ongerede geraakte, dan ging het gezang over in Nederlandse of Franse krachttermen. Misschien was ik als concert-schilder niet onverdienstelijk geweest.’
Hieruit blijkt reeds, dat Pierre Kemp - als uitvinder van de Peinture Concertante - ook in de schilderkunst een unieke figuur is. Bij gebrek aan navolgers staat deze richting niet in de naslagwerken vermeld. Men zou alleen Salvador Dali aanhalen kunnen als een - zij het geperverteerde - beoefenaar der Concertante Peinture.
Kemp's doeken hebben overigens naar de vorm meer weg van de vroege Mondriaans van het Haagse Gemeentemuseum, gematigd met de fantaisistische sfeer van een Odilon Redon. De schilder is daarbij immer nadrukkelijk bezig met de horizon - als ware het zijn Mont Sainte Victoire - en verhult bij voorkeur zijn figuraties tot min of meer geabstraheerde gedaanten. Ge herkent - bij voorbeeld - op een doek de horizon. In een gele obool vermoedt ge de maan. In juxtapositie nog een forse, donkergroene vlek. Voorts slechts in teerheid vervloeiende kleuren. De werking van het doek is irreëel en aangenaam. Ge stempelt Kemp tot een nonfiguratief-avant-la-lettre. Totdat hij Uw aandacht vestigt op vage traits-d'union tussen vlek en obool. ‘Klokslag 12, middernacht’ zegt hij. Ge telt de traits d'union. Het zijn er 12. Pierre Kemp maakte dus geen schilderijen met zijn penseel. Hij zong er kleine liederen mee. Avant la lettre. Om nogmaals een der geschreven missieven te citeren, waarmee de dichter het dagelijkse leven van zijn vrienden zo brilliant weet te kleuren: ‘De schilder werd op het puntje van zijn penseel weer een dichter, als hij de zon zag tussen de goudvioletten, rosen en perlemoeren van de verte.’
Zo is uit de leerling van de Zondagsschilderklasse geen Douanier Rousseau gegroeid; maar ook werd de beeldende kunst voor hem niet wat het vioolspel was voor de schilder Ingres. Dat dus over de schilder Pierre Kemp.
Wat verder over Pierre Kemp en de schilders? Wat over zijn voorkeur voor ‘o.a. Watteau, Goya, van Gogh, Redon en Hokusai’?
Het valt niet moeilijk te raden [ik geef gaarne toe, dat al het volgende grotendeels gis-werk is] wat de dichter van ‘Forensen voor Cythère’ bindt aan de schilder van het ‘Embarquement pour Cythère’. Watteau's bark werd weliswaar een treincoupé, maar de eindbestemming bleef even droom-reëel. Niet ondanks, maar juist dóór de forensen, de stationchefs, de airwaylines en de meteorologen, waarmee Kemp het pré-romantische Arcadië literair transponeert in deze post-romantische 20ste eeuw. De forensen geven voorts verregaande informatie over het onderwerp, dat ons bezig houdt. Men treft er in Amaranth, Turkoois, Chaperon Vert en Bleu de France, vlees- en nimf-geworden kleuren. Vooral ook 's meesters cumulatief-preferente kleur: Rood, eist de aandacht. Ter adstructie stel ik de twee meest extreme Kemp-tinten dezer kleur tegenover el-