| |
| |
| |
Cornelis Menster
De vervolgden
Brief aan Dafrosa
J'entrevis dans un éclair de haine sa beauté splendide,
lumière qu'on poursuit à travers les voluptés misérables.
EMILE CLERMONT. Amour Promis.
The rage of the body
is that there is a soul,
and the rage of the soul
is that there is a body.
Catullus aan Claudia
THORNTON WILDER. The Ides of March.
ALS er engelen bestaan zoals Daria dacht, dan hoop ik dat zij zullen oordelen over dit verhaal en over mijn leven. Hun oordeel zal minder wreed zijn dan dat van de mensen, omdat zij wonen aan de lichtzijde van de bergen die voor ons in schaduw zijn gehuld.
De laatste tijd zie ik het leven steeds meer als een onbekende vallei, verborgen in een diepe plooi van het gebergte. Maar boven ons uit, als eeuwenoude reuzen overstraald door de avond, schijnen nog enkele toppen het licht te vergaren dat ons herinnert aan een ander, gelukkiger leven.
Daria placht te zeggen dat zulk een leven bestaat, en dat daar engelen wonen, met wie wij na de dood eenmaal zullen verkeren. De gebeurtenissen van de laatste tijd hebben mij de dood meer nabij gebracht. Ik denk er over na, en zulke gedachten hullen mijn leven in een licht, zoals een geheime belofte de ziel vervult van een droeve verrukking.
Al vroeg heb ik de dood leren kennen.
De eerste maal had mijn vader een slaaf zo hardhandig doen straffen, dat de ongelukkige na de geseling bezweek. Die lijfstraf heb ik niet gezien. Maar later heb ik gezien dat de uitgeputte man stuiptrekkend lag te zieltogen, en dat hij bloed opgaf in een der bijgebouwen van het gouverneurspaleis. En ik zag ook de angst die mijn vader aangreep bij het vernemen van zijn dood, en de zorg die hem kwelde toen hij de gerechtelijke vervolging wilde afkopen.
| |
| |
Ik was toen nog te jong om alles te begrijpen. Maar later is veel mij duidelijk geworden.
De tweede maal dat de dood zich voltrok voor mijn verbaasde ogen, was het mijn moeder die aan de vreemde macht van deze kwelgeest ten offer viel. Mijn vader woonde toen niet meer in het verre Armorica maar in het keizerlijk paleis van Nicomedië, waarheen hij op hoog bevel was teruggeroepen. Er werd gefluisterd dat Pachomius, zo heette mijn vader, ook van dit sterfgeval de schuld droeg. Gerechtelijke bewijzen vond men echter niet.
Hoewel ik dus, zoals gezegd, nog niet veel begreep van hetgeen er rond mij plaats vond, en mij niet bekommerde om wat men over mijn vader vertelde, werd ik door zulke gesprekken toch betrokken in dat soort verboden cirkel waarvan ik later ten volle besefte dat hij de misdaad omgeeft. Ik voelde een innige behoefte om mijn vader te troosten. Meer dan mijzelf achtte ik Pachomius getroffen door het heengaan van die grote, statige vrouw uit mijn leven, daar hij zich door zijn weeklachten meer verslagen toonde dan ikzelf, die immers in de verbijstering van het ogenblik waarop mijn moeder met het blonde hoofd voorover neerstortte aan de tafel waaraan wij juist de maaltijd gebruikten, mij maar verwonderd had.
Het vreemde was echter, dat het leven mijn vader wel schond, maar niet herstelde. Terwijl de genegenheid van mijn lieve moeder mij ontvallen was, werd hij bitter, onoprecht en onplooibaar. Een onbetekenend voorval kon hem dagenlang buiten zich zelf doen zijn van drift. Naderhand belette dit dermate zijn helder oordeel, dat hij moest gaan reizen om tot kalmte komen. De weinige vrienden die hij bezat, stiet hij af door heftige uitvallen.
Zo is mijn jeugd weinig vrolijk geweest. Een aanzienlijk deel van mijn tijd sleet ik in eenzaamheid, mij vermakend met onwerkelijke droomerijen die mij steeds meer van mijn omgeving vervreemdden.
In die dagen had mijn vader voor mij een vrouw gevonden in de knappe maar weinig standvastige Hybrida, van wier invloedrijke ouders hij aan het hof grote promoties voor mij verwachtte. Met lede ogen zag hij het aan, hoe ik in loomheid aan haar zijde mijn kansen verspilde. Een trage lusteloosheid had zich van mij meester gemaakt, die hem te pijnlijker aandeed, omdat ook ik lucht gekregen had van de enigszins bedenkelijke positie waarin wij sinds mijn moeders dood aan het hof verkeerden. Met bezorgdheid en ontsteltenis sloeg hij mijn toenemende eenzelvigheid gade.
Hij aarzelde dan ook niet, mij op mijn nalatigheid te wijzen. Eenmaal waagde hij het zelfs, daarbij te zinspelen op de bijzondere verplichtingen waardoor ik na mijn moeders heengaan gebonden was.
- Je weet zogoed als ik, zei hij, dat boze tongen hier niet moede worden ons
| |
| |
in opspraak te brengen. Hybrida is de dochter van een van de weinige vrienden die ik nog bezit. Ik eis, dat je door daden de rechten die je billijkerwijze op haar kunt doen gelden, ook zult bewijzen.
Een ander maal verweet hij zichzelf openlijk zijn tekort aan evenwicht, zich ervan beschuldigend, dat hij daardoor wellicht medeplichtig geworden was aan mijn flauwhartigheid.
- Ook mij is de laster niet gespaard gebleven, klaagde hij. Leed was mijn dagelijkse spijs. En omdat de verwachtingen die ik van je heb zo hoog gestemd zijn, vrees ik ook te dieper teleurstelling.
Deze en dergelijke gesprekken hadden maar tot gevolg, dat ik nog verder inkeerde tot mijzelf, en tot de lustwereld die ik bezig was in mijzelf te scheppen. Hele dagen bracht ik in Hybrida's nabijheid door. Nauwelijks week ik van haar zijde.
- Bij jou vergeet ik het leven, fluisterde ik haar toe. Wij stonden stil tussen de keurig geschoren hagen en de wijngaarden, onder de arkaden. Tijdens de urenlange wandelingen die ik met haar maakte, leunde ik met mijn hoofd op haar schouder, wetend dat ik haar in die woorden de diepste grond van mijn hartstocht en de heiligste verwachtingen van mijn wezen had toevertrouwd.
Toen mijn vader dan ook de vruchteloosheid van zijn pogingen begon in te zien, zon hij op andere middelen, die zonder de band met Hybrida te verbreken mij nochtans zouden dwingen tot enigerlei werkzaamheid.
De gelegenheid liet niet lang op zich wachten. Weinige maanden nadat het huwelijk tussen Hybrida en mij gesloten was, ontving mijn vader een administratieve opdracht, waarmee een langdurig verblijf in Rome gemoeid was. Hij vroeg en kreeg verlof om mij met deze zending te belasten. Hij verheugde zich hierover te meer, omdat hij verwachtte dat de zeereis en de ontdekking van nieuwe steden en een nieuwe wereld mijn gedachten zouden bevrijden uit de beperkte kring van dromen waarin ik mij te Nicomedië genesteld had. Bij het afscheid was hij van heilwensen en hartelijke gevoelens te vervuld om iets te bemerken van de koele terughoudendheid waarmee ik hem bejegende, en zoals ik later vernam toonde hij zich gedurende mijn afwezigheid met zijn handelswijze dermate ingenomen, dat hij zelfs in zijn normale buien van neerslachtigheid van de beste verwachtingen bezield bleef.
