| |
| |
| |
Henri Bruning
Maria Goretti
Drama in drie bedrijven met voorspel
Tiende Toneel
Later op de avond van dezelfde dag. Woonkamer der Goretti's als tijdens vierde toneel. Buiten hoort men in de verte nog de muziek der defilerende troepen en het verwijderde gejuich der menigte. Maria is alleen. Terwijl zij bezig is enkele zaken op te ruimen, opent Lorenzo de deur. Met duistere blik en verhit, verwilderd gezicht blijft hij in de deuropening staan.
[geschrokken, en verdrietig als zij hem zo ziet]:
Jij? Lorenzo!? - Wat wil je, Lorenzo, op dit late uur.
[somber]:
Je spreken. Kom. Kom.
We kunnen hier spreken. Er is niemand.
Bij grootvader, in de bergen. Daar blijven ze tot de rust hersteld is. Ze zullen wel niet voor morgen terug zijn. Giovanna is in de stad, op het feest. [als Lorenzo zwijgt:] Je bent dus eindelijk gekomen. Waarom wachtte je zo lang?
[bitter]:
Heb je naar me verlangd? [als Maria zwijgt:] Niet verlangd dus. Is 't dan zo vreemd dat ik dit uitstelde? Ik koos de plicht boven het hart! Of boven het vonnis. De plicht heeft zich niet ontfermd. Nu sta ik hier. Vel het vonnis. [als Maria gekweld zwijgt, somber:] Veracht je me....
[treurig]:
Waarom wil je me verkeerd verstaan.
Veracht je me omdat ik zo voor je sta....
Lorenzo, waarom verneder je je zo.
[zwijgt; zonder overgang, dof]:
Dat je dat wil. - Dat je daar staat, - aan hun zijde. Hoe heb je vroeger over hen, hun ontrouw aan het leven, gesproken. En nu....
| |
| |
Ik ben aan mezelf gaan verstaan.... [zwijgt]
Wat ben je gaan verstaan.
.... uit welke drang zulk een leven oorspronkelijk geboren werd. Vroeger zag ik slechts, waartoe het verworden was. - Lorenzo, de aarde zal ik altijd zegenen. Zij zal altijd mijn blijdschap zijn. Ik ben haar niet ontrouw. Maar, ik....
....‘ik kan niet meer geloven in wat ons vroeger verenigde’!
Voor mij werd dit goede pijn. Reeds zo lang. Het is je niet ontgaan, Lorenzo.
[somber]:
Wij kunnen niet alles.... En wat wij kunnen kan niet ineens.
Lorenzo, elke orde, ook elke orde, dat is zo bitter, heeft haar armen en uitgestotenen: beproefden, wier wonden nooit geheeld worden. Daarom zei Christus: ‘Armen zult ge altijd bij u hebben’. Dit woord is zo hard. De armsten, Lorenzo, zijn niet de slachtoffers van het onrecht, maar zij die nooit deel hebben aan het recht. Wie denkt aan hen - in het vreugdefeest van de eenheid en van het recht. ‘Maar als ge maaltijd houdt, nodig dan de gebrekkigen, de armen, de kreupelen en blinden’, nodig hen die aan het leven-zelf vertwijfelden....
Giovanna's verbittering en nijd heeft je onschuld vergiftigd.
Niet Giovanna. - Lorenzo, die liefheeft legt zijn leven af voor zijn vrienden. Maar sommigen moeten dit voor hen, die eenieder als zijn vijand beschouwt: de innerlijk vereenzaamden, die geen vreugde kunnen vinden in wat de blijdschap is der anderen. Wie wil armer zijn dan zij, wie zich geven aan deze misdeelden. Lorenzo, voor deze armsten moeten er zijn, die waarlijk van alles beroofd, niet enkel: aan alles onthecht zijn.
Een beroofde ben je nooit.
Misschien moet ik beproeven het daarom te moediger te zijn in alles waarin ik het kán zijn. [als Lorenzo zwijgt, aarzelend:] Misschien heeft die onrust mijn diepste wezen blootgewoeld....: het verlangen, zonder voorbehoud te zijn. Lorenzo, hoe moet ik het zeggen.... Onbevlekt blijven van elke vorm van zelf-
| |
| |
zucht.... Maagdelijk.... Misschien is dit het woord.... Maagdelijk.... Innerlijk door niets aangeraakt....
[bitter]:
Door geen herinnering ook....
[moeilijk]:
Hun pijn aanvaarden....
Herinner je je nog, dat we altijd samen zijn geweest? We waren kinderen nog, toen we reeds wisten, dat we elkaar voor altijd zouden behoren. Alles van het ontwakende leven hebben we samen gedeeld: vreugde, verdriet, dromen en strijd. Ben je niet altijd van mij geweest, en ik van jou!? Begrijp je niet, wat dit betekent? Heb je dáárover nooit gesproken met die priester die je van de aarde en van mij weglokt.
Antwoord: heb je dáárover nooit gesproken?
Maar jij brengt het ‘grote offer’! En dan moet je ‘vertrouwen’! - Nietwaar?!
[droef]:
Neen, Lorenzo. Hij liet de beslissing geheel aan mij.
Omdat hij wel kon vermoeden, hoe die zou zijn - juist als hij zweeg.
