Roeping. Jaargang 32(1956-1957)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 216] [p. 216] Jan Boelens Mijnheer Wijnstok En hij zei: Wie de bijbel niet kent Is zeker geen flinke vent Mijnheer Wijnstok ging op reis Naar Jerusalem Met het vliegtuig Dit bracht hem dwars Door de nacht over De Rijn die fijn sneeuwwater Aanvoert in dat getij en De vleugels schopten Tegen de laars van Italië. Toen hij aankwam in Jerusalem Gingen de poorten open De bruggen brachten Een boog aan onder de nacht Vrouwen kwamen aangelopen De mensen stonden te hopen Op vrede en priesters Zij debatteerden over ongeloof Maar Mijnheer Wijnstok Ging verder op reis De zon met de netten en De vissersschepen in de grachten Stonden hem op te wachten. Aan de bron van Hebron Zo vertel ik nu verder Had hij een rendez vous Met de Heer die wilde meer Weten over deze arme tijd De boeren en de armen Stonden hun handen en wangen Tegen schaapsvachten te verwarmen. [pagina 217] [p. 217] En de Heer Hij zeide: Iedereen krijgt zijn deel Het leeuwenaandeel van Daniël. Toen hij dit hoorde Ging Mijnheer Wijnstok Nogmaals op reis Hij zag de zon in het water schijnen Hij bleef nog jaren in Jerusalem. Vorige Volgende