De drijverijen van mijn vader hadden inmiddels bewerkt, dat ik mijn verlangens aan Hybrida vervulde met een haastige begeerte, die mij spoedig onverzadigd liet. Tevergeefs zocht ik een terugweg naar de dromerige rust die in de voorbije maanden, ondanks de stoornis der steeds toenemende vermaningen en be- | |
| |
rispingen, ongeschokt mijn eigendom bleef. Ik ervoer een lichte teleurstelling, die ik aanvankelijk geneigd was toe te schrijven aan Hybrida, maar waarvan ik tot mijn ergernis spoedig mijn vader als de oorzaak herkende.
Niettemin nam ik met enige vreugde van de lastgeving kennis. In Rome hoopte ik, bevrijd van de bedilzucht van mijn vader, mijn dromen opnieuw te kunnen voeden aan Hybrida, die ik thans met een dorre wrevel in Nicomedië achterliet.
Tot mijn eigen verbazing kweet ik mij in Rome wonderwel van mijn opdracht. De vele nieuwe personen die ik leerde kennen, de vreemde omgeving, het belang van mijn taak, alles zette mij aan tot een opgewekte levendigheid, waarvan ik het gedwongen karakter wel voelde, maar die niettemin verademend werkte.
Op een morgen maakte ik kennis met een ernstig uitziend persoon van middelbare leeftijd, die zich tot mijn verrassing voorstelde als de enige broer van mijn gestorven moeder.
Meermalen was ik in diens huis te gast, en eens, terwijl wij na de maaltijd het gesprek voortzetten in de ruime, prachtig ingerichte bibliotheek, kwamen wij als vanzelf te spreken over het mysterieuze levenseinde dat haar getroffen had. Dorimenes, want zo heette mijn oom, verhaalde mij dat mijn vader destijds inderdaad aan een gerechtelijk verhoor onderworpen was, maar dat men hem bij gebrek aan bewijs had vrijgesproken.
Bij volgende gelegenheden kwam ik voortdurend op dit onderwerp terug. Een nieuwsgierige onrust dreef mij tot steeds nauwkeuriger navraag, hoewel ik een diepe verslagenheid voorvoelde, wanneer de informaties tot nadeel van mijn vader mochten uitvallen.
Ten slotte bekende Dorimenes mij de grond van zijn vermoedens.
- Je moeder behoorde, zo niet tot de voornaamste families van het rijk, dan toch tot de aanzienlijke aristocratie, waarvan je in deze stad de nazaten hebt leren kennen, zei hij, terwijl je vader via wapenfeiten in 't leger tot een gouverneurspost was opgeklommen. Hij was 'n moedig, hoewel uiterst eigenzinnig man, die zich het gerieflijkst voelde ergens in een grensgebied, waar hij ver van het toezicht der rijksadministratie kon heersen en regeren volgens eigen inzicht. Minacht je vader niet, Eunomius. Hij is van het hout waaruit eeuwen geleden de veroveraars gesneden werden, die Rome groot gemaakt hebben. Eens, toen hij nog het gouverneursambt bekleedde in Armorica, heeft hij mij toevertrouwd: ‘Je weet hoe ik tegenover de keizer sta. Ik voer zijn bevelen niet uit omdat hij het wil, maar omdat het mij goeddunkt.’ Je moeder daarentegen, die van jongs af bij het hof een verfijnde opvoeding had genoten, voelde zich daar in het vaak gure Armorica, waar men cider drinkt in plaats van wijn, en waar de dagelijkse nieuwtjes uit Rome pas maanden nadien aankomen in de tros van
| |
| |
kooplieden en marskramers, maar kwalijk op haar plaats. Enerzijds pleit het voor haar krachtige aard dat zij zich bij de feiten niet neerlegde, anderzijds moet ik tot haar schande bekennen, dat zij je vaders terugroeping bij de keizer bewerkte door verdachtmaking. Welnu, het overige laat zich raden. Je vader, onhandig in zijn optreden, bruut in zijn manieren, voelde zich aan het hof gekortwiekt Maar je moeder vierde triomfen. Nog eens, Eunomius, minacht je vader niet. Ik ben er zeker van, dat de lastertongen die je vader blijven bestoken, een gevolg zijn van de achting, de liefde en de genegenheid die je moeder zich tijdens haar leven in korte tijd allerwegen wist te verwerven. Zij overvleugelde hem zo gemakkelijk. En hun verhouding was ronduit slecht te noemen.
- Vrees niet, antwoordde ik, dat ik op Pachomius zou neerzien, wanneer hij inderdaad schuldig mocht blijken. Maar ik verwijt hem, onvoldoende in staat te zijn geweest de laster te ontzenuwen die mijn jeugd vergald heeft.
Mijn Romeinse opdracht had mij al voldoende doen omgaan met hooggeplaatste regeringsambtenaren om mij in staat te stellen in deze hoffelijke diplomatentaal de eigenlijke bedoeling van Dorimenes te onderscheiden.
Mijn spontane genegenheid voor hem groeide in zulke gesprekken niet weinig, terwijl het natuurlijk aanzien dat hij genoot, in mijn hart een bewondering wekte waaraan de eerzucht niet vreemd zal zijn geweest. Zijn vertrouwen trof mij te dieper, omdat ik tot de angstige bevinding kwam, welk een kloof mij reeds scheidde van een vader over wien ik zo onverschillig kon spreken. Het was minder de wrok die mij dreef dan wel een ongekend gevoel van vrijheid.
Had mijn vader in Nicomedië voorzien, dat mijn aanhankelijkheid jegens hem zou bekoelen naar de mate waarin mijn geestkracht zich ontwikkelde tot zelfstandigheid, dan zou hij zich over mijn verblijf in Rome minder verheugd hebben.
Het beeld van mijn moeder daarentegen kwam mij voor ogen met een ongekende helderheid, en urenlang wandelde ik soms door de stad zonder enige gedachte dan aan haar die hier haar jeugd gesleten had en wier sporen ik bij iedere stap meende weer te vinden. Haar alomtegenwoordigheid scheen mij als vanuit een buitenwereldse landstreek met een vrouwelijk licht te omstralen en drong binnen tot in mijn meest verborgen vezels.
Gedurende heel die eerste periode in Rome leefde ik aan de rand van het geluk, een geluk dat weliswaar wankel was en onbestendig, maar dat mij toch uitzicht beloofde op een vrijheid waarin ik uiteindelijk mijzelf hoopte te kunnen vinden.
| |
| |
| |
II
Tot die tijd was ik volkomen kuis geweest. Weliswaar niet in de zin waarin ik het later door Daria heb leren verstaan en zoals het beschreven staat in de boeken en brieven van een rechtvaardig man, Paulus, waarvan zij er enkele in de Griekse taal bezat.
Mijn onthouding kwam veeleer voort uit een langdurige slaap van de hartstocht, nog versterkt door een natuurlijke afkeer van andermans lichaam.