O neen, hij wees me op mijn plichten, en dat ook het leven met jou geheel goed was.
Hoe edelmoedig. Hoe belangeloos.
Lorenzo, je weet wel, hoe redeloos je nu bent.
En hoe arglistig hun redelijkheid is. Ze kennen hun slachtoffers.
[aarzelend]:
Ook Caracci zweeg, toen ik hem eens mijn onrust toevertrouwde. [als Lorenzo niet antwoordt:] Lorenzo, - is er wel keuze bij trouw of ontrouw aan zichzelf.
Zei je niet: elke waarheid heeft haar uitgestotenen. Ik ben het eerste slachtoffer van je waarheid. - Of behoor ik niet tot de armen die je altijd bij je hebt. Maria, reeds zoveel haat woelde je in me boven.
Je bent zoveel sterker dan je bitterheid. Die bén je niet. De
| |
| |
sterken keren altijd naar zichzelf terug. Dat is het noodlot der waarachtigen, - de enigen die ook waarlijk sterk zijn.
Ik keer altijd naar het zinledige.
God voert ons vaak langs ondoorgrondelijke wegen.... Maar over jou, Lorenzo, over jou zal ik diep in me toch altijd gerust zijn. Jij zult alles verstaan, en aanvaarden, in een nieuwe liefde.
Jij, jij zult mij altijd verscheuren. Waar ben je, zal ik altijd vragen, waar, waar. Ik zal het niet weten. Altijd zal ik je zoeken, en nooit zal ik je vinden. Geen van je gedachten zal ik nog kennen. Zijn ze voor mij? Zijn ze niet voor mij? Ben je gelukkig? Werd je vrede? Ontdekte je een gruwelijke leugen? Word je door door twijfel en wanhoop verteerd? Wil je terugkeren en kun je niet - zoals 's nachts in mijn dromen. Ik zal het niet weten. Ook als je sterft, zal ik het niet weten, ik zal het niet weten, ik zal niet bij je zijn, ik niet, ik niet. Anderen zullen om je heen zijn, anderen die geen recht op je hebben, die je nooit liefhadden, die je gedachten nooit liefhadden, die je ziel nooit liefhadden, wien je dood even onverschillig laat als je leven hen liet, zij die niets van wat zuiver en vurig in je is geweest, hebben gekend of geteld, die je veracht hebben, zij....
Lorenzo, de verbeelding martelt vaak bitterder dan de herinnering....
Maria, leef niet dáar, niet met hén, leef niet met hen je droom van onbaatzuchtigheid. Jij hebt niets met hen gemeen. Ze zouden de zuiverheid van je ziel zelfs niet herkennen.
Is dit, dit niet herkend worden, misschien de armoede, die God me vraagt.... Leidde Hij....
God!? Zij, zij, zij leiden je. [heftiger:] En zij misleiden je. Dat weten ze. Zij....
Zij, - de wegbereidsters en de komende gezellinnen van je armoede! Zij wéten, hoe leugenachtig en leeg, hoe grauw en onvervuld hun bestaan is geworden, en toch willen ze datzelfde bij jou niet verijdelen. Integendeel. Als hongerige honden storten ze zich op je ziel als op een prooi.
| |
| |
Maar Lorenzo, het is toch geheel vrijwillig, dat....
Zij weten, dat ook jij daar je heil niet vindt, evenmin als zij. Zij weten, dat je je leven verwoest. Zij hebben dit aan zichzelf ondervonden; zij hebben aan zichzelf ervaren, hoe dit leven zich wreekt, leegte wordt....
Dat is jouw boze droom, Lorenzo.
Het wreekt zich. Het leven-zelf, het menselijke en aardse, werd afgewezen. Dat laat zich niet ongestraft verachten.
[zacht]:
Geen leven laat zich ongestraft verachten....
Dat, dát wreekt zich. De aarde behoort hen niet meer, maar de hemel behoort hen nog minder. Ze zijn niets. Precies zo als de duivel niets werd, toen hij weigerde te zijn waarvoor hij bestemd werd. Maria, buiten de staat waarvoor we bestemd zijn, is er alleen het niets. Hij weigerde engel te zijn, en hij werd niets; zij hebben geweigerd mens te zijn, en ook hun hoogmoed heeft zich gewroken met het niets dat hun straf werd.
[treuriger]:
Elk leven dat zichzelf verloochent, wordt deze hel, Lorenzo....
[de zinnen uitstotend]:
Zij beroepen zich op bovennatuurlijke vreugden! Maar met geen daad en geen woord kunnen ze die vreugde als hun bezit waarmaken! Hun enige ‘vreugde’ is de gelatenheid in het niets, die ook de enige ‘volmaaktheid’ en de enige toevlucht is ván het niets. Hun enige? Neen, luister: men zegt dat het satans wraak is, nu ook alle ander leven tot zijn niets te willen vernietigen. Diezelfde koude woede verslindt ook hen. Neen, zwijg nu, luister, ik zal spreken. Niets buiten hen mag tot een eigen zin geraken. Elke andere levenszin wordt daarom bezoedeld, arglistig besmeurd, gekleineerd, miskend, ontkend. Hun zelfbedrog duurt al zo lang dat ze zelfs hun eigen duistere haat-instincten niet meer herkennen. Ze leven hun wrok en hun wraak met een vrede, die inderdaad niet meer van deze wereld is....
