| |
| |
| |
Julienne Huijbregts
Gedichten
i
ik wil je bergen, veelkleurige rietvink
in de waterlanden van mijn hart.
de schaduwvormen van je vleugels
maken tot de donkere sporen van een veilig pad.
dat, gebonden aan je zwerfvluchten
leiden zal tot in het trillende
middelpunt van mijn liefde voor jou
ik wil je koesteren, veelkleurige koning
tussen de zachtste stengels van mijn boorden
je laten heersen over 't dode en levende
tussen jouw verlangen en mijn stille gaven
en knielen met mijn riet en populieren
en doodstil en levenloos mijn danklied zingen
als je schouwen wilt tot in mijn verre horizon,
| |
| |
| |
ii
te wiegelen in de palm van je hand
als een pas opgevangen codewoord
en iedere betekenis in je stem
met gesloten ogen geregistreerd te weten
op de grage papyrusrol van mijn herinnering.
als een meeuw uit louter schuim en tere woorden
te trillen in de koepel van je armen
je gebieden te koesteren binnen mijn vleugelslag
en duizend eretekens uit mijn mooiste tooi
te hechten aan de kleinste van je gaven.
| |
| |
| |
iii
Ik wilde zoveel voor je zijn, mijn lief
dieper dan de diepste zeeën
zonder ooit door een wrak geschonden te zijn
binnen de zetting van groenvloeiend goud
hoger dan de hoogste bergen
hoger dan waar de toppen in vervoering
elkaars spiegelbeelden raken
zachter dan een rose schelp
zangerig van zee en kleine, losse vissen
en vol van langvergeten heimwee
blauwer dan de innigste watergrot
met de huifkap van gevouwen handen
in een roerloos, hooggeheven dankgebed
dan zou je in me kunnen zinken
als een moede, vaalgekleurde steen
en mijn watergrotten zouden blauw je schenken
en mijn schelpen rose als avondlicht
je zou blinken als een godsjuweel.
en ik zou van grot tot bergtop
gedrenkt zijn in het wonder van je schepping.
| |
| |
| |
iv
ik wilde voor jou wel een liedje zingen
zo dicht en zo warmgeweven
dat de regen zou lachen van puur geluk
in haar klaarover-spel met de zon.
ik wilde voor jou wel een liedje zingen
zo zacht en zo lang geleden
dat de kom van je handen verankeren zou
boven mijn schepen in volle zee.
ik wilde voor jou wel een liedje zingen
over het zachte hout van de moerbeiboom
over de komende bloei van de kers.
ik wilde voor jou wel een liedje zingen
maar bij jou bestaanbaar weet.
| |
| |
| |
v
zilveren vis in mijn blauwe watergrot
sleutel en slot van mijn innigheid
ontsluierd geheim van mijn drijfzandgebieden
zachtheid en zoetheid in mijn waterdalen
ik heb geen wieren en lelies genoeg
| |
vi
ik heb de woestijnen van mijn hart,
ik heb je gesloten in de duizelende hitte
ik heb rond de oases kringen getrokken
met wit krijt, als signaal
ik heb je een leven beloofd van vijgen en dadels
ik heb de woestijnen van mijn hart,
ik heb de sleutels geworpen in de diepste putten
van een welwillende vreemdeling
en de koude is in geen ander
meer zo zichzelf geworden.
| |
| |
| |
vii
een trage herfst langzaam door de bomen rijpen
naar een vroegtijdig sneeuwduel
en regenvegen glinsters leggen
Anna en Maria stonden in de etalage
door een muur van glas en opgestegen regendampen
naar strepen in een verre einder
| |
| |
| |
viii
zo was ik dan een sneeuwvlok
op het boegbeeld van de noordenwind
en zocht ik juichend vreemde heersers op
en bleef ik als een cirkel argeloos gevangen
in mijn koude, wit-kristallen bruidstooi
- en is het gras zo groen en onbegonnen
en is de haag een vogelveld
en hebben zij een grote God -
zo ben ik van een sneeuwvlok
op het boegbeeld van de noordenwind
en glijd ik trillend op je landen neer
en smelt ik biddend uit mijn witte kou
en ben ik niets dan jij -
- en is het gras zo groen en onbegonnen
en is de haag een vogelveld
en hebben zij en ik een god als jij.
| |
| |
| |
ix
In je naam heb ik behoedzaam mijn liefde gevat
mijn tedere, mijn sterrebeeld,
en zó was ik klank en teken tegelijk
zó schakelbord voor duizend tere dromen,
dat om me heen de mensen angstig weken
en in spreekkoren hun verbazing uitten
om het wonder, dat merkbaar steeg tot aan mijn lippen
en kolkend baan brak naar het strand waarop zij stonden.
Met stille ogen lazen zij van mijn verlangen
de dammen weg, en zo rond, zo rond
werd de kom van mijn handen
dat elk liefde-woord gespannen naar voren sprong
en, duizend voudig weerkaatst in al wat bestaat,
reikte over de wetten der mensen
naar de wetten van vuur, water en lucht.
Ieder deel van de schepping werd een simbool voor jou;
en de mensen gingen stil heen,
gekeerd binnen de bouw van zichzelf.
Met nieuwer vuur en nieuwer onbevangenheid
zocht elk zijn stand plaats voor de eeuwigheid.
| |
| |
| |
x
dood me. leg je handen om mijn keel,
Sluit je lippen om mijn mond
en elk geluid van kleine stem
zal als verbijsterd wrakhout
dood me. Want dit leven is niet meer te dragen.
dit schokkend groeien in je armen
boven mijn eigen werkelijkheid;
dit zwaar en geurloos uit mezelve bloeien
van nog groter mogelijkheid
om in je ondergrond een god te scheppen
als een twee-eenheid vol geheimen
een definitie over jou en mij.
dood me, en ik zal verhevigd met je leven.
|
|