Toen de natuur in mij ontwaakte had mijn vader geen andere vrouw meer genomen. Eensdeels kwam dit voort uit teleurstelling, anderdeels uit het feit dat hij aan het hof steeds een geminachte bleef. De nieuwsgierigheid, de natuurlijke behaagzucht en de luiheid van sommige vrouwen gaven aan die minachting echter een uitdagende kleur, zodat hij tijdelijk toch wel geheime betrekkingen met haar onderhield, die dan later, in de wrevel der hernieuwde scheiding, uitliepen op nieuwe nog pijnlijker laster.
Tegen deze vernederingen wapende ik mij door een stelselmatige onverschilligheid, waarvan ik voelde dat zij door mijn vader te meer gewaardeerd werd, omdat hij haar zelf met talloze krenkingen betaalde. En zo volkomen was in dit opzicht mijn voorgewende hooghartigheid, dat ik noch van Hybrida, noch van mijn vader ooit ben nagegaan, welke geheime verbintenissen er in hun leven bestonden of geweest waren. Hybrida heeft mij eens, toen mijn teleurstelling over de aanstaande reis naar Rome zich uitte in een wrevel waaraan zij niet vreemd was, onder tranen verweten dat ik niet van haar hield. Had zij gelijk? Ik weet het niet. Wie kent zozeer zijn lichaam, dat hij de gronden verklaart waarop het handelt? Toen de natuur in mij ontwaakte, was ik reeds dermate afkerig van het walglijk gekonkel waarmee men het lichaam omringde, dat de brand in mij welhaast gedoofd scheen zodra hij was ontstoken.
Vanaf het begin was Hybrida's lichaam mij een beklemmende vernedering.
In Rome, waar ik bezig was af te rekenen met mijn vader, althans met de verslagene die hij in de loop der jaren geworden was, werd dit anders. Bevrijd van Hybrida's juk en van het zijne, voelde ik in mijn lichaam een kracht opstaan, die mij te meer verkwikte wijl zij onvoorzien gekomen was, en die ik jeugd noemde. De eeuwige gratie van Rome, zijn talloze tempels en volkrijke straten, het genoten respect en het geschonken vertrouwen, alles vervulde mij van dankbaarheid tegenover het leven. Bovenal ervoer ik echter de bevrijding der onschuld, die ik met een kinderlijke vreugde toeschreef aan de nagedachtenis van
| |
| |
mijn moeder. Wanneer ik alleen door de straten ging, dacht ik aan haar en droomde haar aan mijn zijde, jong nog, en bezield van eendere geestdrift. Was het niet zo geweest in de eerste gelukkige jaren van haar huwelijk, voordat zij met mijn vader naar Armorica trok?
De tijd was nabij, waarop ook ik voor het eerst de liefde zou ontmoeten.
Mijn opdracht, bestaande in het overbrengen en doen uitvoeren van een keizerlijke lastgeving tot zuivering van het leger, bracht mij in aanraking met een jonge vrouw, Daria geheten, een vreemdelinge, geboren in Palmyra. Nooit zal ik de verwarde dag vergeten waarop wij voor het eerst, geleid door eenzelfde gesternte en, hoewel op verschillende wijze, getroffen door eenzelfde lotsbeschikking, meegevoerd werden op de geheime stroom, waarvan Daria later zeide dat een God hem bewaakt om ons te redden van de dood.
Ik was in de vroegte naar Ostia gegaan, waar men gezegd had dat mij richtlijnen wachtten voor mijn keizerlijke opdracht. Midden in het rumoer dier altijd woelige havenstad werd ik aangeklampt door een vrouw, die mij bij de naam noemde en zich aan mij vastklemde, mij boven het geluid der aanrollende wagens en het geschreeuw der passerende sjouwers in het oor roepend, dat zij mij niet zou loslaten aleer ik een verzoek had ingewilligd, dat zij mij wilde doen. Haar wanhoop en haar tranen verwonderden mij, daar de heftigheid van haar optreden in volslagen tegenspraak was met de beschaafdheid van haar voorkomen. Zij maakte de indruk, in het gewone leven een bescheiden, waardige en onberispelijke vrouw te zijn, allerminst geneigd tot daden die enigerwijze opspraak verwekten.
Daar het nu op die plaats onmogelijk is zich voldoende verstaanbaar te maken, stelde ik haar voor elders een gelegenheid af te spreken, waarheen ik mij dan zou begeven na mijn eigen zaken te hebben afgedaan. Zoals ik verwachtte betuigde zij met dit voorstel gretig haar instemming, maar zij bleef mij volgen, en bezwoer mij onder het voortgaan onophoudelijk, dat ik haar toch niet in de steek zou laten.
Het keizerlijk posthuis, gelegen aan de rand der stad, verschafte ons de gezochte gelegenheid tot een rustig gesprek. Wij zetten ons neer op een bank dicht bij de zee. De zon was heet geworden in de late morgen, en wij waren van het dwalen door de stad en de tocht naar buiten vermoeid. Achter ons strekte een muur zich uit, bedoeld om tuinen en gewassen te beschermen tegen de wind.
Hoewel Daria onderweg voortdurend gepoogd had opgewekt en zorgeloos te schijnen, barste zij nu in snikken uit, en ik poogde vergeefs haar te kalmeren. Aanvankelijk kwam ik weinig anders van haar te weten, dan dat zij een halve nacht doellos en wanhopig door Ostia had rondgezworven. Zij dacht dat ook ik misschien op het punt stond de terugreis naar mijn vaderland te aanvaarden,
| |
| |
en vroeg mij met de meeste aandrang haar op die tocht mede te nemen. Toen ik haar zei, dat ik geenszins de bedoeling had mij in te schepen, deed zij een verward relaas, waaruit ik begreep dat haar man in de voorbije nacht onverwachts van het bed was gelicht, en dat men hem - hij was officier - gevankelijk had weggevoerd.
- Maar Daria, zei ik, zinspelend op haar verlangen om te vluchten, als jij zoveel houdt van Silius [zo heette haar man], dan kun je hem toch niet zo maar verlaten.
Waarop zij opnieuw in tranen uitbrak, mij op de meest ontroerende wijze bezwerend dat ik haar toch te hulp zou komen. Zij zei zeker te weten, dat mijn opdracht niet zonder betrekking was met de reden van Silius' aanhouding, en dat ik daarom iets voor hem kon doen. Zo groot was zelfs haar angst en zo ver ging zij in haar onberaden wanhoop, zo diep was tegelijk het vertrouwen dat zij in mij stelde, dat zij mij zelfs verzocht zo mogelijk mijn intrek te nemen in haar huis, aangezien zij in Rome niemand kende die zij daarvoor kon vragen.
- Silius en ik waren pas kort geleden in het Oosten gehuwd, zei zij, en in Rome hadden wij nog geen kans gezien, veel vriendschap van andere families te verwerven. Daarom wilde ik ook vluchten vannacht.
Ik voelde mij niet weinig gevleid in de grootmoedige rol die mij zo onverwachts toeviel. Vooral voelde ik mij aangetrokken door de gedachte, in een vreemd huis te midden van mij onbekende bekommernissen de leiding in handen te nemen van zaken die mij niet betroffen, en eens te meer verwonderde ik mij over de rijkdom aan avontuur die het leven biedt aan wie het daartoe bereid vindt.
