| |
| |
| |
Henri Bruning
Maria Goretti
Drama in drie bedrijven met voorspel
Tweede bedrijf
Vijfde Toneel
Kamer in woning van Laura Zuccari; smaakvol, niet zonder weelde gemeubileerd. Door open raam in achterwand uitzicht op wijd landschap. De schemering valt. Ergens hoort men, zacht, het wild, eentonig fluitspel van een herder in de stilte van de stervende dag. Laura Zuccari in gesprek met Maria Goretti.
[zonder heftigheid, zonder treurigheid, een enkele maal vermoeid glimlachend]:
Ik heb nooit kunnen ademen in een wereld, waar men me altijd zei: ‘neen, dat is het niet’; waar men bij elk levensvertrouwen, dat ontgoocheling werd, klaarstond met: ‘zie je wel, dat het dat niet is.’ - Ik heb nooit werkelijk kunnen geloven in een God die het aardse leven zo moet bezoedelen, en dat we slechts als beroofden van Hem kunnen zijn. God is niet hebzuchtig. Niet op die manier.
Neen, laat me uitspreken. Het was, alsof iemand me voortdurend voorhield: ademhalen, dieper ademhalen, nog dieper: ergens achter je longen, op je rug, moet op die manier een tweede ademhalingsorgaan openbreken. Daar moeten ook ogen komen, nieuwe ogen, een nieuw gehoororgaan ook, en nieuwe hersens. Als je dat bereikt hebt, leef je pas werkelijk. Je voorkant is van geen belang; die is er alleen om je door dit tijdelijke voorwaarts te bewegen, maar léven doe je aan je achterkant, daar zie je pas werkelijk, daar zie je en leef je God, en heel de rest doet er niet toe. Je loopt nog voorwaarts, maar in werkelijkheid schuif je aldoor achterwaarts door het leven, zonder samenhang ermee, zonder eerbied ervoor.
Misschien is het juist in de eerbied voor het leven, dat de liefde tot God een aanvang mag nemen....
[Maria even nadenkend aanziend, zonder op haar woorden te reageren]:
Dat.... dat achterwaarts voorwaartsschuiven moet dan hét leven zijn. Zo ben je ‘vreemdeling’ hier. Zo verwerkelijk
| |
| |
je de wijsheid van God die dwaasheid is voor de mensen! - Misschien heb ik het te ernstig beproefd; misschien was ik nog te jong toen: waarheden moet men klaarblijkelijk niet te ernstig leven, je stoot er dan onherroepelijk doorheen. Het is alles plotseling van me afgevallen. Jaren geleden. Zonder pijn. Alsof ik alleen een leugen armer was geworden. Daarna.... Daarna leef je voor eigen rekening. Dan is er plotseling alleen het geluk en de roes van het leven, - en de ramp ervan, maar dat laatste tel je niet. Je leeft. Je staat in de werkelijkheid. Er is de aarde. En dat is tenminste een waarheid. Er gebeuren dan dingen die je niet wilt, die je beschamen, die je met wroeging vervullen. Het wordt alles zo anders dan je geloofde, zo walgelijk soms. Eigenlijk moest je op je schreden terugkeren en zeggen: ‘zie je wel, dat het dit niet is’. Maar de weg terug is versperd. Niet omdat het slechte de overhand in je heeft, maar omdat die leugen, van vroeger, leugen is gebleven. Neen, ook daarna niet, toen nog minder, kon ik God op die wijze toebehoren. - Mijn waarheid vond ik, toen ik jou, en Lorenzo, en met jullie al de anderen ontmoette. Toen ging er werkelijk een nieuwe levensruimte voor me open. Deze sterke, heldere bereidheid tot de aarde; deze trouw aan de mens; dit geloof in de mens - ondanks al zijn tekorten; jullie wil tot recht - zonder haat; tot vrijheid - ook voor de vijanden; die diepe blijdschap om het leven - als een proces van scheppende krachten, en dáárom met grote plichten. Ach ja, zó - in deze scheppende trouw aan de aarde en aan de mens God beminnen en dankbaar zijn; dat was een waarheid, die mij het leven, het beproeven waard scheen. [beiden zwijgen] Maria,.... dat jij dat alles losliet.... Zegt dat vroegere je dan niets meer.
