| |
| |
| |
Journaal
Maandag
DE JONG - Ook van Rembrandt zijn er schilderijen, die niet boven de middenmaat uitkomen. Daarom zijn de strijdvragen omtrent de authenticiteit van deze werken eigenlijk niet van belang. Op de tentoonstelling in het Rijksmuseum hangt echter een schilderij, waarbij ik de indruk niet van mij kan afzetten, dat iemand ons, het publiek, een poets gebakken heeft. Ik bedoel het doek, dat de titel ‘De Apostel Bartholomeus’ draagt, cat. no. 87. De kleding, de haardracht en de gehele opvatting is van de twintigste eeuw. Het zou het portret van een gepensioneerde militair of van een oud-koloniaal kunnen zijn. Het doek steekt zo af en het portret heeft zo weinig van een apostel, dat ik speciaal op de andere bezoekers heb gelet om te zien, of op hun gezichten ook verwondering te lezen viel. En inderdaad ving ik enkele opmerkingen in die geest op. Tentoonstellingen van beroemde meesters zijn gevaren voor het gezond verstand. De officiële erkenning staat maar al te vaak de objectieve waardering van meer modern werk in de weg. Hoe knap van stofuitbeelding het bekende portret van Saskia als Flora ook moge zijn, ik vind, dat Modigliani verschillende werken gemaakt heeft, die veel mooier zijn. Deze houding kan gemakkelijk in een ongemotiveerd wantrouwen omslaan, maar het is mij nog nooit overkomen, dat een ‘apostel-kop van Rembrandt’ zo uit de toon viel. Dit is in ieder geval geen apostel en ik geloof niet, dat er iemand is, die op zijn eigen oordeel afgaande het tegendeel zal willen beweren. Vervolgens heeft het portret niets weg van de slechte, noch van de goede werken van Rembrandt. Hoe geniaal Rembrandt ook moge zijn: dat hij een portret zou kunnen maken in de trant van de laatste eeuw, geloof ik niet. Het schilderij is aan de onderzijde zeer zwak. Misschien is het een oud schilderij, waarvan het bovenste gedeelte overgeschilderd is. Ik gevoel behoefte om deze mening uit te spreken, omdat het genieten van kunst op een
zelfstandig oordelen moet berusten en omdat ik het als een verlies van de noodzakelijk zelfstandigheid van het publiek beschouw, als hier de autoriteit van de kunsthistoricus de doorslag moet geven. Dan is alle kunstbeschouwing gedoemd napraterij te worden.
| |
Dinsdag
TEGENBOSCH - Verdienstelijke kleine mannen kan men op slag bederven door ze politieagent, ordecommissaris of brugwachter te maken. Ook de mannen die spoorbomen bedienen krijgen meestal een slecht karakter.
Eigenaardigheid van al deze banen: veel vrije tijd en dus verveling, dan breekt er een beslissend ogenblik van optreden aan en dan wordt men van uitgerangeerde ineens generaal overste en omnipotent gouverneur. Plotseling ligt het lot van talrijke, nee, wat meer zegt: van principiël allen, in hun hand. Ieder onderwerpen zij aan de wet van de naderende trein, alle snelheid heeft zich te regelen naar de brugwachter die voorrang geeft - versta dat strikt: voorrang die hij alleen naar willekeur gééft aan de tjokkende boot. Wij denken dat we stoppen voor de boot of de trein, maar zij weten het, dat wij in feite stoppen voor de spoorboombediener en de brugwachter.
Waar zijn de benen, sterk genoeg om de weelde van deze allersubalternste machtsuitoefening te dragen? Waar zijn de benen?
| |
| |
| |
Woensdag
VAN DER PLAS - Ontmoette Mari Andriessen, bij Frank Onnen, in Parijs. Een groot man, al is het alleen al om zijn sublieme vertaling van de onsterfelijke dichtregel: ‘Luxe, calme et volupté’ in ‘Luxe, kalmte en volop thee.’ Een Hollandser vertaling, een typischer nationale aanpassing van het origineel aan de Hollandse geest is niet denkbaar. In elk woord is de omzetting fout, gerekend naar het Frans-Nederlands woordenboek. Maar als kenschetsing van onze idealen tegenover die van de Fransman is deze vertaling, waarin het binnenhuisje de ‘gothieke meubelen’, de pantoffels en de grote theepot subliem verdisconteeerd zijn, onnavolgbaar. Ik draag Mari Andriessen voor voor de Martinus Nijhoff-prijs.
| |
Donderdag
TEGENBOSCH - De boekhandelaar uit Culemborg, die zijn tante vermoord heeft met een bijl, een nacht lang met het lijk door het land reed en het vervolgens voor de trein wierp, heeft 18 jaar gekregen. De officier had levenslang geeist, zogenaamd omdat de maatschappij beveiligd moest worden tegen zo'n man. Als dat de enige reden is, lijkt me, dat ze de boekhandelaar maar vrij moeten laten. Stuur hem terug naar vrouw en twee kinderen. Hij vermoordt nu niemand meer. Maar dat hij de tante die hem opvoedde zou vermoorden en haar alleen - ‘niemand’ die het tevoren in zijn nette gedachten durfde laten opkomen maar het stond al een levenlang vast. Al van toen ze hem verwende tot hij er misselijk van werd en hem tegelijk treiterend kort hield tot hij er moordlustig van werd. De tante is nu dood, nu vermoordt hij niemand meer. Vermoord heet dat, omdat het door een mens gebeurde dat ze omkwam, maar men kan ook zeggen: door eigen onvoorzichtigheid of onwijsheid verongelukt. In dat geval ontneem je de boekhandelaar zijn vrijheid om te willen. Zo iets kan, hij wordt dan gedegadeerd tot strop of mes of een ander gevaarlijk ding, waarmee de tante riskante spelletje wilde spelen. Het spel werd haar noodlottig. Hij raakt van zijn afschuwelijke tante niet verlost. Van haar lijk niet nadat hij ze vermoord heeft en van haar kwelling niet nadat ze begraven en vergaan is. Onze opvoeders vergezellen ons zolang wij leven. Dat is meestal langer dan zij leven. Voor opvoeders de moeite van het overwegen waard.