- Het is maar een klein huis, zei Daria, maar het is uitstekend ingericht. Ik ben er zeker van dat het bij u in de smaak zal vallen.
En aldus geschiedde. Nog diezelfde middag keerden wij in een wagen terug naar de hoofdstad, waar ik de volgende dagen bij haar verbleef.
Toch was het minder uit medelijden dat ik Daria hielp dan wel uit een soort vertederde nieuwsgierigheid, die zij waarschijnlijk ongewild in mij had gaande gemaakt. Door haar onberaden vlucht had zij namelijk blijk gegeven de zwaarmoedigheid te bezitten die jonggehuwden doet verlangen naar het ouderlijk huis, zodat zij ongemerkt meer van zichzelf had blootgegeven dan in haar bedoeling lag. Ik had het gevoel, met haar een geheim te betreden. Zelf opgevoed in een kring waar ik slechts laatdunkend wantrouwen ontmoette, gaf ik mij aan dit onbekende en argeloze met te groter vertedering over, omdat mij van Daria's kant geen enkele bedenking wachtte.
Bij mijn aankomst getuigde alles in het ordeloze huis van de haast waarmee het die nacht was verlaten; de kleren, de meubels, het wanordelijke bed. Maar
| |
| |
tegelijk scheen alles mij reeds aandachtig, en mettertijd hoopte ik onverhoeds het intiemste te onthullen wat het van Silius' aanwezigheid bezat.
Het ontging mij inmiddels niet, dat ik mij in moeilijkheden stak. Mijn vader schreef mij dat Hybrida naar mij verlangde, en nooit heb ik zo vaak aan haar gedacht als juist die eerste dagen. Hij vroeg zelfs wanneer ik huiswaarts kwam, en drong er op aan mijn terugkeer niet te lang uit te stellen, aangezien de zaken vanuit Nicomedië een ongunstige keer dreigden te nemen.
Dit laatste nu vervulde mij met wrevel. Ik kon mij niet voorstellen dat mijn opdracht den keizer reden zou hebben gegeven tot ongenoegen. Ik voelde er bovendien weinig voor, mijn pas verworven vrijheid op te geven, vooral niet nu deze zich ontwikkeld had tot het aanbiddelijk geheim dat ik in Daria bezat.
Ik bespiedde haar, en de gedachte dat de ongenade des keizers mogelijk mijn deel zou zijn, gaf mij ten hare opzichte een gevoel van te hechter verbondenheid.
Ik bleef dus, en liet mijn lot over aan de gebeurtenissen.
Deze lieten niet op zich wachten. Daria had mij een goudsteen gegeven, waarvan zij verzekerde dat hij geluk aanbracht. Bij mijn pogingen tot Silius' vrijspraak bleken zijn kansen gering. Sedert de dag waarop ik naar Ostia was gegaan, waren de maatregelen uitgebreid tot de ambtenarij, zodat ook ik binnen de termen der zuivering kwam te vallen. In het keizerlijk paleis was tweemaal brand uitgebroken, en de keizer, in een vlaag van angst en haat tegenover de christenen, die hij beschuldigde van een dubbele aanslag op zijn leven, had Nicomedië verlaten. Een opstand in Klein-Azië toegeschreven aan dezelfde oorzaken, had een verscherping van het zuiveringsbeleid voor heel het rijk tengevolge. Hoewel zelf geen christen, bemerkte ik toch spoedig dat mijn rang tot die van secundaire was gedaald. Er kwamen nieuwe functionarissen, de oude overtreffend in hardheid en onverzettelijkheid. Mijn vroegere vrienden zagen hen naar de ogen, mij verzekerend dat zij mij eerder of later zouden hebben geholpen, maar dat ik hen nu moest verontschuldigen vanwege de ongunstigheid van het ogenblik. De tijd was niet ver meer, waarop men mij te kennen gaf geen prijs meer te stellen op mijn diensten. Een der nieuwbenoemde ambtenaren ging zelfs zover, dat hij mij hoogverraad en majesteitsschennis voor de voeten wierp. Mijn bezoldiging werd ingetrokken, en men beval mij in Rome te blijven totdat de definitieve zuivering haar beslag zou krijgen.
Heel deze treurige gang van zaken verheelde ik niet aan Daria. Ik verklaarde haar echter dat ik, zolang er hoop bestond, mijn pogingen niet zou opgeven.
Dat was de eerste nacht, waarop wij elkander volledig bezaten.
Nooit was de toestand van mijn geest verwarder. Op straat gezet, beroofd van
| |
| |
mijn bestaansmiddelen, wendde ik mij tot mijn oom Dorimenes, die mij een voorschot gaf.
- Wij zijn niet meer gewend aan vervolging, zei hij. Veertig jaar rust leert ons hopen. De mens vergeet spoedig.
Hij leek mij teleurgesteld. Het geld dat hij mij gaf, besteedde ik aan steekpenningen en geschenken, om er vrienden mee te vereren van wie ik voorspraak verwachtte bij de behandeling van Silius' proces. Toen het op was, vroeg ik Dorimenes opnieuw om geld. En hij hielp mij weer.
- Je hebt het bloed van je vader, zei hij.
Ik weet niet, of hij mij daarmee wilde laken.
Sinds de nacht waarop ik aan Daria mijn ontslag had bekend gemaakt, en waarop wij, als drenkelingen vastgeklampt aan elkander, beraadslaagd hadden wat wij verder zouden doen, was er tussen ons een verwijdering en verstroeving ontstaan. Het geld dat ik tot verkrijging van Silius' vrijspraak uitgaf, leek haar in die terughoudendheid te stijven, meer dan te verzoenen. Op een dag verklaarde zij:
- Als dat geld is, om mijn lichaam te kopen, geef ik er de voorkeur aan, dat Silius van alle hulp verstoken blijft.
Het verwijt trof mij pijnlijker, omdat mijn liefde, begonnen door nieuwsgierigheid, was uitgelopen op het verlies van een zekere natuurlijke fierheid. Ik protesteerde heftig.
In de dagen die volgden ging Daria, door mijn optreden gekwetst in haar ijdelheid, zich haar ontrouw tegenover Silius steeds meer verwijten. Zij verkeerde afwisselend in de hoogste opwinding en in de diepste neerslachtigheid. Nu eens overlaadde zij mij met verwijten, dan weer rustte zij als door een roes van geluk overstelpt in mijn armen.
Toen deze toestand voortduurde, putte hij ons dermate uit, dat wij er de voorkeur aan gaven voor een tijd uit elkander te gaan.
Intussen vond de terechtstelling van Silius plaats. Wij waren beiden aanwezig om afscheid van hem te nemen. Hij was rustig, en scheen in het geheel niet gehinderd door de gedachte aan de dood. Hij dankte zowel Daria als mij afzonderlijk voor al hetgeen wij ten zijnen gunste hadden ondernomen. Daria vroeg hij vergiffenis, zo hij haar mocht hebben tekort gedaan.
- Wij zijn maar weinig tijd met elkander verbonden geweest, zei hij. God heeft het zo gewild.
Daria schreide. Het was de derde maal dat ik de dood aanschouwde. Een afschuwelijke beklemming lag op mij, toen ik na afloop terugkeerde naar huis.