Als ik aan dat vroegere denk, voel ik me een balling, die uit zijn vaderland verdreven werd.
Waarom keer je niet naar dat vaderland terug.
Er is een trouw aan de aarde, die de goedheid der aarde niet voor zichzelf verlangt. - Laura, van niemand zijn, om alles voor allen te zijn.
Is het niet juist dat, wat ook Lorenzo wil....
| |
| |
Zonder voorbehoud geven we ons nooit.
Neen, helaas, neen. [droevig:] Welk is dan ons recht ten overstaan van de armsten. [beiden zwijgen]
Vrees je niet, dat je enkel een droom najaagt, een drogbeeld, en dan misschien een vreselijk: dat je, inplaats van in te keren eindelijk tot het leven, het leven in jezelf vernietigt.
Laura, als er een satan bestaat, is dié vrees zijn grote drogbeeld.
Zijn we niet zelf onze satan, zoals we ook zelf onze eigen engel zijn, áls we dat wel eens zijn.
In de eenzaamheid - en daarin leef je reeds! - in de eenzaamheid spreekt men misschien slechts met zichzelf. En is het wel zeker, dat men dan niét met zijn vijand spreekt. We zijn zo vaak onze eigen vijand. [als Maria zwijgt:] Maria, hoeveel zou je voor Lorenzo kunnen zijn; en hoeveel, door hem, voor de anderen. Door hem ben je alles voor allen.
Neen, Laura, dat is niet zo.
[met bitter glimlachje]:
Het is weer of ik hoor: ‘Neen neen, Laura, dat is het niet’.
Voor mij niet. Niet voor mij. - Laura....
[als Maria plotseling zwijgt]:
Wat wilde je zeggen.
Ik kan niet meer zo onvoorwaardelijk in de revolutie geloven.
Ik geloof wel in de mannen die haar leiden, maar zo weinig nog in de menigte achter hen, die vele verwarden, hebzuchtigen, eerzuchtigen, de vele, vele verbitterden. Giovanna - ik ben niet beter dan zij, ik ben niet beter - Giovanna heeft mij zoveel te denken gegeven - over mijzelf, over haar, over de anderen. De beproevingen der mensen zijn zo bitter vaak; het onrecht is zo langdurig geweest; het heeft alles zo diepe verwoestingen aangericht, in de ziel van de mens; de zielen zijn te lang eenzaam geweest, alleen met zichzelf, met hun ellende, hun grieven en bitterheden.... Dat geneest men niet met een revolutie.
| |
| |
Zij geneest niet alle wonden....
En die men niet geneest....
Maria, laat ons niet de laatste ernst zijn....
Het zijn die ongeheelde wonden, die mijn daden van hun zin beroofden.... Giovanna heeft mij veel verweten, maar om éen verwijt zal ik haar steeds dankbaar blijven: dat de naastenliefde van een gelukkig mens altijd leugen is, zelfbedrog, een bedriegen van hen die de meest beroofden zijn. Welk recht van spreken heb ik.... tegenover Giovanna....
[zacht, aarzelend]:
Je wilt geen wroeging zijn....
En dus heengaan. Alleen nog jezelf zijn.
Alleen het goede leven zijn.... Dat wat voor mij het goede is....
Ongedeeld je eigen heil zijn....
Het is niet dat egoisme....
Maria, is het niet juist een diep religieus besef, dat de enkeling het ongedeelde heil niet wil....
Laura, anderen zouden misschien antwoorden, dat elke goedheid genaden verzamelt die God doorgeeft, en dat daarom geen heil ongedeeld is. Maar ik.... ik kan uit die gedachte geen troost putten. Ik handel zo als ik handel, omdat ik niet onders kán handelen. Daarin is geen verdienste. - Maar elk leven dat goed is - met of zonder verdienste - deelt zich mee, zoals ook elk leven dat slecht is zichzelf meedeelt.
[bitterder]:
Ja, wij stellen onze daden nooit alleen....