Lorenzo.... geef niet toe aan die gevoelens van haat.
Er is een haat, die ik nooit zal willen overwinnen. De haat, dat zij ook jouw ziel naderen, aanraken, met hun onreine handen en adem besmetten; dat zij jou bezitten! jou als een der hunnen
| |
| |
beschouwen! Maria, hoe kun je willen in die misschapen wereld te leven en erdoor besmeurd te worden.
Lorenzo, leefden we niet steeds in een bezoedelde wereld. Maar leefden we er niet zelf een betere waarheid? Dat heeft ons altijd behoed; dat zal ons blijven behoeden. - Lorenzo, verbittering verblindt je. Ze zijn niet zo. En velen zijn daar ook van goede wil.
Zij zijn de diepst ontgoochelden, en ook de meest misvormden. De anderen, die zich wreken, schennen het menselijke; maar die deemoedigen-van-het-niets schennen het goddelijke. Slachtoffer zijn. Offerande zijn. Niets zijn. Zij verzamelen genaden. Maar de genade werkt niets uit: er blijken slechts doden die doden begraven. Verdragen: wij hebben het verdiend niets te zijn. Met de eigen leegte boete zijn. Met de eigen godverlatenheid boeten voor de Godverloochening der wereld. Thans zien wij nog in een duistere spiegel! En dit hier is alles Christus' geschonden lichaam. Met hun leegte houden zij de wereld in stand! Zij lijden, maar ze voelen zich zo wel. Zij voelen zich zo wel in hun zwarte dracht van offerdier, van nachtdier, - een dracht die hún lichaam niet onteert. Maar ik wil niet....
Lorenzo, haat verblindt je....
Ik wil niet, dat die dracht jouw lichaam besmeurt. Jij hebt niets met hen gemeen. Herken hen. Herken hen! Herken hun werken! Herken hun wanschapen armoede van geest. Herken deze ontledigden die zich de zin der aarde wanen; deze toekomstlozen, die wanen dat de aarde alleen door hen wordt vrijgekocht; die alleen met deze hoogmoed het niets van hun leven aankunnen. Niet aan hen wil ik je verliezen, niet zo vernederend, niet zo doelloos.
Ik wil niet, dat jij hun prooi wordt.
Zij hebben geen rechten op je.
[a.b.]:
Lorenzo, kom tot jezelf, - Lorenzo!
Zij hebben geen rechten op je.
| |
| |
[a.b.]:
Lorenzo, je bent buiten zinnen. Lorenzo! [terugdeinzend, dan eensklaps naar aangrenzend vertrek vluchtend, waarvan zij de deur achter zich poogt toe te duwen:] Lorenzo! Kom tot jezelf!
[het vertrek binnendringend]:
Ik wil niet dat jij, jij.... [men hoort in het aangrenzend vertrek het omstoten van een stoel, het opstoten tegen ander meubilair, hun stemmen):
Maria.
Lorenzo. Neen, neen. Je vergeet jezelf! Laat me los. Ga weg.
Haat je me....? [men hoort Maria zich verzetten] Haat me! Veracht me! Veracht me!
[zich losrukkend, gesmoord]:
Lorenzo! [in plotselinge doodsangst:] Lorenzo! [waarna een snerpende gil, die door een diepe stille gevolgd wordt; dan hoort men Lorenzo, vertwijfeld:]
Maria.... Maria.... Maria.... [en dit afwisselend verbijsterd, smekend, teder, met afgrijzen] . Maria... spreek toch... Maria.... [in de stilte die volgt, draagt Lorenzo - het gezicht grauw en vertrokken van wanhoop - Maria, die bleek, met gesloten ogen en bloedend uit een borstwond in zijn armen ligt, naar de rustbank in het woonvertrek. Wanneer hij haar heeft neergelegd, verschijnt Lucia Goretti in de deuropening] : Maria!.... Maria!....
[verstarrend, fluisterend]:
Lorenzo.... [Lorenzo springt verwilderd op; Lucia op het lichaam van haar dochter toesnellend:] Maria! Lorenzo, wat is er gebeurd? Vlug, Lorenzo, haal een dokter!
[wezenloos]:
Ik.... Ik....
Vlug! Haal de dokter! [zich over Maria heenbuigend:] Maria.. [Lorenzo wankelend af] Maria, ik ben het, je moeder....
[de ogen openend, zwak, zonder Lucia te bemerken]:
Hij.... hij wist niet.... wat hij deed.... Vader in de hemel.... vergeef hem....
[met bittere glimlach]:
En ik.... ik.... vertrouwde....
| |
| |
Wat zei Lorenzo.... Geheel schuldeloos willen zijn.... betekent.... een nieuwe zware schuld.... op zich laden....
Stil toch, Maria, stil toch....
[zacht, kermend]:
Deed ik toch verkeerd.... Was ik daarom een ergernis.... [kreunend:] Vader in de hemel...., Lorenzo,.... Laura,.... vergeef me....
| |
Elfde Toneel
Ochtend volgende dag. Buitenmuur achterzijde van het huisje der Goretti's. Kleine schrale tuin. Giovanna leunt tegen de muur, haar hoofd, rug en handen tegen de stenen gedrukt.