Een maand lang wachtte ik vergeefs op bericht van Daria. Daarna liet zij mij
| |
| |
roepen. Gedurende heel ons gesprek, waarbij ik meestal het woord voerde, bleef zij teruggetrokken en stil.
- Laten wij hopen, dat onze liefde door Silius' bloed is geheiligd en vergeven, zei zij.
Ik begreep toen nog niet wat zij daarmee bedoelde. Maar nog diezelfde dag schreef ik aan mijn vader, dat ik mijn terugkeer voor onbepaalde tijd had uitgesteld.
| |
III
Ware het mij slechts begonnen geweest om het volle bezit van haar lichaam, ik zou Daria spoedig hebben verlaten.
Om ons te bevrijden van de beklemming der laatste maanden, hadden wij ons teruggetrokken op een landgoed dat een van mijn vrienden nabij Napels aan zee bezat, en waar ik mij onledig hield met het financiële toezicht op het bebouwen der akkers. Tevens zag ik hierin een middel waardoor wij konden voorzien in ons bestaan.
Onder invloed van de eentonige stroom der dagen was Daria als een herstellende zieke. De eeuwigheid van het licht, de eeuwigheid van het water, alles leerde ons de aloude gestes der liefde. Ik had een gegronde hoop, dat binnen afzienbare tijd de voorbije onrust en spanning zich zouden oplossen in de meest volmaakte harmonie.
Toch valt het niet te ontkennen dat wij onzelf en elkander misleidden. Teveel zaken bleven tussen ons onuitgesproken, waarvan wij als door een stilzwijgende overeenkomst voorvoelden dat zij een gevaar zouden opleveren voor onze eendracht, wanneer wij ervan gewaagden. En hoewel zij onze verhouding niet meer schaadden op de wijze zoals dat vóór Silius' dood het geval was geweest, toch konden wij elkander moeilijk geheel benaderen, tenzij in dat gevoel van wederzijdse medeplichtigheid dat ons doordrong van het besef van zijn dood.
Vaak bespiede ik Daria in haar slaap. Ik bewonderde en benijdde tegelijk deze eigenaardige macht, die alleen in staat scheen van haar de loomheid te verkrijgen der totale ontspanning. Ook zelf sliep ik veel die dagen. In de slaap lieten wij het leven tot stilstand komen, om soms, als uit een verdoving waarin wij elkander vreemder waren dan ooit, met plotse heftigheid gewekt, te trachten ons opnieuw aan elkanders bezit te bedwelmen, als ware door de macht van dit laatste de rust der vergetelheid in ons verduurzaamd. En een tijdlang slaagden wij erin, elkaar aldus te overtuigen van ons geluk, Silius daarbij in zekere mate vergetend.
| |
| |
Het spreekt echter van zelf dat Daria, die zich enerzijds te gereder aan mij schonk, omdat zij in haar angst voor eenzaamheid de behoefte aan liefde intenser gevoelde, anderzijds heftiger de weerslag ondervond van wat er aan krampachtigs in onze liefde schuil ging. Op een dag uitte zich bij haar deze verborgen weerzin door een eigenaardig feit. Zonder dat de artsen er in slaagden de oorzaak van haar ongesteldheid te vinden, bevond zij zich in de onmogelijkheid voedsel tot zich te nemen. Zij zei:
- Het is vermoeidheid uit vroegere dagen. De overdaad van het geluk werkt op mijn geest zoals teveel voedsel het doet op het lichaam.
Het was de eerste maal dat zij een toespeling maakte op hetgeen geschied was, zonder dat daarbij nochtans de gedachte aan Silius' dood nauwkeurig voorzat. Neen, zulks was toen nog niet het geval, noch bij mij, noch bij haar. Maar ik stel het vast op dit ogenblik, nu ik het neerschrijf, mij herinnerend dat zij het zeide.
De volgende dagen echter sprak zei weer vaker over haar jeugd, en vertelde hoe reeds vroeger haar zwakke gezondheid tot soortgelijke ongesteldheden geleid had, waarbij haar ouders dan telkens van haar verlangden, dat zij door eigen krachtsinspanning de terugwerking van haar lichaam zou overwinnen.
- Geluk is iets machtigs, zei zij. Mijn ouders wilden dat ik leren zou het te dragen.
Omdat bepaalde wederwaardigheden uit Daria's leven een treffende overeenkomst vertoonden met sommige van de belevenissen uit mijn eigen jeugd, hield ik uit zulke gesprekken een gevoel van onbehagen over, dat de volgende dagen niet van mij week. Ik dacht weer aan Hybrida en aan vader, met dat gevoel van onbestemde angst waardoor ik mij vroeger, bang voor het geluk, had teruggetrokken in een ban van afweer en onzekerheid. Meewarige schrik en machteloze vertedering vochten in mij om de overhand, wanneer ik Daria's lijden aanzag. Vaak ging ik alleen uit, in de hoop dat de vermoeienissen van de dag mij tot mijzelf zouden brengen.
Op een dag echter, toen de aanvallen van Daria's kwaal zich heviger hadden voorgedaan dan gewoonlijk, en ik, mijn schrik en hulpeloosheid nauwelijks te boven, noch machteloos bij haar neerzat, deed ik haar plotseling het voorstel om terug te gaan naar Rome. Hoe dwaas en kortzichtig is toch de mens, hoe verblind door zijn eigen gedachten! Op hetzelfde ogenblik, terwijl Daria's aandacht gespannen op mij was gericht, stond het mij met verbluffende helderheid voor de geest dat Rome voor ons een verschillende betekenis had. Tussen mijn verleden en mij rees uit de diepten van slaap en droom de geest van Silius omhoog, mij de terugweg versperrend naar een geluk dat ik verloren had.
| |
| |
Het was echter te laat. Daria drong er nadien voortdurend op aan dat wij zouden terugkeren tot hetgeen zij noemde: het gewone leven. Ik zwichtte.
Achteraf is het mij overduidelijk dat Daria tot deze terugkeer bewogen werd door bepaalde geruchten, die ons van tijd tot tijd in onze afzondering bereikten, en waarvan ik lange tijd geprobeerd had het belang te verkleinen. Reeds vroeger had ik blijk gegeven, die aangeboren verblinding te bezitten welke een mens ongeschikt maakt om het openbare leven te peilen. Bovendien kon ik mij met betrekking tot de keizerlijke zuivering, waarmee ik eenmaal zelf was belast, nog altijd niet voorstellen dat zij dusdanige afmetingen had aangenomen als waarvan in de genoemde berichten sprake was. Wanneer men zijn zegsman geloven mocht stond Rome in vuur en vlam, werden tempels afgebroken, getrouwen gefolterd, vrije burgers tot in de hoogste kringen van het volk achterhaald. Een opstand van heel het rijk zou in voorbereiding zijn, die tegen niemand minder gericht was dan tegen de persoon van den keizer.
Ik sloeg op zulke berichten te minder acht, omdat zij behoorden tot een periode waarmee ik had afgerekend, en omdat ik er belang bij had, Daria's liefde volledig te winnen.
Ik geloof wel, dat wij een ogenblik door de algemene opwinding zijn aangegrepen geweest. Van dag tot dag verwachtten wij de omwenteling die men voorspelde.