Moet een bloem verdiensten verzamelen om in ons mensen het goede te wekken. Zij is zoals zij zijn moet, en door haar schoonheid openbaart zich God. Hoeveel meer doet Hij dit in de goede mens. ‘Hoe schoon toch is de mens als hij waarlijk mens is!’ - Neen, Laura, ongedeeld is ons heil nooit. - Maar zal ik het goede leven goed zijn....
Hoeveel bloemen leven en sterven ongezien, en leven en sterven daarom nutteloos.
| |
| |
Geen bloem leeft nutteloos. Alle leven heeft reeds door zijn bestaan een functie in het geheel. En dat er overal in het heelal sterren zijn, die nog door niemand zijn gezien, en ook door niemand gezien zullen worden, dat vervult me misschien nog meer van God dan de sterren die ik elke nacht aanschouw. Laura, zie je niet hoe prachtig vanavond de aarde is? Hoe vredig, - en vol geuren van onzichtbaar leven. Kun je geloven dat God niét liefde is: dat er iets zinloos is - in Hem, die déze aarde deed worden.
[na stilte]:
En die de mensen zo doet lijden....
Het lijden doet de mensen zoeken naar waarheid....
En zoekend gaat de mens te gronde....
....In dit zoeken vindt de ziel, vindt de wereld eenmaal God. [na stilte:] Laura....
Waarom kijk je zo verschrikt.
Laura, vergeef me. Het was zo slecht van me.
[glimlachend]:
Wat was slecht van je?
Ik.... ik heb gedacht, dat je, om hem, om Lorenzo nader te komen, vriendschap zocht.... met mij.
[haar verwarring snel beheersend, zacht]:
Die gedachte komt niet van jezelf, is 't wel?
En je wilt alleen, dat ik van hem ben.
[onstuimig, terwijl tranen in haar ogen springen]:
Ik....
Laura, vergeef me. Het was slecht van me.
Neen neen, ik was slecht.
Jij bent het tegendeel. Nog deze avond....
Nog deze avond misbruikte ik je vriendschap. Ik wil je telkens weer horen zeggen, weer laten zeggen, weer laten bevestigen, hoe onherroepelijk je voornemen is; dat niets je nog tegen houdt. Horen, horen, horen, horen, hoe diep en onherroepelijk je van alles afscheid hebt genomen. Ook van.... O, Maria, hoe heb je dit kunnen doen.
| |
| |
Waarom, om welke hersenschim, heb je de grond - de heilige grond van Lorenzo's levensvertrouwen - onder zijn voeten verschroeid.
Laura.... houd je van hem....
Noem het niet zo. - O, om zijn geluk met jou zou ik hem nooit genaderd zijn. Met zijn wanhoop heb je ook mijn geloof verwoest, - het laatste.
Neen, dat mag je niet zeggen. - Dat, dat mag je niet loslaten.
Welke God kan er vreugde in scheppen, dat ook de goeden elkaar zo zinloos pijnigen, en elkaar vernietigen. Waarom nog beproeven zich te redden. Ik wil het niet. Ik wil het niet. Wat is zoveel waard, dat we er onszelf voor opofferen.
[zwak]:
Ons geloof.... ons geloof in deze aarde, Laura.
En daarom tel je niet, wat je in anderen verwoest. Soms is het alsof je alle geweten in je doodt.
Ik moet het aanvaarden,, dat ik pijnig die ik het meest liefheb. Maar het zal niet zo blijven, Laura, het zal niet zo blijven. [beiden zwijgen; in de verte weerklinkt, wegstervend, het wild eentonig fluitspel van de herder)
Men zegt dat het vreeswekkend is in handen te vallen van de levende God....
Ja.... een Ander zal ons omgorden, en brengen waar we niet wilden....
Maar het is niet minder een vloek, in handen te vallen van de aarde.
| |
Zesde Toneel
Ochtend. Plein. Achtergrond: zij-ingang van romaans kerkje; een stenen trap voert van ingang omlaag. Terwijl Maria de treden afdaalt, komt Lorenzo van links op. Wanneer Maria de on-
| |
| |
derste trede heeft bereikt, bemerkt zij Lorenzo en blijft verschrikt staan. Ook Lorenzo ziet haar nu.
Maria. [op haar toesnellend:] Maria, laten we spreken.