[fluisterend]:
Jij. - Jij Maria, jij hebt Lorenzo gemaakt tot wat hij werd. - Blinde dwaas. - En jij, jij vergeeft....!
[van rechts, een oud, ontredderd vrouwtje]:
Giovanna, - kom toch binnen.
[zonder van houding te veranderen, hees]:
Ga weg, ga weg, ga weg.
[hulpeloos]:
Giovanna. [trekt zich weer terug]
[het trillen van haar lichaam bedwingend]:
Lorenzo.... Waar ben je,.... waar ben je? Ik.... Ik.... Lorenzo, vergeef me..
| |
Derde bedrijf
Twaalfde Toneel
Kerkhof. Avond. Het graf van Maria Goretti; wat opgehoogde aarde met houten kruis zonder corpus. Giovanna bij het graf. In de verte een enkele maal het fluitspel van een herder.
De stilte thuis jaagt me naar hier, maar je graf is nog dieper stilte. Zonder herinnering is reeds de grond, en zonder herinnering het gras, dat er reeds nu ontspruit. Zinloos en onvervuld rust je liefde in de kleine donkere kerker van de dood. - Maria! Maria, dit heb ik niet gewild.
| |
| |
Waarom wilde ik je onrust worden. Al die jaren heb ik je gehaat, heb ik je blijdschap vergiftigd, je in je liefde gekrenkt. Door mij zijn je vrede en liefde en blijdschap geëindigd in pijn en zelfbeschuldiging. Toch, jij was de enige zuivere van hart. Jij had het recht te zijn die je was, en zoals je was. Waarom heb ik je altijd gekweld? Om je weg te drijven uit een leven van goedheid, dat niet voor mij bestemd was? In jou heb ik me gewroken op alles wat zo vernederend is geweest. Leven voor anderen, leven voor anderen, ik heb het niet gekend, het is een mismaakte niet gegund. Haar geven is altijd beledigend, als wilde ze nóg de meerdere zijn. Als zij mee-strijdt, met de anderen, wekt ze ergernis, als wilde ze de gelijke zijn. Ook op haar haat heeft ze geen recht: die wordt met deernis ‘begrepen’. Zelfs haar wroeging wordt niet verdragen. Ze mag zelfs niet de mindere zijn. Ze moet niét zijn. Niets zijn. - Jij voedt nog in je dood het leven, het kleine zinloze leven dat de aarde in haar schoot verbergt. Zovelen voeden niets. [bitterder:] Dat niets-zijn heb jij nooit gekend. Kon je daarom zijn zoals je geweest bent: een ‘zuivere van hart’: een argeloze van geest: die niet het bedrog begreep van je ‘niets-zijn’!? Waarom moest die dwaze waan je antwoord zijn. Om die waan vergreep je je aan Lorenzo's leven, en heb je het vernietigd nu. Waarom was je niet sterker dan mijn haat. Waarom was je, die je geweest bent. Dwaas. Dwaas! Nog in je dood is het alsof ik je haat: haat als vroeger, onverminderd! Haat, waarom!? Omdat jij zo ver van jezelf leefde, en ik alleen mezelf heb. Ik heb je willen vernederen met een innerlijke mismaaktheid zoals mij mijn lichamelijke levenslang redeloos vernederd heeft. Alles had je, alles was je, dat een mens tot mens maakt. Waarom, waardoor. Door een zelfbedrog dat je niet herkende en dat, herkend, tegen niets bestand bleek! Ik heb je niets
misgund. Alleen dat zelfbedrog. Mij, mij was elke weg erheen versperd: ik ben die ik ben; en wat ben ik...! Ik.... heb ik gedood? Heb ook ik gedood? Of wil ik wroeging zijn, me schuldig voelen - met nog anderen schuldig zijn, - omdat ik anders niets ben, niets dan een dor blad dat verloren en gescheurd naast het leven ligt.
Waar ben je, ben je ergens; hoor je me; weet je nu wat in je leven, en in het mijne, waarheid is geweest, en wat leugen?
Maria, in welke van onze waarheden is waarheid?
Het kruis antwoordt met de stilte van lege balken.
| |
| |
De armoede bezit zelfs geen Christus.
Koude balken.... Zijn zij het levensteken, dat daarom ook het teken wil zijn van de dood. Het weet niet van je dood; het weet niet van mijn leven. Zonder herinnering is het als de grond en het levende gras. En als God. Als God, die zwijgt over goeden en bozen, - die bozen en goeden aan zichzelf laat. [van links nadert Lorenzo, het gezicht grauw en onherkenbaar; toch verraadt zijn deerniswekkende gestalte een zekere rust; Giovanna, vervuld van medelijden, zacht:] Lorenzo.... [wijkt terzijde om hem door te laten naar het graf]
[zacht]:
Blijf, Giovanna, blijf.... Ik heb geen recht hier....
[blijft staan, de blik gericht op het graf]
[zacht, hulpeloos]:
Lorenzo....
[a.b.]:
Lorenzo, doen we niet allen wat we niet willen....
[zonder haar te horen]:
Maria....
Voor jou, Lorenzo, waren haar laatste woorden....