Toen deze echter uitbleef, keerde ik terug tot de gewone onverschilligheid, die mij ook in de spannendste tijden buiten het leven gehouden heeft.
Wij verhuisden dus weer naar Rome. Ik vond er, tot mijn ontsteltenis, alles veranderd. Er was een verscherping der maatregelen doorgevoerd in het gehele rijk, en toen de keizer, die dat jaar in Rome zijn triomftocht hield, in het najaar weer vertrok was niemand tevreden. De gevangenissen zaten vol. Talloze families vroegen zich af wat er van hen zou worden, en iedereen was angstig. Gerechtsdienaren stroopten de stad af, en daar de keizer er geen gunstelingen op na hield, voelde niemand zich veilig.
Ik liep door de stad, ten prooi aan een neerslachtigheid die sinds 't falen van mijn zending slechts toenam. Sedert mijn mislukking kwelde de gedachte aan de dood mij onophoudelijk.
Het contact met veroordeelden, wier lot ik mij na Silius' dood niet meer had aangetrokken, leek mij in die trieste omstandigheden opnieuw van bijzonder belang. Door hun bemiddeling en door hun verschijning op de uiterste grens van het leven, dacht ik de banden die tussen mij en mijn moeder verloren gegaan waren nauwer aan te halen. Het scheen mij toe dat in hen, naarmate zij
| |
| |
dieper ingingen tot de mysteriën des doods, de gestalte van mijn moeder tastbaarder doordrong. Ik sprak met hen, en verkeerde met hen op een voet van vertrouwelijkheid, die niet het minst de ongelukkigen zelf ten hoogste verwonderde, daar zij immers wisten met welk een zending ik ten hunnen opzichte belast geweest was.
Daria's lusteloosheid duurde voort. Daar ik echter tot het uiterste besloten was, hechtte ik nog enige tijd geloof aan haar bewering, volgens welke zij, enerzijds lijdend onder de terugslag der voorbije vermoeienissen, en anderzijds overstelpt door het geluk van het ogenblik, genezing zou vinden in de normale gang van het leven. En misschien heeft zij werkelijk de waarheid gesproken, ik weet het niet. Misschien was het zo, dat zij, aan de oppervlakte verkerend in de kortstondige branding van vloedgolf en terugslag, in werkelijkheid met mij voortdreef op de diepe onderstroom van het bestendig geluk.
Ik had echter te diep ervaren wat mijn moeder voor mij betekende, om niet te bezwijken voor de verleiding, in Daria de macht der afgestorvenen te wantrouwen. Het afschuwelijk plan vormde zich in mij, om opnieuw intrek te nemen in het huis waar zij met Silius had gewoond. Daria verzette zich, maar omdat ik met mijzelf tot klaarheid wilde komen en duidelijk inzien waaraan ik met haar toe was, dreef ik mijn zin door. Te verbetener was immers in mij de achterdocht, omdat ik een tegenstander duchtte, bij wien de liefde zich met de dood schadeloos had gesteld. Ik voelde maar al te zeer het belang van zijn oproep tot puurheid, en de insinuerende kracht van het woordeloos onderhoud, waardoor hij dagelijks gemoeid was met onze diepste gedachten. Op hem was ik naijverig, hem achtervolgde ik tot in zijn geheimste schuilhoeken, wanneer ik Daria in haar doen bespiedde en op haar gelaat de schaduw van zijn verlangens trachtte na te speuren.
En wellicht was het evenzeer Silius' gestalte die mij achtervolgde, wanneer ik bij mijn herhaaldelijk bezoek aan de gevangenen mij tot mijn moeder voelde aangetrokken, aldus bij de toekomstige doden gelijkelijk de invloed ondergaande van degene die ik liefhad, en van de onzichtbare vijand die ik vreesde.
Het wantrouwen dat mij kwelde ontging Daria niet.
Op een dag liet zij mij enkele verzen lezen uit een joods gedicht over de liefde dat ik niet kende. De verzen die zij aanwees luidden aldus:
Sterk als de dood is de liefde,
Hard als de onderwereld is haar afgunst.
Toen ik opwierp dat deze verzen voor een dubbele uitleg vatbaar waren, omdat zij zowel konden pleiten ten gunste van mijn liefde voor haar als voor de waar- | |
| |
achtigheid van die van Silius, verdween de lach op haar gelaat, en terwijl een uitdrukking van angst in haar ogen verscheen, zei zij op een toon die teleurstelling inhield:
- Het kan wel niet anders.
Zulke halve betekenissen vervulden mij van een eigenaardige vreugde.
Eens verweet zij mij heftig dat haar liefde mij nooit voldoende zou zijn, omdat ik dat niet wilde.
Het waren hulpeloze pogingen om een onherstelbare kloof te overbruggen, - die dan telkens uitliepen op een kortstondige verzoening, omdat de bekentenis aanvulde wat er aan vergetelheid in ons ontbrak.
Was het wellicht toch mijn schuld, dat onze liefde niet tot vrede kwam? Ik weet het niet. Zeker was ik degene die gewild had, dat wij weer gingen wonen in een huis waar alles ons herinnerde aan een schuldig verleden. Het lijkt of een geheimzinnige macht ons dwong tot een liefde die Daria wel vernietigen moest.
Hoewel zij weer in staat was enig voedsel tot zich te nemen, verkeerde zij onophoudelijk in een toestand van uitputting en neerslachtigheid, waardoor het haar vaak onmogelijk was het bed te verlaten. Meermalen nam ik mij voor mijn hoogste kans te wagen, in de hoop haar te drijven tot een uiteindelijke keus tussen Silius en mij.
- Je houdt niet van mij, zei ik haar eens. Je ziekte bewijst het. Als het wel zo was zou je genezen. Maar het is je voorbehoud tegenover mij dat je dwingt, je toevlucht te nemen tot een ongesteldheid waarin je verdediging vindt voor je trouw aan Silius.
Als enig antwoord op zulke toespelingen kreeg ik een stroom van tranen, onderbroken door het eentonige verwijt:
- Jij was het die begon.
Aangezien ik niet de minste lust gevoelde om een schuldvraag te betwisten die door de feiten was achterhaald, smeekte ik haar slechts:
- Vergeet het, Daria.
Maar vergeten kon zij niet. Vergeten was juist het enige wat zij niet kon.
Ik probeerde mij voor te stellen, wat er in haar was omgegaan tijdens de periode die zij zich na Silius' dood als bedenktijd had voorbehouden: haar verwijten tegenover mij, haar angst, haar liefde. Maar ik was in die tijd zelf te vervuld geweest van mijn onzekerheid, te bezeten ook door mijn eigen hartstochtelijke tegenwerpingen in de talloze gesprekken die ik denkbeeldig met haar voerde, om daarin nog enig houvast te vinden voor de koele feitelijkheid, zoals zij zich thans aan mij voordeed.
Het was duidelijk: in een schuilhoek van Daria's ziel verborg zich een wereld, voor mij ontoegankelijk.
| |
| |
Mag ik zeggen dat ik haar eenmaal in die wereld heb betrapt? O, ik vreesde de dood niet, maar Daria wilde ik behouden voor een leven waarin ik haar liefhad. Eerst de dood maakt het leven volledig begeerlijk.
