Roeping. Jaargang 32(1956-1957)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 515] [p. 515] Ben Wolken Eenhoorn Janssen Er viel een lichaam uit het nachtraam goud en zwart. Goud naar zijn vader en zwart naar zijn moeder. Op reis naar veel vermoeiden wier ogen wat onzeker stonden wier deuren op een kier. Uw bed kraakte niet als hij bij u kwam liggen uw keel deed geen pijn als hij hem dichtkneep. Hij heette Eenhoorn Janssen. Hij was uit het nachtraam gevallen op de hoogte bezijden een holle weg. Hij veerde een paar maal op het gras en rolde behaagziek om en om naar de luwte beneden. Het gele licht van een auto vrat het donkere asfalt weg tot een voorband lek liep op Eenhoorn Janssen. Hij zat op de achterbank toen er opnieuw werd gestart, hij was op weg naar kantoor. Naam en nummer waren hem niet bekend maar zijn wittige hand legde zich om het hart van de chauffeur. Die was een eenzaam man en voelde de warmte komen de warmte die Janssen geven kan. Hij reed met dunne lippen van geluk een vaart in en ontwaakte met open mond waarvan de lach niet meer weg te boetseren was. [pagina 516] [p. 516] De hoge gouden hoorn bereikte een kommerlijk schip dat daar lag te varen, en door een kleine ruit keek een oog naar de trieste kajuitslamp en ook naar de vrouw aan tafel naar de zwarte sok en de naald in haar hand. En o hij kon er niet bij: Eenhoorn Janssen moet wachten tot iemand de deur openmaakt. Maar de man aan het roer hoorde vanen wapperen en diep beneden waren de golven groot en gehoorzaam en hij was op weg naar San Salvador. Tot de dag begon en Eenhoorn oversprong op een doelloze steiger in het weiland. Hij liep daar goud en zwart in de vroegte peinzend peinzend. En daar waren enige koeien lezende in hun groene bijbel, een rilling liep over hem heen. Hij was te zwak voor de melkster die rinkelend komen ging en met het bijziend rund was geen kruising mogelijk. Hij wenste zich naar het herboren worden in het slaaploos gebleven bed van de jongen met sidderhanden, beëngd door zijn lichaamswarmte die meisje en man was tegelijk en uit de paring met zichzelf de boete ontvangen zou de droom Eenhoorn Janssen. Er zijn er zoveel wier deur niet toe is als de vergulde hoeven stampen op straten of zoldertrappen, zij menen dat hij verbeelding is [pagina 517] [p. 517] dat zij hem zelf ooit schiepen, maar dat is een denkfout een kleine soms nuttige ketterij. Hij graasde rillend in de klaver taxeerde dan de zonnestand: het werd tijd voor kantoor. Een lange lege dorpsstraat een omheind pad tussendoor en dan het plein met het tramdier. Met geile ingewanden reed het de stad in, de ogen van de mensen werden donker beademd door de droom. Röntgenogen zagen de portefeuille in de herenjas vooraan rechts, de borst onder het witte katoen op het tussenbalkon. Hij at een blaadje aan de kiosk maar wendde zich schreiend af. Niemand weet welk blad het was. In de warme wind die hem soms bereikte droogden zijn tranen tot bittere gevoelens. Hij was in de kern van het wonen. Muren van oud zeer omringden hem. Hij schraapte daar met zijn hoeven tegen het onderdeel van een pui, hij maakte strepen op het steen waar wormen uit kropen. Hij besteeg de toren, die luchtig onder zijn tred heeft gewaggeld en daar zong hij stijgende stilstaande starende. Het geluid leek het meest op de stem van een mens die in een paard is veranderd. [pagina 518] [p. 518] Hij zong van de dingen die men niet weet, het achterhaalde ontdekken het troosteloos animeren alsmede van zekerheden te land en te water die gelijk zijn aan hun tegendeel. Hij zette zijn tocht voort. Hij kwam ditmaal tot vlak bij kantoor. Maar veranderde daar in een sportfondsenbad waar licht en wazig genoegen was voor scholieren en hun geleiders. Het groene water werd vloeibare zon en ieder liet zich plezierig zinken, één verdronk even maar kwam weer boven omdat het te druk was om dood te gaan. Volgens alle novellen en preken is Janssen op weg naar kantoor, helaas zij vergeten te melden dat hij er nooit aankomt. Er is nog nooit een eenhoorn aangesteld. O nachtgeboorte bereid tot alle ruimten o tedere wurghand geweigerd waar het meest behoefte aan hem is, o gouden hoorn onhandelbaar en onverhandelbaar, hij zingt het lied van de dag en voor wie kan horen het lied van de eeuw, de lange spiralende spits is moedig ingeplant op de schedel, de nerveuze ogen staan opzij ach onderscheiden geen afstand, van torentrans tot plaveisel van appel tot ster van hek tot kasteel van pen tot papier. [pagina 519] [p. 519] Janssen kan alles. Toen de kantoortijd voorbij was ging hij naar een stervend kind, plantte bloemen in de ogen plukte de koorts van de wangen en het kind stierf genezen. Hij bezocht ook een inbreker met gevoel voor mooie verhalen, deze mens vond een revolver toen hij een gaspijp zocht. Hij ging naar een wrokkend echtpaar en zette een speeldoos onder de tafel met hun bitter maal, die speelde de deun van hun eerste dans. Hij toonde een blinde in het voorbijgaan het café aan de overkant, die besefte duizelend dat hij zag en liep gehaast onder een bus. Hij werd met het donker worden weemoedig veel deuren gingen op slot en ramen die de friste inzogen werden dichtgeklapt voordat er de lamp door scheen. Hij volgde aarzelend gelieven die het bos inliepen maar verliet hen weldra en keek naar het nachtraam en keerde terug naar de pleinen maakte een grote ringelrei van bioscopen cafés bordelen en vergaderzalen. Hij verscheen in majesteit aan de pianist waar hij zat aan de vleugel in het blinkend concert. Dan wendde hij zich opnieuw af, ging met een dronken student veel straten door. Aan iedere boom hing hij foto's van hoe de toekomst zou zijn, [pagina 520] [p. 520] en de student stond stil bij iedere boom verbijsterd lachend. Eenhoorn Janssen kreeg een tegenzin in de dierlijke lucht rond zijn buik. Hij herinnerde zich de oude voorspelling door een dichter ooit gedaan dat een maagd hem temmen zou en hij ging zoekend de ramen langs en hij vond ten laatste wat hem een maagd toescheen. Lezend was zij in een blank doorschijnend boek en blank was het voorhoofd en de hand die rustte naast het boek. Hij stond daar wachtend wachtend in vrezende begeerte. Maar opeens zag hij een ander naast zich mee naar binnen kijken. Heel en al zwart was die zijn harde medespeler die alle sloten brak. Die ging nu eigenmachtig binnen en deed het boek dicht voor de maagd. Nog even zag toen Eenhoorn Janssen zijn eigen beeld op de omslag staan voordat de dood het blank gordijn toeschoof. In helder overwegen redde zich Eenhoorn Janssen toen in het nachtraam. Hij nam zich voor de volgende morgen bijtijds naar kantoor te gaan. Vorige Volgende