[a.b.]:
Niets dan wat opgeworpen aarde.... Hoor, om haar graven de onverschillige diertjes der aarde hun gangen; de gulzige worteltjes van het levende, dat naar het daglicht dringt, voeden zich aan haar lichaam, dat zelf aan geen leven meer deelheeft. Zij, die het leven zo hevig heeft liefgehad. Aan deze stilte heb ik háar liefde prijsgegeven. - Dit graf zij mijn laatste waarheid. Deze waarheid blijve me eeuwig verteren.
Lorenzo, je wanhoop klaagt ook mij aan.
Het is geen wanhoop. Ik wéet nu. Ik heb gezien. Dit graf gevreesd te hebben zou een nieuwe schuld aan mijn schuld hebben toegevoegd.
[haar hand uitstrekkend]:
Lorenzo....
[zacht]:
Raak me niet aan....
Lorenzo, Maria's laatste woorden waren woorden van vergeven. Voor jou, Lorenzo.
[a.b.]:
Dit wordt niet vergeven.
| |
| |
Groter misdaad tegen de aarde is niet denkbaar dan het leven der aarde te doden, en ik, ik doodde een liefde, die alles had kunnen volbrengen.
[fluisterend]:
Ook ik doodde deze liefde....
[zijn gedachten vervolgend]:
Dit wordt alleen geboet, en door geen boete uitgewist. Het is goed, het is goed. [na stilte:] Giovanna, de as van hen die door de mensen werden vervloekt en die aan de winden werd prijsgegeven, keert ergens naar de aarde weer, en de aarde ontvangt haar en heeft erbarmen.
De aarde is de enige die alle schuld begrijpt, en in haar zwijgen uitzoent.
De as van hen die werden uitgestoten, ontmoet nog ergens erbarmen. Maar de aarde, die haar lichaam toedekt, zou mijn lichaam vol walging uitstoten. Het is goed, het is goed. Leven als een dode, - omdat ik dit leven gedood heb. Alleen mijn misdrijf zijn. [opziend, met een laatste blik naar het graf:] Haar dode lichaam bidt in de stilte der vergetelheid, en het bidt voor de aarde, waarvoor zij het leven liet.
[zacht, dringend]:
Lorenzo, ga nu.... Men zoekt je....
Ik kwam om haar graf te zien; niet om opnieuw te vluchten.
Lorenzo, - vlucht. Het oordeel der mensen is zo medogenloos.
Om hun vonnis te aanvaarden keer ik naar de mensen terug.
Lorenzo, Alessandro zal begrijpen.
Ja, hem heb ik het diepst gegriefd.
Alessandro is rechtvaardig. Hij vonnist je minder wreed dan jij jezelf vonnist.
Hij zal recht doen. Hij kent de omvang van mijn schuld.
Lorenzo, ik.... ik ben niet minder schuldig.
[met treurig glimlachje]:
Giovanna.... jij....?
Ik heb haar wroeging gewekt.
| |
| |
[a.b.]:
Deze wroeging moest eenmaal haar waarheid worden. Deze was haar diepste geweten. Dit was sterker in haar dan alles....
Dát heb ik niet willen verstaan. O, had je iemand ontmoet, die dit toen van haar had willen begrijpen. Het was niet gebeurd.
Ik heb begrepen. Omdat ik begreep, gebeurde het. Het heiligste van het leven moet men aanvaarden, of doden.... Ik heb het gedood.... Giovanna, neen, hieraan heb je geen schuld. [Giovanna wordt doodsbleek. In de verte het fluitspel van de herder]
| |
Dertiende Toneel
I
Voor gesloten gordijn
[zonder felheid]:
Je vindt 't dus juist, dat Caracci buitenlandse hulp aanvaardde!
Ook onze tegenstanders worden aldus geholpen.
Laat dat zo zijn. Maar wat verdedigen ónze ‘bondgenoten’? De vrijheid en rechtsorde van ónze revolutie?
Hun functie is, onze revolutie te redden, niet: onze revolutie te zijn.
Ik weet wel, wat je nu betogen wil.
Neen, luister: Caracci voorzag, dat zijn vijanden met hulp van het buitenland een staatsgreep zouden doen om zijn revolutie definitief te vernietigen. Caracci moest hen vóor zijn. Er was geen andere keus dan zelf, snel, onverhoeds toe te stoten en de macht te veroveren. Dat was de enige mogelijkheid om en een burgeroorlog te voorkomen én, zelf, van het buitenland onafhankelijk te blijven.
Maar de burgeroorlog is niet voorkomen, en van buitenlandse hulp kon ook door ons niet worden afgezien. En nu?
Ook als we overwinnen, is de revolutie bezoedeld. Is het niet zo? Is het niet zo? Zou jij zélf, zelfs terwille van een waarachtige
| |
| |
zegepraal der waarheid, van een vrouw de man, van het kind de vader, van het meisje de geliefde kunnen doden? Voel je niet, hoe abstract het geweld moet blijven, en hoe abstract je geweten, wanneer je tot geweld besluit. Voel je niet hoe laf die moed, hoe gewetenloos dat geweten is?
