kindertijd, de kinderdroom, naar het sneeuwzuivere geluk van die prille wereld’ is het hoofdmotief van het boek. Daaruit volgt een ander motief, dat deze man kwelt, de ‘verwachting van wat later zou worden vervuld’. Want wanneer dat ‘later’ is aangebroken blijkt, dat de vervulling in de verwachting schuilt; de droom vedraagt de werkelijkheid nu eenmaal niet. Daarom duikt meer dan eens een kind op in dit boek, dat de ouder geworden man bloemen geeft, bloemen uit het paradijs der jeugd. Daarom ziet deze man, die zijn leven lang het droombeeld van zijn jeugd heeft meegedragen [of het niet is ontgroeid] zijn verre geliefde op haar doodsbed gekleed als een bruid. De barones, die natuurlijk ongetrouwd blijft en bedrogen wordt in haar grote liefde, die in armoede sterft en tenslotte wordt begraven naast de vrouw die haar bij de geliefde man heeft verdrongen, blijft een merkwaardig onwerkelijke figuur, zoals droomfiguren plegen te zijn.
In dit boek bestaat de droom, beter gezegd de hunkering naar het aardse paradijs dwars door de werkelijkheid heen. Het is een menging van alle romantische requisieten die men zich maar kan voorstellen; een decor, bevolkt met spoken en gedachtenspinsels uit het verleden, en de werkelijkheid van een dorpsgemeenschap, waar het leven van alledag voor ieder zichtbaar is en de droom tussen gelieven gestalte krijgt in de heimelijkheid van de binnenkamer, wanneer de luiken gesloten zijn. Daarom voerde Coolen als tegenhanger van Jacob Cordewever, die zijn droom nimmer de baas is geworden, in de vijf andere slapers heel werkelijke personages ten tonele: een stroper en een bankwerker, een bloemist, grondwerker en dorpsveldwachter. Gewone mensen, die evenzeer deel hebben aan een droom, die echter voor hen werkelijkheid is geworden en niet in machteloos heimwee is blijven steken.
Deze mensen winnen het tenslotte zonder veel moeite van de schuchtere minnaar, die Jacob Cordewever zijn leven lang gebleven is, en die uit heimwee naar de verre geliefde de liefde onder zijn bereik heeft verspeeld. Zoals het Brabantse dorp het glansrijk wint van het kasteeldecor, dat misschien de verbeelding prikkelt, maar geen steen werkelijkheid bezit. Het is ook niet in de laatste plaats een boek over het Brabantse land. Er staan vele fraaie passages in over de natuur, die groter is dan de mensen, met de bomen die men er ziet, de wolken die er boven drijven, met het nu eens heldere dan weer wazige licht, en de geluiden van de wind. Het proza, dat bijzonder verzorgd is, heeft nu eens de weemoedige klank van herinneringen die verbleken, de kleur van herfstbloemen, en is dan weer, zoals in de geschiedenis van Govert en zijn prachtige jonge vrouw, doortrokken van mildheid, van liefde voor de mensen, die Coolen in zijn personages heeft uitgebeeld. Een boek als dit is niet alleen een proeve van bekwaamheid, want het stelde hoge eisen aan vakmanschap en compositorisch vermogen, het is het product van een sterk, een zuiver, een herboren talent, zoals men in ons land onder de levende prozaïsten weinigen telt.