Roeping. Jaargang 32(1956-1957)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 288] [p. 288] Michel van der Plas Vader en Moeder Heb je echt gedacht dat wij die nachten konden slapen als jij desperaat met gespitste oren lag te wachten of zijn stap nog klinken zou op straat? Tot de ochtendmist de klokkeslagen mild omfloerste, lag als in de ban van een boze vrijheid, moe van vragen heel het huis te wachten op die man: dacht zich suf met ramengrote ogen hoe hij nu asgrauw in 't magazijn wakend, over rollen zeil gebogen, droomde of 't zijn zonen konden zijn. Heb je echt gedacht dat wij niet wisten van zijn hopeloze achterdocht tegen elk seizoen, van zijn besliste tanden in 't katoen dat hij verkocht? Soms maakte een slinkse droom offerte, vleiend draaiend met een koffervol herfstvacanties [bergen, Duitse herten], maar dan kroop hij snel onder de wol, deed twee dagen ziek en joeg de derde al weer grimmig op een weekrecord, tot zijn ogen bange muizen werden en zijn neus de speurderszin verloor. Heb je echt gedacht dat wij wel speelden toen, als in een snel gedaagd gerecht, op het schuddende kantoortje heel de wereld haar ontslag kreeg aangezegd? [pagina 289] [p. 289] 't Welterusten fluisteren ontstelde steeds de hand die niet meer strelen kon, maar die later de rijksdaalders telde, tot de deur sloeg en de nacht begon. En de nacht begon en in die grijze stilte en huiver dansten ver van hier meireclames en novemberprijzen onder 't potloodstipje op zijn papier. Heb je dan als wij gehuiverd? - Tussen slapte en seizoen wist hij de dood met een extra aanbieding te sussen waar geen stuiver winst op overschoot, offerde: de maagpijn, oorlogsangsten, éen doof oor, en hield zijn rozenkrans bij de hand om duivels er van langs te geven, in zijn allerlaatste kans. O ik weet niet wat ik je moet zeggen, ik voor allemaal, en deze nacht, nu ons huis nog in niet uit te leggen armoe op zijn driftige voetstap wacht. Vorige Volgende