[rustig]:
Massimo, elke goede handeling impliceert een demonisch element. Elke goede handeling is ergens anti-humaan, anti-christelijk, is ergens satanisch. Gaf je je daarvan nooit rekenschap? - Luister, dit geldt niet voor jou, maar in deze vorm wil ik je er toch aan herinneren: De ouderdom van een tijdperk openbaart zich in de gewetensvrees voor het recht en de plicht, het heden om de toekomst niet te tellen.
De waarheid is jeugd, en daarom anders.... Het behoort juist tot haar jeugd-zijn, dat zij elk geweld afwijst, dat ze gelooft in de scheppingskracht van zichzelf en van het leven. Welk ander geestelijk goed eiste ooit het zwaard voor zich op om tot geldigheid te geraken, of geraakte ooit tot geldigheid dóor het zwaard. [als Zuccari zwijgt:] Maar je verwijt me, dat ik te zeer gevoelsmens ben....?
O neen, versta mijn zwijgen niet zo.... Hier spreken twee verschillende waarheden, Massimo, twee verschillende plichten, twee verschillende roepingen: een religieuze, en een politieke.
[ingehouden]:
De waarheid kent slechts éen roeping: te overwinnen zonder geweld. Dan alleen heeft zij waarlijk van de mens bezit genomen; Zuccari, dan alleen zijn we sterk door haar en is zij sterk door ons. Dat, dát heeft ook Caracci geloofd....
[na stilte]:
Wees sterk, Massimo. Want wat jij de ‘jeugd der waarheid’ noemt, is het eenzaamste deel der waarheid....
| |
II
Grauw, kaal vertrek in schuilkelder van Caracci's hoofdkwartier; houten tafel waarop 2 telefoontoestellen; enkele stoelen etc. Rechts deur; op achtergrond tweede deur. Pietro Belotto, Giulio Zuccari staande, terwijl ze wachten op de komst van Caracci en de anderen.
[peinzend]:
Inderdaad, Caracci is hard geworden. De strijd maakt het ons.
| |
| |
Hij is hard, omdat hij twijfelt.
Aan het gunstig verloop van de strijd....?
Aan zichzelf. Hij werd vernederd in zijn schoonst geloof.
Het geweld vernedert steeds ons schoonste geloof....
Neen, niet dat bedoel ik; Lorenzo Costa heeft de grote vuurproef van zijn leven niet doorstaan; hij heeft zo jammerlijk gefaald.
En dát schokte Caracci's vertrouwen.... in zichzelf?!
Lorenzo was Caracci's schoonste geloof in het leven. Caracci was zeer eenzaam altijd.
Neen. Deze strijd - die over zoveel zal beslissen - maakte hem zo. Kon het anders.
De ontgoocheling en vernedering die Lorenzo voor hem werd, is de bitterheid waarmee Caracci zijn hardheid is. Vergis je niet, zijn rust en zelfbeheersing zijn anders geworden. Niet meer als vroeger. - Je weet, Lorenzo heeft zich ter beschikking gesteld: van de partij-justitie allereerst. Je was erbij, toen dit bericht Caracci bereikte.
Je zag hoe Caracci reageerde.
Hij verbleekte, het is me niet ontgaan.
Zijn woord verried niets. Hij uitte slechts de wens, Lorenzo deze ochtend - drie weken nadien - te ontmoeten, niet alleen, maar in onze aanwezigheid. Begrijp je wat dit laatste betekent?
Hij gaf te verstaan, dat hem geen persoonlijke gevoelens zouden beheersen.
[na stilte]:
Ik vrees dat hij een vriendschap uitroeit.... Dat hij óns toelaat, ánderen toelaat, bij deze ontmoeting, deze eerste en enige tussen hen, betekent reeds een afwijzen van elke herinnering aan vroeger.
Lorenzo Costa zal het niet zo verstaan.
Lorenzo zal verstaan, dat de vriend en de mens voor Caracci
| |
| |
hebben afgedaan. Ook tegenover mij heeft hij over Lorenzo niet meer gesproken.
Neen neen, Caracci is groter.
Caracci voelt zich te diep verraden. Hij wil vergeten. Uitroeien. - Sedertdien leeft Caracci nog slechts éen wil: overwinnen. Maar anders dan vroeger. Verbitterd. Hij veracht.
| |
III
Voor gesloten gordijn
Frederico Massimo; diens vriend; Gaudenzo Pontormo
[tot vriend, ernstig]:
Neen, niet éen waarheid is het sterven waard, maar alle zijn ze het leven waard; en alléén het leven.
[spottend]:
Mijns erachtens zijn ze alle noch het een noch het ander waard.
[zonder vijandschap]:
Jij minacht alle waarheid....