[verward]:
Lorenzo, niet hier.
Maria, ik kan niet altijd met je bezig zijn zonder ooit je stem te horen. Zovele gesprekken voer ik met je, en altijd is je laatste woord een zwijgen dat niet verbroken wordt. Als ik slaap ben je opnieuw bij me, en altijd zie ik je als een slaapwandelaarster, onbereikbaar dwalend langs de rand van het dak, en je bleek gezicht drukt zoveel droefheid uit. Als je me ziet, wil je roepen, maar je stem heeft geen klank. Je kijkt me aan als een gevangene. Met een schok word ik wakker, maar het ontwaken is bitterder dan de droom. Dan wéét ik, dat je ver bent, dat iedere dag je verder van me verwijdert. Is het zo? Maria, is het zo?
[bitter]:
Je zwijgt.... Weer zwijg je. - Maria, wat denk je nu? Wat hebben je gedachten al die weken gedacht? Zijn ze bij me geweest? Hebben we samen gedwaald door de dagen van vroeger? Lijd je? Wat zien je ogen, nu ze me aanzien? Wat denken je gedachten, nu ze met me bezig zijn. Laten we spreken. Dit moeten we sámen tot een einde brengen. Heb ik geen recht op je gedachten.
Lorenzo, heb nog geduld; ik zal je alles zeggen.
Is alles wat ons verbonden heeft, wat de zin, de waarheid, het geluk van ons bestaan is geweest, niet méér voor je dan een droom die niets heeft achtergelaten?
Wist je, hoe arm ik mij voel.... Je droom is zo waar....
Keer dan terug, tot jezelf....
Het is alsof ik mezelf steeds dieper nader. Als dat zo is - is het zo? O, Lorenzo, waarom heb ik dit niet herkend voor ik je liefkreeg.
Maria, - nam je reeds afscheid.
Ik weet het niet, ik weet het niet. [zich beheersend:] Was onze
| |
| |
waarheid niet altijd deze, dat we, wat we als het goede zouden herkennen, ook zouden volgen, hoe zwaar het zou vallen. Moeten we deze waarheid verloochenen, nu zij, inplaats van te geven, zoals zij altijd deed, van ons gaat vragen? Lorenzo, ik wil geen pijn doen. Het is ons beider waarheid, die ons beiden pijnigt. - En vraagt ze niet aan ons beiden hetzelfde: vólgen,....
[bitter]:
Ach ja, hetzelfde, hetzelfde....!
....geloven aan het leven.... door trouw te zijn aan de waarheden van het leven.
Heb je niet alle waarheid waardeloos voor me gemaakt. - Trof me een kogel.... de revolutie zou voor jou en mij een verlossing zijn.
Lorenzo, kom.... Kom, wanneer je wilt.... 't Is goed.
| |
Zevende Toneel
Hetzelfde plein. Lorenzo, alleen, gaat naar de plek, waar hij Maria ontmoette. Blijft daar staan, geleund tegen de muur. Later Alessandro Caracci en Pietro Belotto.
Dat was haar afscheid. Ze behoort me niet meer.... Behoort ze me niet meer? [Caracci en Belotto betreden, onopgemerkt door Lorenzo, het plein.
[Caracci op Lorenzo opmerkzaam makend]:
Lorenzo. [beiden zichtbaar getroffen door de uitdrukking van Lorenzo's gelaatstrekken]
[bewogen]:
Kom, laten we naar hem toegaan.
Zouden we hem niet met rust laten.
Niet altijd is zwijgen de beste vriendendienst.
[als ze bij hem zijn]:
Lorenzo.
[hen herkennend, met gejaagde, verbitterde blik van de een naar de ander, nauwelijks hoorbaar]:
Pietro.... Caracci....
[toonloos, schamper]:
....Verkeerd, niet! [met snelle blik naar Caracci:] We moeten ‘willen’, [vermoeid, tot Belotto:] maar wat willen we. - Laat me met rust.
| |
| |
Luister, Lorenzo, ik spreek als vriend....
[a.b.]:
Ik weet het, ik weet het.
Je kent geheel de ernst van de beslissing waartoe de omstandigheden ons dwongen.
