muziek op. Wel bleef hij haar bij zijn moeizaam pogen een behoorlijke maatschappelijke positie te veroveren trouw tot in zijn diepste wezen. Wellicht heeft in die jaren de omgang met personen van allerlei slag het besef in hem gewekt, dat bij het volk het verlangen leefde naar cultuur. Kort na de tweede wereldoorlog nam hij het initiatief tot het stichten van een kunstkring ‘De Kersouwe’ geheten [1945].
De tijd scheen voor zulk een onderneming - want dat was het - rijp te zijn. Want de standsorganisaties, waarvan men een dergelijke taak mocht verwachten, lagen plat. De heer Van Aspert zou echter weldra ervaren, dat de idealistisch ingezette actie weerstanden opriep, waardoor het program moest worden ingeperkt tot gemengd toneelspel in de openlucht. Maar hier boekte hij dan ook een ongemeen succes.
Door de loyale houding van ‘Het Kasteel’ kreeg hij de beschikking over een prachtig natuurtheater, waar de abdijheer Michiel van Helvert, als toneelontwerper en -architect, imposante decoren bouwde. Intussen was de stichter van ‘De Kersouwe’ onverpoosd werkzaam geweest spelers te werven, waarvan men mocht verwachten, dat ze hun bruikbaarheid zouden bewijzen. Maar hij was ook zeker van een kern van spelers die het acteren in het bloed had zitten.
Jo van Erp zou ervoor zorgen, dat het samenspel prevaleerde tegenover de drang om sterrollen te spelen. Het mocht hem inderdaad gelukken individuele prestaties ondergeschikt te houden aan de door hem beoogde totaliteit der uitvoeringen. Bijbelse stukken werden prachtig vertolkt, en ze muntten tevens als kijkspelen uit, dank zij zijn feilloos oog voor kleur bij het gebruiken der kostuums.
Wat de Heeswijkse theatergroep de eerste jaren presteerde, ging langs de heer Coolen heen, zoals ook ‘De Kersouwe’ er geen weet van droeg, dat deze zich na de oorlog weer aan het schrijven van een toneelstuk had gezet. De kennisneming van zijn spel ‘Sint-Geertenminne’, dat in deze periodiek verscheen, was voor het bestuur van ‘De Kersouwe’ een openbaring, maar ook een bevrijding. Want men worstelde met het probleem een stuk te ontdekken, waarvan men mocht aannemen, dat het zou beantwoorden aan de mentaliteit van de trouwe bezoekers van ons natuurtheater.
De heer Coolen, die in zijn fraaie woning te Waalre de heer Van Aspert als medestudent uit zijn gymnasiumtijd begroette en in de heer Van Erp een regisseur vermoedde naar zijn hart, bleek bereid te zijn ‘Sint-Geertenminne’ in Heeswijk te laten spelen. Maar toen hij de uitvoering bijwoonde [1950], wist hij niet wat méér te bewonderen viel, het voornaam gehalte of de grote spontaneïteit van de speelgroep. Dit moet hem hebben geanimeerd tot het schrijven van ‘De Zeven Rozen’, het sprookjesspel met een wel zeer ernstige achtergrond. De voorstellingen [1951 en 1955] lieten bij de hoorders en aanschouwenden