| |
Vrijdag
TEGENBOSCH - In de Volkskrant van 16 juni '56, dit laconiek grapje in de rubriek ‘Op de Korte Golf’: Uit de stukken is ons gebleken dat op de eerstvolgende vergadering van de Koninklijke Academie van Wetenschappen mededelingen worden gedaan door ene heer R. van der Meulen over de onverklaarbare uitdrukkingen: ‘Krimgotisch borrotsch en Oudpruissisch wissambs’
Het is een grapje waar men geen zout op moet leggen, het wil nu eenmaal flauw zijn. In dezelfde krant staan ook verhalen over sterrenkunde. Ik lees ze met ademloze spanning, het zijn geloof ik, uitstekende verhalen. Maar ze zijn precies even nutteloos als de mededelingen van ‘ene heer R. van der Meulen.’ De allure is wel lichtelijk anders, maar dat is dan ook alles. Voor de rest is de sterrenkundige precies even belachelijk als de taalvorser. Belachelijk namelijk voor de praktische mens. Niet voor iemand die respect heeft voor elk glimpje waarheid, onverschillig of die glimp van de sterren of van de krimgoten komt.
Maar met de meeste krantenlezers zal het wel gaan als met Liebig, het genie dat runderen wist te verpakken in bouillonblokjes. Toen hij daar eenmaal in geslaagd was,, kreeg hij er spijt van ooit zijn tijd verbeuzeld te hebben met iets anders als bouillonblokjes maken.
| |
| |
Hij had twee jaar wijsbegeerte gestudeerd - het zal er naar geweest zijn, want hij schrijft: ‘Ook ik heb die tijd meegemaakt, zo rijk aan woorden en ideëen, maar zo arm aan waarachtige wetenschap en echte studie’. Zo'n opvatting is dat: echte studie en wetenschap daar heb je wat aan, werpt nut af, levert geld op. Hoe dwaas is bij zulke studie en wetenschap vergeleken het speuren achter de raadselen van borrotsch en wissambs.
| |
Zaterdag
VAN DER PLAS - Een verrukkelijke scène uit ‘Romenoff and Juliet’, het nieuwe stuk Peter Ustinov, te zien in het Piccadilly Theater, Londen. De president van ‘het kleinste staatje van Europa’, neutraal tussen de twee blokken van Oost en West en, nog zonder engagement, hopend op zo voordelig mogelijke transacties, weifelt tussen de twee tegenover elkaar liggende ambassades van de U.S.A en de U.S.S.R., op het marktplein. Hij gaat naar binnen bij de Amerikaanse ambassadeur. Deze vraagt hem dringend zich aan te sluiten bij de westerse alliantie. De vergoeding is niet gering: zoveel ton van kostbare grondstoffen. ‘Ik zal er over denken’, zegt de president, accepteert een sigaar en vergeet twee kledingstukken. Hij gaat naar de Rus. Deze biedt hem een plaats aan in het oostelijk blok. ‘En ik weet’, zegt hij, ‘wat de Amerikaan u geboden heeft, want wij tappen zijn telefoonlijn af.’ ‘Daar moet moet ik over nadenken’, zegt de president, laat een kledingstuk achter en verdwijnt. Naar de Amerikaan. ‘Ik heb mijn handschoenen laten liggen’, zegt hij, en, na een tweede sigaar, vertrouwelijk: ‘De Rus weet wat u mij geboden heeft’. ‘Dat weet ik’, zegt de Amerikaan. De verblufte president snelt naar de Rus: ‘De Amerikaan weet dat u het weet.’ ‘Dat weet ik’, zegt de Rus. Naar de Amerikaan. ‘Hij weet dat u weet dat hij het weet’. ‘Dat weet ik’, zegt de Amerikaan, ‘en neem nog een sigaar.’
De president staat midden op het plein, dit alles is hem kennelijk teveel. Zijn uit twee man bestaande leger nadert. ‘Op de plaats rust’, zegt hij, en geeft de manschappen elk een sigaar. Gedrieën rokend, blijven zij daar staan, stom van verbazing..
| |
Zondag
TEGENBOSCH - Er zou iets vrolijks, iets feestelijks moeten zijn aan dat uittijgen op zondag. Maar het ontbreekt. Die stoeten afgeladen luxe wagens, bussen, zwaar beladen motoren en scooters maken je veeleer benauwd en droevig. Hun beweging mist iets. Is niet los genoeg, onvrij, heeft iets van grimmige plichtsvolbrenging. Er is overdaad. En het is vooral die ijver om weg te komen en er tussen uit te zijn. Het is zondag. Dus weg. De motor gestart en aan het dollen. Het is de nieuwe zondagswet. Blijf niet thuis, beleef eens wat, ga naar de bollen, of je nicht die in Drente woont, of naar de bloeiende boomgaarden. Nobele doelen waar de mensen mee gek gemaakt worden. Hoe komen de idioten er toe om naar de bollen te willen of bumper aan bumper waar dan ook naar toe te willen? Weg zijn, rijden en rossen, en toch weer bij Jan en alleman zijn, vluchten waarschijnlijk en het toch niet kunnen en er de zenuwen van krijgen - omdat het zondag is. En we morgen weer aan het werk moeten.
|
|