[spottend, doch tevens ernstiger]:
Of minacht ik misschien de mens!? Misschien dat ik daarom ook het geweld minacht.... Wat hebben we terwille van die mens te verdedigen, te redden!? Laat hem maar van zijn rechten beroofd worden! Wat heeft hij ermee gedaan!? Niets. Tenzij aantonen, dat hij ze niet waard is, dat hij er niets mee weet te beginnen. Wat moet hij met waarheden!? De mens gedijt in andere contreien! Heb je dat nooit bemerkt? Je moet nog veel leren, Massimo! Maar niet van je dichters! Die brengen je van de kook. Nu, adieu. Het beste. Misschien verstaan we elkaar later beter.... [wuift, gaat heen]
Later.... De situatie zal wel altijd dezelfde blijven tussen ons. Die van twee gangdeuren die gesloten tegenover elkaar staan. We leven beiden in andere vertrekken. Hij speelt. Toch speelt hij. [tot vriend:] Maar Pontormo onderbrak me. Ik wil dit zeggen: we moeten de strijd geheel wegrukken uit die verleugende anti-these van ‘waarheid’ en ‘leugen’. Onze waarheid ís niet de waarheid en hun leugen ís niet de leugen. Leugen en waarheid zijn beide gehavende waarheden. Begrijp je, daarom is niet éen ‘waarheid’ het sterven, maar zijn ze alle het leven
| |
| |
waard, en onze liefde. Ook de ‘onwaarheid’ moeten we liefhebben. Zij heeft een diepe zin. En ook háar oorsprong is liefde. Tot de mens, tot het leven, tot de waarheid.
Daarom veroordeelde Caracci de haat.
Daarom had hij ook het geweld moeten afwijzen.
Geloven in de waarheid en in het leven betekent ook: hun beider nederlaag kunnen aanvaarden.
| |
IV
Schuilkelder; dezelfde als tijdens dertiende toneel II, 'n weinig later; hij Belotto en Zuccari hebben zich thans ook Massimo en enkele anderen nog gevoegd; terwijl zij wachten op Caracci's komst:
[zonder spot, met lichte glimlach]:
Martelaars der vrijheid....?
[zonder felheid]:
Ja, gelooof je niet, dat ook de vrijheid van de geest haar martelaars eist? Niet in de gewone zin, dat haar verdedigers voor haar sterven, maar in deze, dat zij van de vrijheid welbewust afstand doen en de knechtschap, ook aan het meest geschonden orde-beginsel, aanvaarden.
Het is nutteloos hierover te twisten. Nogmaals: als de waarheid, het beginsel van orde, geen gezag is en gewelddadig wordt weggevaagd, dan rest haar geen andere plicht dan macht te worden. Het zwaard is het laatste recht der waarheid, en haar laatste plicht.
Men zegt wel eens, het zijn sterke benen die de weelde dragen.
Dat gold dan voor de dragers van de macht. Maar het geldt niet minder voor de voltrekkers van het geweld. Beide, macht en geweld, demoraliseren slechts bij uitzondering de sterken niét. - Maar hoevele zwakken, Zuccari, hoevele zwakken dragen het lijden, ook het zwaarste, schoon - en worden daardoor sterken.
Dat is een mógelijkheid....
| |
| |
Misschien dé mogelijkheid, waarmede ‘de sterken’ allereerst rekening moesten houden. Geloof je niet, dat hún zedelijke grootheid in het lijden, dat hún voorgaan dáarin, dieper, waardevoller krachten in de menigte der zwakken zou losstoten dan hun grootheid in macht en geweld? Zuccari, een nieuwe wereld wordt niet geboren uit de wanen van het macht-worden, maar uit het gezag-worden van een orde-beginsel. Is dat laatste onmogelijk geworden, doordat men te laat het goede is gaan willen, doordat men te langdurig het goede ontrouw is geweest, dan wordt de nieuwe wereld geboren uit het leed en de loutering der vergelding. Is er niet sprake van een verráden waarheid: die haar straf opriep? Een straf aanvaardt men. Wij, het Westen, wij zijn, vrees ik, inderdaad te langdurig schuldig gebleven. Al te lang, vrees ik, hebben we onze waarheden misbruikt en verraden, en aldus de liefde ervoor gedood. Wordt een dergelijke wereld - weerloos en in zichzelf verdeeld - overweldigd, dan rest haar slechts de vergelding te aanvaarden, te dragen, en in het leed van de loutering een nieuwe menselijke goedheid voor te bereiden en te verwezenlijken. [tijdens de laatste zinnen heeft Alessandro Caracci door de deur rechts het vertrek betreden; hij is bleek, uiterlijk zeer beheerst; blijft luisteren; eerst als Massimo zwijgt, verraadt hij zijn aanwezigheid; in zijn stem, vast doch klankloos, klinkt een vermoeide spanning door]
Ik dank u voor uw aanwezigheid. - Lorenzo Costa kan elk ogenblik verwacht worden nu. [zwijgt; met matte glimlach ziet hij naar Massimo; zacht, doch met nadruk, tevens vermoeid en met een ondergrond van bitterheid] : Luister: Europa ís niet vóór alles tekort geschoten. Europa kan zichzelf, kan de waarheden waaruit het leeft niet durend herzien, het kan niet eeuwig wórdend zijn, scheppend zichzelf vernieuwen, zonder het verworvene, zonder zijn orde, zonder zichzelf telkens weer te ontwrichten, te ontredderen, en de menigte te verwilderen. Durend wórden is ook durend ondergang. Durend scheppen is ook durend relativeren en daarom ook durend: de velen verwilderen. Dat is de onvermijdelijke prijs van alle scheppend wórden. Zichzelf herzien is Europa's zin, zijn diepste innerlijke gedrevenheid ook. Daardoor werd Europa het geweten der wereld. Dit geweten verdedigt zich, als wij tot het einde de vrijheid van de geest verdedigen. Deze verdediging is ons souverein en onaantastbaar recht. En tegelijk onze plicht tegenover de wereld.
| |
| |
[bewogen]:
Caracci, ik dank u.