Ken ik die? [lacht bitter]
[rustig]:
Van ieder van ons vraagt dit moment, dat hij zich volledig inzet.
[a.b.]:
Lorenzo, niet bitter. - Nu er beslist gaat worden over het lot van onze revolutie, mógen we niet onszelf behoren. De greep naar de macht is slechts uitvoerbaar....
Ik weet het.. ik weet....
Als het dus een van ons - die leiden - niet mogelijk zou zijn zich nu geheel te geven, is het raadzamer, in het belang van allen, dat hij zich voordien terugtrekt.
Alessandro vraagt niet. Doe wat je geweten je voorschrijft; en bedenk: wat je ook beslist, voor ons blijf je steeds dezelfde. We zullen het begrijpen. Tussen de eisen van de plicht en de rechten van het hart....
Ja, stel het zo, het maakt het antwoord zo eenvoudig! - Het hart! dat verwarde, wankelmoedige, zelfzuchtige hart!
Niet met die gevoelens spreken we. Maar wij, Lorenzo, moeten nu waarachtig vóórgaan. Innerlijk onverdeeld. - Maar het zou niet goed zijn, voor jezelf - ik zeg dit als vriend, Lorenzo - als je je terugtrekt.
[als Lorenzo zwijgt]:
En moet de strijd van dit ogenblik, om de toekomst van een volk, geen groter waarde worden toegekend dan ons eigen kortstondig, persoonlijk lot.
[moe]:
Misschien is de tweespalt.... [zwijgt]
....tussen plicht en hart....?
[heftiger]:
Neen, die welke in Maria en mij om een beslissing vecht, - misschien is die belangrijker voor de toekomst dan
| |
| |
heel de strijd van dit moment. Misschien wordt hier de meest centrale vraag gesteld. [moe:] Bestond die vraag enkel in abstracto. - Maar ze bestaat in twee levenden, die geen keus hebben. - Maar goed, Pietro, laten we het stellen als een twist tussen hart en plicht! Wat kiest men dan? Als man! Natuurlijk....
[moeilijk]:
Goed.... Niet het hart.... Niet het hart wordt gekozen.... Het hart! Ja, laten we het vergeten. God bemint de volledigen. Misschien beloont-ie hen ook. Laat ons hopen. [kinderen snellen stoeiend uit de kerk naar buiten]
Lorenzo, je moet vertrouwen hebben in het leven. - Ook om haar.
Vooruit: ‘Er floot een vogeltje’!
[terwijl de kinderen zich rumoerig in een kring opstellen, tot Lorenzo en Belotto]
Ik kom straks. Gaan jullie. [terwijl beiden zich verwijderen, blijft Caracci in gedachten achter; terwijl de kinderen hun rondedans uitvoeren en zingen, ziet hij getroffen op]
Er floot een vogeltje in een boom
een vogeltje in zijn nestje,
een vogeltje in een lenteboom -
er floot een vogeltje zo schoon
naar 't hoogste wingewestje.
het vogeltje - van 't voorjaar
zingt het zo klaar en hel van toon,
die kapte en kapte een morgen
| |
| |
een witte, scherpe, ronde kraag
en zaagde toen zonder zorgen.
Toen sloeg languit met nest
de boom ten grond en golven
van takken hielden in hun val
| |
Achtste Toneel
Voor gesloten gordijn
Niet éen waarheid is het sterven waard, laat staan het doden!
[rustig]:
Overwinnen is de enige plicht en wil van hen die het heil der gemeenschap behoeden. Ook Caracci begreep dit van meetaf.
Neen neen. Van meetaf begreep Caracci het als zijn plicht: gezag te worden. Thans is hij gewikkeld in een gewelddadige strijd om de macht.
De macht is niet het doel.
Macht zonder gezag is ook geen middel.
De verovering van de macht werd het laatste middel om nog gezag te worden.
Het macht-zijn van een minderheid corrumpeert én de macht én de waarheid én de revolutie.
Het leven.... corrumpeert én de macht én de waarheid én de mens. Dát gevaar ontkomen we nooit. Zonder schuld in het leven willen staan, is slechts een nieuw vergrijp aan het leven toevoegen.