Zij stond op de drempel van de binnentuin, de armen iets geheven, het gelaat naar het morgenlicht gekeerd. Terwijl zich van tijd tot tijd de wind in het mateloos azuur verhief, vulde een geur van perziken de tuin van zulk een verfijnd en fris aroom dat ik ervan duizelde. Nimmer nadien of tevoren heb ik zo de puurheid van de morgen geproefd. Daria stond met de rug naar mij toe gekeerd, en scheen zich niet bewust van mijn aanwezigheid. Zij hield haar ogen gesloten, en haar gelaat was op dat ogenblik van zulk een dodelijke bleekheid, dat ik, geschrokken, haar niet heb durven aanraken. Haar lichaam echter, waarvan de vormen door het transparante, zondoorlichte gewaad dat zij inderhaast had aangetrokken, nauwelijks verhuld werden, leek mij toen eerst recht van die onvoorwaardelijke, volstrekte begeerbaarheid die ik in mijn leven vergeefs had gezocht. Het is echter niet zo, dat de verrassing van die morgen de brand der zinnen in mij ontstak. Veeleer vervulde de besloten volkomenheid van haar wezen mij van verrukking en eerbied, zodat ik eerst later de honger gewaar werd, die zij in mij gewekt had.
Zo schrijnt eerst later de wonde, die op het ogenblik der kwetsing de verdoofde huid een drogbeeld van gaafheid ingeeft.
Deze ontmoeting vormde het begin van het einde der marteling die onze liefde altijd geweest is. Lusteloos uitgestrekt op mijn bed, voelde ik hoe de levensstroom zich in mij versmalde, traag voortsijpelend in zijn bedding van bitterheid en wrevel. ‘Zij is gelukkig als zij mij vergeet en mij de rug toekeert; zij is gelukkig buiten mij, zonder mij’. Dergelijke woorden en gedachten kwamen in mij op, en ik herhaalde ze tot verzadigens toe, begerig een lust in mij te voeden die het midden hield tussen wraak en wanhoop, weemoed en verslagenheid. Ik stond op, vastbesloten ditmaal mijn spel met haar tot het uiterste te spelen.
Ik begon met haar de mislukkingen te verwijten, die ik aan mijn liefde tot haar te danken had; het falen van mijn zending en het verlies van mijn natuurlijke levensaandrift, de kwelling der lusteloosheid, waartoe het samenleven met haar mij veroordeelde.
- Alles heb ik je gegeven, zo zei ik haar, alles voor je op het spel gezet. Maar wat baat het, als je mij niet teruggeeft wat ik heb geschonken? O, ik heb in de liefde geloofd, en ik weet dat de liefde, wanneer zij oprecht is, vergeeft. Vergeef mij, Daria, als mijn liefde niet in de aanvang zo helder was als zij verdiende.
Maar ach, wat voor zin heeft het nog, hier de twistvraag weer te geven die
| |
| |
ons toen bezig hield. In het begin verschafte het mij vreugde, Daria ontwapend te zien wanneer ik er in slaagde haar het masker af te rukken, en die weerloosheid zich te voelen voortplanten in de overgave van het lichaam. Maar er zijn grenzen die de mens niet straffeloos overschrijdt.
Vanaf het begin zochten wij de zuiverheid van onze ziel in een meedogenloze plundering, die ons beiden uitputte en leeg groef tot den bodem, en ik ben er niet zeker meer van, of ik niet juist daarom Daria liefhad wijl ik haar gebonden wist in Silius' dood, aldus mijn rol van vervolger in haar voortzettend tot die graad van opstandigheid en verbittering, die mij noopte de grenzen van mijn liefde altijd verder te verschuiven. Vanaf het begin heb ik mijn geluk er in gevonden, haar te kwellen. Maar er zijn grenzen tussen dood en leven die niet wijken, noch voor liefde, noch voor wraak.
Waarom dan de troebele vormen van wellust vermelden, waaronder in die laatste periode ons lichaam in ons op jacht ging naar de onsterfelijkheid van onze ziel?
Wij kunnen elkaar onze zielen niet geven.
Hoe spijt het mij, en hoe vervuld ben ik van schaamte bij de gedachte, dat ik nooit getracht heb te begrijpen wat er in haar eigen wezen lag.
Zij heeft van mij gehouden, dat is genoeg.
| |
IV
Langdurig heb ik mij afgevraagd, Dafrosa, of het zin heeft een zekere eerbied te doorbreken, en je deze dingen te vertellen, waarover men gevoeglijk alleen met God kan spreken. Dit verhaal draagt het spoor van mijn leven, en het spoor van de weg die ik ging. Ik ben een dichter en een gedoopte.
Begrijp me goed, Dafrosa. Ik beweer niet, dat de plicht tot schaamte in mijn staat niet meer zou gelden. Integendeel, zelfs wanneer de brand der zinnen ons niet meer aantast, blijven wij nog altijd onderhevig aan die langdurige perioden van geestelijke verdoving, waarin wij, met wrevel ons wendend tot God, hem willen aanrekenen wat wij door eigen schuld ontberen. Want wij zijn schuldig, en nimmer het beeld van zijn voldragen liefde waardig.
Dit verhindert ons intussen niet, het heilig waagstuk te ondernemen dat ons, ieder afzonderlijk en toch samen aan zijn eeuwigheid gebonden, zwijgend voorbij doet gaan aan wat er aan eeuwigheid mocht schuilen in de meest verrukkelijke verbijstering van het ogenblik. Wij immers hebben onze keuze in vrijheid gedaan, en de triomfkreet die ontwelt aan de diepste vrede van onze heerlijkheid, reikt verder dan de vreugde van hen die in het aardse vergaderd zijn.
Ik wil dus verder gaan met mijn verhaal, en je ook de laatste dingen vertellen,
| |
| |
die vooraf gingen aan de tijd waarop ik als gewonde bij jou aan huis verpleegd werd, in de hoop dat je een beslissing zult begrijpen, waarvan de waarde door velen betwist wordt, maar waarin ik zelf uiteindelijk rust heb gevonden. Want terwijl er in mijn staat veel overblijft wat anderen verontrust en verontwaardigt, waarschuwt mij een geheime stem dat het einde van mijn reis nabij is, en eens te meer reken ik het mij als een plicht, mij te verantwoorden tegenover degenen, die zowel binnen als buiten de gemeente der getrouwen, wantrouwen hetgeen zij niet begrijpen.
Ik zal dus niet meer spreken over hetgeen zich tussen Daria en mij afspeelde gedurende de laatste periode van onze liefde.
Hoe vreemd is toch de macht der liefde, dat eenzelfde idee, door velen aangehangen, voor enkelen aanleiding wordt tot de hoogste ontplooiing, voor anderen tot het diepste verval. Ik had er behoefte aan Daria in het nauw te drijven, te vernederen, en ten slotte was mij de koorts der vervolging dermate in het bloed getreden, dat ik tegenover haar dezelfde vreugde ondervond die mij vroeger van spanning deed beven, wanneer ik in de arena een dier met zijn slachtoffer zag spelen als met een willoos voorwerp.
De kwellingen die ik Daria deed ondergaan zijn dan ook wel de oorzaak geweest, waarom zij uiteindelijk besloot mij in haar terugkeer tot Silius te schenken, wat zij mij in het leven niet schenken kon: haar ziel. Eerst later heb ik dat begrepen. Niet met het lichaam heb ik het begrepen, maar met de ziel.
