Journaal
TEGENBOSCH - Vandaag een brief ontvangen dat Harry W. vorige week donderdag is gestorven. Een plotselinge dood, precies het soort dood dat ik voor mezelf niet zou wensen, en een jeugdige dood, het soort dood dat zo onrechtvaardig lijkt. Wat me heeft getroffen is het niet redelijk te verantwoorden gevoel een vriend verloren te hebben. Worden ons de mensen altijd meer bevriend als ze maar eenmaal gestorven zijn? Met Harry W. heb ik maar één keer gepraat, ruim anderhalf jaar geleden, sedertdien nooit meer. Het was een gesprek van een halve nacht, op een bal waar het gewoon werd gevonden dat je er niet aan meedeed, anders als de kanten stofferend en drinkend. Ik denk dat hij absoluut niet om dansen gaf, hij keek er niet eens naar. De lengte en diepte van ons hele gesprek gold geloven. Eén lang gesprek over de onmogelijkheid om te geloven. In de plaats daarvan, zei hij, was poëzie gekomen, en je moest psychologie en wijsbegeerte studeren. En vanuit poëtisch, psychologisch en wijsgerig standpunt sprak hij almaar over het geloof ‘als een blinde over zien’, zei hij zelf. Maar geen gelovige of ongelovige heb ik ooit zo over het geloof horen spreken. Ik had geen enkel recht van antwoorden, meende ik, al scheen hij het te verwachten, maar dan miste ik de moed. Ik durfde zelfs niet hopen op een later gunstiger keer: het was zo overtuigend authentiek gelovig ongeloof, dat ik hem voor dichter bij de kern en het antwoord hield dan de gemiddelde ‘gelovige’, en in alle geval veel dichter dan ik zelf. - Of beeld ik me dat maar in, onder de indruk van zijn doodsbericht, dat hij dicht bij de kern en het antwoord was? [En dat hij dáárom rustig jong kon sterven? deugniet, die de dingen altijd weer met woorden paait]. Wij wensen de doden hun rust, hun eeuwige zaligheid. Hoewel ik mij elke trek van zijn gezicht herinner, zijn stem, zijn wijze van argumenten, zijn hoffelijkheid, ik heb toch
niet het recht te zeggen, dat een vriend van me gestorven is. Maar wat een vreemde ervaring, om toch deel te hebben aan deze dood. Wie is er dood? Herinner het je precies. En wat is er dan plotseling zo heftig levend van binnen? Welke wens? welke zekerheid? welk verdriet?
- Lees later met instemming bij M. Merlau-Ponty, Eloge de la philosophie, Note I: ‘Et si nous nous croyons, comme M. Lavelle de disait autrefois, plus près des morts que nous avons aimés que des vivants, c'est parce qu'ils ne nous mettent plus en question et que nous sommes désormais libres de les rêver à notre gré. Cette piété-là est tout près d'être impie. Le seul souvenir qui les respecte est celui qui maintient l'usage qu'ils faisaient d'eux-mêmes et de leur monde, l'accent de leur liberté dans l'inachèvement de leur vie’.
HAIMON - Zo rijk zijn we niet, dat men maar overal, in elke provincieplaats, academies kan oprichten. Oprichten nog wel, maar o, in stand houden, er een behoorlijke technische vakschool van maken! De titel professor her en der uitgedeeld aan wie nog naar de titel kunstenaar moeten werven moet de jongelingschap wel doen weifelen of ze zich toch of niet zal aanmelden. Geschiedt het, dan is 't uit overwegingen van voorzichtigheid en berekening. Je kunt nooit weten hoe het later loopt. Je moet, in dit land, voor alles een diploma hebben. Op de duur misschien wel om iets te decoreren in een kerk, aan een gevel die op straat uitkomt. Misschien krijg je wel geen glas, geen steen, geen