Besef je, welk een leger van jakhalzen op het machtsapparaat van een minderheid neerstrijkt? Op alle open plekken in de hiërarchie - en die zijn talloos - moeten die lieden worden
| |
| |
aanvaard. En in samenwerking met hen zou het heil geboren worden!? Maak je geen illusies. Die lieden kennen alleen hun ‘rechten’ op de vruchten van een overwinning; de plichten van een overwinning laten hen steenkoud!
Dat betekent slechts, dat na de overwinning de strijd van front verandert. Niet tegen de tegenstanders, maar tegen de ‘medestanders’. Om sterker te worden dan die avonturiers, - die jakhalzen, zoals je ze noemt.
En voor die kleine kans....
Voor die kleine kans doen we tot het laatste ogenblik onze plicht. Zonder het geloof, als eersten het onmogelijke te moeten volbrengen, is trouwens geen enkele revolutie mogelijk.
Het geweld is een inbreuk op de wetten van het leven. Daarom vernietigt het leven zelf die poging weer. Dat is de diepe zin van de waarheid, dat alwie het zwaard opneemt, ook door het zwaard vergaat.
| |
Negende Toneel
Modern, smaakvol ingerichte conferentiezaal in partijgebouw; op de achtergrond glazen vleugeldeur waarvoor gesloten gordijnen; links over achter- en zijwand breed hoekraam met uitzicht op grote tuin. Links glazen tuindeur naar terras. Het begint reeds te schemeren. Het vertrek is leeg. In verwijderde zalen hoort men het gedruis van een feest: muziek, gegons van stemmen, enkele malen gejuich; soms ook lachen en geroep in aangrenzende gangen. Na enkele ogenblikken opent kelner glazen vleugeldeur, houdt gordijn terzijde en laat Caracci en Belotto binnen.
[tot Belotto]:
Zullen we hier wachten?
[wijzend naar bankstel op de voorgrond rechts]:
Laten we plaatsnemen. [met blik op horloge:] We hebben nog twintig mi-
| |
| |
nuten voor het défilé. [tot kelner:] Ja, breng ons een glas wijn. [tot Belotto:] Goed?
[plaatsnemend]:
Het is het enige waaraan ik oprecht behoefte heb. [kelner af] Ik ben moe.
[eveneens plaatsnemend]:
Geen wonder. Er is veel van je gevergd.
Van ons allen. - En niet vergeefs.
Je twijfelt nog? Strategisch is het pleit practisch gewonnen.
Tot dusver. De belangrijkste steden zijn in onze handen. Dat is in ieder geval verheugend.
Het schijnt me zelfs beslissend.
Ja, een belangrijk begin.
Het besluit was ernstig. Maar het was juist. Onze onverhoedse greep naar de macht heeft veel bloedvergieten voorkomen.
Laat ons niet te zeker zijn. We spelen dit spel niet alleen. Arbeiden, blijven arbeiden.
[glimlachend]:
Een andere wet schijnt je leven niet te kennen. Je blijft aan het werk, dag en nacht, onvermoeibaar, en schijnbaar onberoerd. Op mensen die je niet van nabij kennen, moet je wel de indruk maken deze beslissende strijd volkomen zorgeloos te aanvaarden.
[na stilte]:
Op zulk een beslissend moment reageer ik misschien voorlopig enkel met een verhoogde levensspanning.... Ik heb het gevoel of ik mijn mogelijkheden eerst in bezit neem, alsof ik voor het eerst mezelf ben, tot in de toppen van mijn vingers mezelf. Ik leef. Dat verklaart misschien die schijn van zorgeloosheid.
....Het levens-gevaar is toch ook een reële kant van dit moment....
[stil]:
De dood is niet het einde. En als hij het einde is, wat zouden we dan vrezen.
Het einde van een leven, dat we zo hevig liefhebben....
| |
| |
[heviger, ingehouden]:
Wat hebben we meer lief dan het éne moment, dat het ons gegeven is onszelf te zijn. Deze drift telt geen dood; en al evenmin het leven. Wat is een leven, waarin we onszelf niet zijn. - En wat zou ons terug doen deinzen voor een dood, die zelfbevestiging is.