Want het lichaam begrijpt niets van de waarachtige liefde, tenzij het door de ziel wordt geleid.
Of is het niet daarom, Keizer der liefde, die Liefde zijt, dat Daria een priester van God in ons huis had verborgen, omdat zij wist dat zij zich daardoor bloot stelde aan de dood der vervolgers? Twee dagen later werd zij door de gerechtsdienaars gehaald, en nimmer heb ik haar weergezien, tenzij op het ogenblik, toen zij geknield onder het zwaard, de ledematen uitstrekte die ik beminde.
En zo ontsteld was ik over het lot dat aan mijn handen ontglipte, dat ik later, toen ik ook den priester te spreken kreeg voor wien zij de dood gewaagd had, noch de woede, noch de wrok gevoelde, die ik tevoren tegen de angstige, opgejaagde man gevoed had. Ook hij immers toonde zich geheel verslagen en was zo diep over mij bekommerd, dat hij van verbijstering nauwelijks wist waarmee hij mij kon troosten. Hij zei, dat zich in Daria's dood een goddelijk leven had voltooid, en dat van de aanvang af in haar wezen de liefde lag uitgedrukt, als het zegel van haar eeuwigheid. ‘Want het leven der liefde, zo zei hij, overstijgt alwat ons hier grondvest en bevestigt, en grondvest en bevestigt ons, juist omdat het ons opheft in de eeuwigheid’.
| |
| |
Deze woorden zijn doorgedrongen tot in het diepst van mijn geest; zij zijn de olie geworden waarop de lamp van mijn ziel blijft waken. Want al besef ik, dat ik Daria nimmer terug zal vinden in de staat waarin ik haar verloor, toch leeft in mij de verwachting, dat ik met haar bovenaards, en zoals zij eenmaal gedood in Christus' liefde, aan zal zitten aan dat geestelijk bruiloftsmaal waarvan mij hier de kruimels reeds toevallen.
Ik wanhoop dus niet, daar de sluimer der verwachting in mij dieper ademt, naarmate mij de hartstocht des doods met zijn fluisterstem benadert.
Ik nam nu dienst in het leger. Opgeleid voor de rechtspraak en administratieve functies, bezat ik weinig ervaring in het gebruik der wapenen, maar de onverschilligheid der wanhoop maakte mij roekeloos. Bovendien had ik het bloed van mijn vader. Zo steeg ik in de krijg geleidelijk tot het aanzien dat mij door de ambtenarij was onthouden.
Met welk een mannelijke vertedering gedenk ik achteraf mijn vader, van wien mijn oom Dorimenes mij eens zei, dat hij gemaakt was uit het hout waaruit eeuwen geleden de veroveraars gesneden werden. Aan hem dank ik het, en aan zijn kracht in mij, dat Daria's dood mij niet brak. Want wat ik najoeg in de strijd, was hetgeen ik najoeg in de liefde: het gevecht van man tegen man met de dood. Zich sterker te voelen dan de dood, welk een onuitsprekelijk zuivere vreugde! Het is de helderheid van deze vreugde, die als een klaroenstoot doorschalt in elke overwinning!
Welk een man had mijn vader kunnen zijn, als hij niet het slachtoffer geworden was van een rijksbestuur dat deze bovenmenselijke aandrift miste, en slecht berekend voor zijn taak, er slechts naar streefde om te behouden en te verduurzamen!
Maar eens te meer laat ik mij, dit schrijvende, door mijn geestdrift verleiden tot onverantwoorde uitspraken. Eens te meer geef ik er mij rekenschap van dat ik, heel mijn leven gestuwd naar de grenzen van het menselijk kunnen, telkens bedreigd word door het gevaar, het bestaan van deze grenzen te vergeten, en daarom haast ik mij het relaas van deze mijn tweede levensperiode te bekorten, mij ervan bewust, dat ik onder het gesternte van mijn vader dezelfde dwaasheid heb beproefd, waartoe ik mij tevoren onder het gesternte van mijn moeder liet verleiden, en terug te keren tot jou, Dafrosa, aan wie ik nochtans het behoud van mijn geestdrift te danken heb, met de dwaasheden waartoe zij mij aanleiding is. Want de vreugde der overwinning heb ik behouden, Dafrosa! En al heeft de dood der vleesgeworden geliefde mij eens gedreven tot een bedorven heldhaftigheid, thans nu ik ben teruggekeerd op het graf van haar tot wie ik bid, is ook dit zinvol en zielvol geworden.
| |
| |
Dafrosa, met welk een kostelijke verrukking herdenk ik de edele prijs van je weduwschap! Jij bent het waarlijk, die mij geleerd hebt, de hoogste stap te zetten naar de weg der voltooiing. Want neen, ook de krijgsroem is dat niet; neen, niet de krijgsroem, maar de wonde, die nu nog als een brandend zinnebeeld mijn leden uiteenscheurt. Heel mijn leven had ik gehunkerd naar die wonde waaraan de wereld lijdt, en alles kwam uit, zoals ik nu vijf jaar geleden bij jou aan huis verpleegd werd. Want was ook jouw smart niet de mijne? Ik heb toen leren bidden met jou, en tot wie ik bad heb ik je gezegd, en waarom.
Maar over wat ik van plan was te doen na mijn genezing, heb ik je niets gezegd.
Ik ben niet genezen, toen niet en nu niet, maar het plan heb ik toch uitgevoerd. En meteen zul je begrijpen, waarom ik een geheim geworden ben voor al degenen hier, van wie ik de nieuwsgierigheid aanstonds gaande maakte. Een man die zich voortsleept, een verminkte die zich vestigt op het graf van zijn verspeelde liefde, is hij niet als een gewonde jakhals, die te krachteloos voor nieuwe buit, terugkeert bij de resten van vroeger?
En toch, ik zal de heilige vreugde nooit beschrijven, waarmee ik het graf gevonden heb van Daria en van de twee andere vrouwen, die ik tegelijk met haar, en in dezelfde schamelheid van haar naaktheid, zag ondergaan door hetzelfde zwaard. Neen, mijn vreugde was niet die van de beul, noch die van de vervolger.
Vergeef mij, Dafrosa, dat ik niet zwijg. Vergeef het een zonderling, dat hij je lastig valt met zijn vreugde.
Nog opgesloten in het beeld van Christus' dood, heb ik, mismaakt en een schrijnende trofee der verwachting, reeds een begin gemaakt met de eeuwigheid van de overwinning van Hem die opent en sluit, en wiens graf de drie vrouwen, staande in het licht dat dood en leven scheidt, geopend vonden. Alleen vanaf de hoogste toppen lijkt het leven leefbaar. O, te kunnen liefhebben als Adam, bemind te worden als Eva, zo vrij, zo kommerloos en onbelemmerd, zo volkomen!
Toen ik vanmorgen buiten kwam, leek het of een roerloze verwachting de dode wereld bevangen hield, alsof er een samenhang lag tussen de stille slaap waarin alles nog rustte, en de roze morgenhemel, die met een immer wakende belofte boven Daria's graf in het Oosten omhoog rees, zich uitbreidend gelijk een enorme gordel van leven.
Vanaf Daria's graf groet ik je, Dafrosa, met een heilige kus.
|
|