[aarzelend]:
Of rechtvaardigen we met dit geweten-zijn toch een duisterder drift....
[als hoorde hij Massimo's vraag niet, kouder, trotser]:
Al het overige is de revolte der menigte tegen de onderkant der gebeurtenissen, een revolte die zonder echo behoort te blijven in ons, op dit moment.
[a.b.]:
Niet al het overige....
[ziet hem onbewogen aan, zwijgt]
Alles wat waarachtig is, heb je eens gezegd, rechtvaardigt zichzelf. Spreekt in Massimo niet een diepe waarachtigheid van hart en hartstocht? Caracci, - en ook een onverzoenlijkheid die niet minder mannelijk is en jeugd.
[blijft hem zwijgend aanzien]
....Is dit ‘geweten-zijn’ niet óok het rechtvaardigen van een hartstocht, die niet had mogen meespreken.... [rechtstreekser, zijn aarzeling overwinnend, omdat hij in de grond tegen Caracci's verbittering vecht en niet zozeer Massimo als wel Lorenzo dáartegen wil verdedigen] Herinner je wat je vroeger eens gezegd hebt: er is slechts éen houding, die het revolutionnair gevecht rechtvaardigt en redt.... [als Caracci blijft zwijgen, onstuimiger:] Caracci, heb je niet gezegd: er is slechts éen wil, die mensen als ons het recht geeft te staan waar we staan: de wil sterker te zijn dan onze persoonlijke beproeving.... Je noemde de vrijheid van de geest, maar was onze waarde niet méer nog: de eerbied voor de mens....? [Op dat ogenblik zoemt de telefoon; Zuccari luistert]
[tot Caracci, zichtbaar bewogen]:
Lorenzo Costa wordt gemeld.
[toonloos]:
Ik verwacht hem.
[door telefoon]
Lorenzo Costa wordt verwacht. [legt hoorn neer; na enkele ogenblikken van drukkende stilte wordt Lorenzo binnengevoerd door deur op de achtergrond. Twee bewakers begeleiden hem. Lorenzo is niet geboeid en wordt niet vastgehouden; hij is doodsbleek doch rustig. De bewakers blijven bij de deur wachten]
[voor de tafel, met rug ertegen leunend terwijl zijn handen licht op het tafelblad steunen; de gevoelens waaraan hij ten prooi is
| |
| |
aanvankelijk slechts moeilijk beheersend; hij spreekt zonder stemverheffing, slechts geleidelijk wordt zijn stem helderder, vaster; tot bewakers:]
Breng hem voor me. [als dit gebeurt is, tot bewakers:] Laat ons alleen. [bewakers af; Caracci ziet Lorenzo strak aan] Ik wenste je het navolgende persoonlijk te zeggen. - Ik kan kort zijn. - Toen allen onvoorwaardelijk, met de inzet van hun leven, voor onze revolutie vochten, ben jij niet alleen ontrouw geworden, maar heb je, éen dergenen die de revolutie vertegenwoordigen, met dit misdrijf onze revolutie allerdiepst besmeurd. Hierom word je voor altijd uit onze gelederen gebannen. Je naam zal onder ons niet meer voortleven. - Dit wenste ik, als leider der Partij, je persoonlijk te zeggen alvorens de burgerlijke Justitie haar oordeel uitspreekt. - Haar uitspraak vonnist niet het wezen. [Caracci verlaat zijn plaats, ten teken dat hij hieraan niets heeft toe te voegen]
[na stilte, zacht, moeilijk]:
Neen, niet het wezen.... Ik doodde.... en ik doodde Maria Goretti.... En met haar het schoonste verlangen der aarde. Groter schuld is niet denkbaar.... [zwijgt even] Ja, ik heb geen recht meer op een woonplaats onder de levenden.... Het is goed. Leven, en niet bestaan, voor niemand; met mijn aangezicht naar de aarde die ik met mijn misdrijf onteerd heb.... Alleen zijn met de kwelling der bloemen die de lente zijn der aarde zoals zij, Maria, in wie de zin der aarde vervuld en de winter der wereld voorbij was, - en die ik doodde, [zachter:] Eens zal de wereld haar verstaan.... Eens zal de wereld háar waarheid en haar verlangen herkennen.... Dan zullen de klokken overal het uur van haar verheerlijking verkondigen en het begin van een nieuwe aarde. Want in haar heeft de mens den mens waarlijk bemind zo als Christus de mens heeft liefgehad, en in die liefde zullen allen éen en alle dingen nieuw worden.... De mens behoren, en hem behoren als de armste der armen, - het is de laatste waarheid voor hen die het leven eerbiedigen en de mens liefhebben met geheel hun hart.... Kon ik de klokken van haar verheerlijking nog horen.... Kon ik die klokken nog horen.... Eerst dan ook zullen allen verstaan, hetgeen ik aan hen misdreven heb, toen ik Maria Goretti doodde.
[na stilte, gesmoord]:
Lorenzo Costa.... [als een kreet:] Lorenzo Costa!
Einde
|
|