niet. Het steekt me bij alles toch, dat ík niet op de gedachte ben gekomen die man naar binnen te halen en koffie te geven. Maar hoe zou ik, ik zat met mijn rug naar het raam.
Lange Dinsdag en mijn zuster hebben elkaar gevonden in het weer. In het weer van de vorige maand, van verleden week, gisteren en vandaag. En nou weer regen. En die gure wind. Mijn zusters stem klinkt ietwat zingerig door de sonore klanken van Lange Dinsdag heen, ik zwijg nog. Mijn tijd komt, wacht maar tot hij weg is. Ze kijkt naar hem of hij van de maan zit te eten. Kijk, ze roert de koffie voor hem om. Straks, als hij weggaat, zal ze hem op het warrige voorhoofd moeten kussen, ze kan het haast al niet minder doen. Verdiept in mijn bittere fantasie bekijk ik mijn nagels; deze lak houdt niet zo goed als die andere. Vervolgens kijk ik op de klok; hoe lang zit die man hier nu al, moet dat lugubere gedoe nog langer duren? Ik merk dat ze het niet meer over het weer hebben, dan zal het nu wel gauw afgelopen zijn, veronderstel ik. Met een nonchelant gebaar werpt Lange Dinsdag zijn lege broodpapier in de kolenbak, maar mijn zuster komt toch onverdroten weer aanzwenken met de koffiepot.
‘Neen’, zegt Lange Dinsdag gedecideerd. ‘Neen, astublieft geen koffie meer’. Ik kijk niet meer naar mijn nagels en niet meer naar de klok. Ik vraag u, wat een vent! Nog is mijn zuster niet uit het veld geslagen, ze leurt nog even door. ‘U hebt er pas één gehad’. Geïrriteeerd haal ik mijn schouders op. Zal hij zelf niet weten wat hij gehad heeft soms? Gelaten wacht ik nu nog op: ‘Op een been kun je niet lopen’, waar ze zo sterk in is. In plaats daarvan vraagt de aristocraat daar in mijn stoel om een glaasje water. ‘Om mijn mond te spoelen’.
Het is voor het eerst dat ik een woordje meespreek, als ik hem vraag: waarom hij liever water wil dan koffie.
‘Om mijn mond te spoelen’, zegt hij onverstoorbaar. ‘Voor de nasmaak begrijpt u? Ik hou niet erg van koffie die te lang gestaan heeft. De eerste vereiste voor een goede kop koffie....’ Hij maakt aanstalten om op te staan. Mijn zuster leunt ontredderd tegen de tafel, haar stem klinkt niet zingerig meer als ze vraagt, of onze koffie dan niet goed is. Lange Dinsdag grijpt naar zijn kistje, dan naar zijn pet. Die legt hij met de open kant op de haard, ‘even mijn petje warmen’, en hij strikt de veter om het kistje wat steviger. Met zijn warme petje op het hoofd staat hij even later breedsprakig in de deur. ‘De eerste vereiste voor een goeie kop koffie....’
Ik heb nog moeite om de deur dicht te krijgen, Lange Dinsdag houdt niet van halfafgemaakte zinnen. Vervolgens wijd ik mij aan mijn zuster; het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Ik klop haar op de schouder, bijkans barstend van emotie. Die vent. Lange Dinsdag. Mijn zuster. Onze koffie....