Roeping. Jaargang 32(1956-1957)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 396] [p. 396] Coert Poort Gedichten Vliegende schotels Nu maakt het zich overal op nu maakt het zich overal donker van toen en van overal en van nergens wij horen een hemel vol rook hoog in de lucht napraten nu horen wij thuis in een land door de wind heen en weer bewogen; langzaam heft het zich op langzaam begeeft het zich af van de zoekende schepen van de hele rivier vol van zichzelf als van duizend bomen als van slapende negers en ontelbare sneeuwvlokken, in onze huizen heerst een paniekstemming op onze schepen dreigt een ontreddering onze torens zijn een en al verwarring. Nu dwaalt het overal rond op de ruggen der schapen en op onzichtbare benen hoor tegen het woud zijn de donkere danspassen en tegen de rand van het woud is een ingehouden lachen reeds heeft het lange schommels van sneeuw bij de huizen steeds houdt het schema's van regen en wind gereed bij de vensters en een hand bij de vogelnetten [pagina 397] [p. 397] en een voet bij de voetangels en klemmen en een wiel los in de wind en een zadel en een hoge school en een tien in de lucht. [pagina 398] [p. 398] De koning van Wezel Ik houd van mijzelf als van een die slapende rijk wordt liggende op de zachtste plekken liggende kan hij het aan zittende op de verhevenste plaatsen zittende kan hij het doen met een lepel tussen zijn tanden met een fluitje tussen zijn lippen met een netje van haar vangt hij de wind en met kleine beetjes verdeelt hij het licht in zijn binnenste rustig speelt hij het klaar met het donkere kluwen met de bal die rolt over alle wegen rustig speelt hij het achter elkaar rustig speelt hij het ondersteboven uit het oog uit het hart rustig speelt hij het aan op de ondertoon over de stenen over de oude wonden der mensen rustig speelt hij het weg van de rand met de rug door de ramen met de ongevaarlijke kant door de huizen met een landje op aarde met een taaltje links van de zon en een koning onder de dichters. Vorige Volgende