Roeping. Jaargang 32
(1956-1957)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 521]
| |
Martien G.J. de Jong
| |
[pagina 522]
| |
soon, een ‘afzichtelijkheid’ die hem vooral in de Engelse treurspelen hinderde. De mogelijkheid bestaat dat Bilderdijk, door dit element tot in het karikaturale te chargeren, getracht heeft te bereiken wat hij het zedelijk nut van elke parodie noemt: door versterking het ‘beschamende voor den dag doe[n] springen, dat zonder dat niet getroffen had’. Nu kan een geestestoestand als die van Orestes trouwens gemakkelijk het uitgangspunt worden voor de speelse verbeelding van de humorist, die aan alles twee kanten zien kan en er - om met Heine te spreken - vast van overtuigd is dat men maar een stap hoeft te doen: pour arriver ‘du sublime au ridicule’. Dat een tafereel als dat waarin Electra de zieke Orestes [in de eerste epeisodion] overeind helpt en verzorgt, al evenzeer lachwekkend kan zijn door de armzalige hulpeloosheid van de titelheld, als treffen kan door het tragische van diens toestand en het zusterlijk medelijden van Electra, bewijst het simpele feit dat Bilderdijk de betreffende verzen voor zijn parodie zo goed als letterlijk vertalen kon. Zoals Schröder voor andere gevallen aantoont, is juist deze mogelijkheid het sterkste wapen in de hand van de parodist. Immers: ‘De parodie hekelt een tekort aan verhevenheid, doordat zij in haar voorwerp meent het verhevene onzuiver te zien uitgebeeld’.Ga naar voetnoot* Intussen doet men er waarschijnlijk goed aan Bilderdijks blijspel niet uitsluitend te zien als vrucht van overwegingen met betrekking tot het bovengenoemde zedelijk nut dat hij in de parodie aanwijst. We kunnen er met evenveel reden niet meer in zien als een dier ‘spelingen van een dartel vernuft, dat lust schept beneden de ons voorkomende wereld af te dalen’, zoals hij het zelf eens uitdrukte toen hij over de parodie schreef. Dat deze burleske ‘Orestes’ niet voltooid werd, wordt daarom wellicht het best verklaard door de woorden waarmee Bilderdijk het Voorbericht bij zijn bewerking van de Batrachomyomachia besloot: ‘hetgeen een bloot grapjen is moet tot geene zaak van inspanning worden, en geen boert moet te lang duren’.
Hoe Bilderdijk nu zijn onafgewerkt Orestes-grapjen in elkaar heeft gedraaid en op welke wijze zijn dartel vernuft op de tekst van Euripides heeft gereageerd, dient in het kort te worden aangeduid.Ga naar voetnoot** Het begin van de Griekse tragedie toont de door zijn zuster Electra verpleegde Orestes die, nadat hij zijn moeder Clytaemnestra heeft gedood, door de wraakgodinnen wordt achtervolgd en tot waanzin is gebracht. Het toneel is voor het koningspaleis te Argos; Orestes ligt uitgeput op een rustbed en Electra zet in een proloog hun toestand uiteen. Bilderdijks bedoeling om het gegeven op | |
[pagina 523]
| |
een lager gelegen niveau te brengen, blijkt al onmiddellijk uit zijn toneelaanwijziging: het toneel vertoont een huisjen en Orestes ligt in een krib te slapen. Tot hier zou men nog kunnen spreken van een simpele verburgerlijking. De verklaring der oorzaak van Orestes' beklagenswaardige toestand brengt de lezer echter in de sfeer der parodie. De rampzalige held van Euripides die niet in staat was de moord op zijn moeder geestelijk te verwerken, wordt door Bilderdijk voorgesteld als een door delirium tremens gekwelde jongeling die zijn roes ligt uit te slapen: ‘Zijn hersens zijn op hol, dat komt er van den drank!’ verduidelijkt zijn zusje. Het is de moeite waard na te gaan hoe Bilderdijk, de tekst van Euripides op de voet volgend, de uitlatingen omzeilt die betrekking hebben op de moedermoord en ze degradeert tot op het plan van zijn dronkemanscomedie. Het overgeleverde fragment loopt tot vers 252 bij Euripides: de proloog, de parados en het begin van de eerste epeisodion zijn erin verwerkt. Van de door Electra gesproken proloog blijken slechts de eerste drie verzen in Bilderdijks parodie terug te keren. In het zesde en zevende vers herkent men:
Nothing there is so terrible to tell
Nor flesly pang, nor visitation of God,
But poor humanity may have to bear it.
Eerst in de dialoog tussen Electra en Helena gaat Bilderdijk zijn Griekse voorbeeld van nabij volgen. Slechts kleine wijzigingen blijken voldoende voor een komisch effect. Als Electra klaagt:
Sleepless I sit beside a wretched corpse;
For, but for faintest breath, a corpse he is
laat Bilderdijk haar zichzelf voorstellen als:
Mij, wakende aan de sponde eens broeders mij zoo waard,
Hem een verstorven lijk, waarom zijn zuster baart!
Ontsteld roept [tante] Helena:
Hoe dood!
Waarop Electra:
Op d'adem na, dien hij nog staat te geven....
De stychomythieën die hierna bij Euripides volgen, heeft ook Bilderdijks tekst. Helena wil offeren op het graf van haar vermoorde zuster Clytaemnestra en vraagt Electra of zij zich daarmee wil belasten. Bilderdijk omzeilt de ernst door de tante aan haar nichtje te laten vragen of zij haar halsdoek wil gaan wassen. Zelf blijft Helena, volgens Euripides, voorlopig liever binnenshuis:
I shame to show me the Argive folk
| |
[pagina 524]
| |
of, zoals Bilderdijk het haar laat zeggen:
Ik durf mijn tronie nog den boeven niet vertoonen.
Om Helena, ‘het lichtvaardig garstig wijf’ [De Cycloop] was immers de Trojaanse oorlog begonnen. Ze voelt zich deswege niet veilig op straat:
I fear the sires of those at Ilium dead,
en Electra stemt daar onmiddellijk mee in:
Well mayst thou fear: all Argos cries on thee.
Ook bij Bilderdijk verklaart Helena haar angst om op straat te komen:
De jongens gooiden mij misschien met paardevijgen.
Electra kan zich dat indenken:
Ja, rondement gezegd, gij kondt wel eens wat krijgen.
In de daarop aansluitende samenspraak met het koor heeft Bilderdijk zijn voorbeeld eveneens vrij nauwkeurig gevolgd. Ook daarbij schrok hij niet terug voor het gebruik van de volkstaal. Bij Euripides waarschuwt het koor op een gegeven ogenblik:
Look, maid Electra, who art at his side
Lest this thy brother unawares have died
So utternervelless, stirless, likes me not.
Bilderdijks rei zegt:
ô Meisjen zie eens naar uw broêr. Hij ligt op 't gijpen
En fopt je mooglijk met zijn poepert toe te knijpen.
Die al te diepe rust bevalt mij maar zoo half.
Voor de weergave van de dialoog tussen Electra en Orestes kon Bilderdijk volstaan met een practisch getrouwe navolging. De tekst van de jongste der Attische treurspeldichters behoefde hier en daar slechts ietsje te worden aangedikt om te passen in de spottende sfeer van Bilderdijks comedie. Electra's mededeling:
Menelaus, thy sire's brother, home hath come:
In Naupia his galleys anchored lie
breidde hij uit tot een krantenbericht waardoor de plaats der handeling wordt overgebracht naar Amsterdam. Aardig gevonden tenslotte, is de volkse verlevendiging van Orestes' klacht: | |
[pagina 525]
| |
Raise me once more upright: turn me about.
Hard are the sick to please, for helplessness.
Bij Bilderdijk steunt de patiënt:
Nee, help me eens op, ik wou me wat verleggen
waarop de rei concludeert:
Een zieke is nimmer wel, plach Grietje Meu te zeggen.
Tot zover een vluchtige vergelijking van Euripides' tekst met die van Bilderdijk. Een apart probleem blijft inmiddels de datering van de laatste. Het handschrift bevindt zich [onder de later ten onrechte toegevoegde titel Helena] in de verzameling van Dr. R.A. Kollewijn, die in 1931 werd geschonken aan de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden. Van de in deze verzameling voorkomende handschriften is niets gedateerd. Mede dank zij gegevens omtrent de gebruikte papiersoorten, die mij welwillend werden verstrekt door de stichter van de Paper Publications Society, de heer E.J. Labarre te Hilversum, werd het mogelijk voor verscheidene handschriften een approximatieve datum van ontstaan vast te stellen. Voor het handschrift in kwestie leidden zijn gegevens tot de veronderstelling dat de Orestes-parodie kan zijn geschreven niet lang voor, of misschien zelfs na Bilderdijks verbanning in 1795. Deze voorlopige datering zou enige verbazing kunnen wekken omdat de tot op heden bekende oorspronkelijke comediën van Bilderdijk, het kluchtspel De Slager en het blijspel De Goudmaker, doorgaans worden beschouwd als het werk van een jongen van resp. 13 en 18 jaar. De schrijver van dit parodiërende Orestes-blijspel zou evenwel een man van in de dertig jaar moeten zijn, een auteur bovendien die niet zo lang na 1795 op morele gronden ernstige bezwaren maakt tegen de praktijk van het blijspel.Ga naar voetnoot* Het zou onwaarschijnlijk zijn als die auteur niet toevallig.... Willem Bilderdijk was, van wie ik onlangs twee andere onuitgegeven blijspelfragmenten in handen kreeg waarvan met zekerheid valt te zeggen dat ze werden geschreven nà 1795. |
|