Het verlangen ons werk te voltooien, - voort te leven daarin.
Te voltooien.... Ons is alleen het voorbereiden, [na stilte:] En dan Pietro: omdat ik in het leven geloof, geloof ik ook in de dood. Het leven is een zo schoon Godsgeschenk, dat reeds de veronderstelling, dat wat na dit leven begint iets vreeswekkends is, geen klankbodem in mij vindt.
Er is een vergelding. Vergelding voor hetgeen we misdreven. Juist tegen dat geschenk van God. [kelner, die onderwijl binnenkwam, zet de glazen wijn neer]
[het glas in de hand, peinzend]:
Vergelding....
Mag ik even storen, heren; zal ik licht maken?
O neen neen, laat maar. [schertsend:] In de schemering is het alsof de aarde dieper geurt. Nietwaar Niccolo. [als Niccolo schertsend wil repliceren:] Neen, het is goed, laat 't maar zo. [tot Belotto:] Je bent het met me eens?
[glimlachend]:
De schemering is inderdaad een der ontroerendste vondsten.
Zoals de heren verkiezen. [verwijdert zich glimlachend]
Luister, Pietro, ik meen dit: een man aanvaardt de vergelding die hij verdient. En zeker van Hem die Gerechtigheid is....
Wie kan zich zuiver noemen, staande voor de Gerechtige....
Niemand, - zoals ook niemand zichzelf zuiver kan noemen, staande tegenover zijn medemens. En toch, de edelste geesten kenden het vergeven niet enkel als een act van liefde, maar allereerst als een daad van rechtvaardigheid. Zij verstonden zoveel. Geloof je, dat de goddelijke Gerechtigheid boosaardiger is? - Neen, de sfeer van mijn leven werd een andere. Vroeger.... Vroeger zag ik het leven als zonde en schuld, en het lijden daarom als boete en straf. Maar er is geen wórden mogelijk zonder als voorwaarde het onvolkomene. En er is geen onvolkomenheid
| |
| |
mogelijk zonder als onvermijdelijk gevolg het lijden. Ook het smartelijkste is daarvan gevolg. [een ogenblik afgeleid door het rumoer van het feest; dan vervolgend:] Heel deze wereld is een durend scheppend worden. Dat is haar grote schoonheid, haar schone en bittere smart ook. - Een straf? Ook dit scheppend worden een straf? Maar dan op een geheel ander plan. Men zou willen spreken van een gelukkige straf, zoals er gesproken is van een ‘gelukkige schuld’.
[na stilte:]
Er is ook een onvolkomenheid door persoonlijke schuld....
Met het onvolkomene en wordende is schuld - ook de persoonlijke - als onvermijdelijkheid én vrijheid gegeven. Ergens is de mens vrij in zijn trouw en in zijn mogelijkheden. En daarom ook in zijn ontrouw. - Maar mijn diepste levensgevoel tegenover God is er geen van wroeging, ondanks alle wroeging, doch van dankbaarheid. - Trouwens, wat ik als zo schoon ervaar - dit aardse leven! - kan ik niet tegelijk als iets waardeloos verraden. Ook dat is een onvermijdelijkheid, - en mijn ónvrijheid. Ik ben zwak, maar aan dit leven verraad plegen.... Neen, dan zou het leven op een geheel andere wijze van mij bezit moeten hebben genomen.
....Nog kan het leven anders van je bezit nemen....
Je bedoelt, dat ik het leven zou kunnen gaan haten....?
Er is zoveel levensliefde haat geworden. [glimlachend, toch ernstig:] Die staat, zie toe dat hij niet valle....
[ernstig]:
Inderdaad. [zich even naar voren buigend, met een bekommerd accent:] Dat is het, soms, wat ik bij Lorenzo vrees.... Hoe verwerkt hij zijn beproeving? Zal hij sterker zijn? En als hij het niet is... Als hij het niet is... Maar neen, Lorenzo is sterker.... [zich uit zijn duistere gedachten losmakend:] Maar kom, wat verdiepen we ons in de dingen van na dit leven, terwijl het heden en de aarde rijker aan beloften zijn dan ooit! Kom, [het glas opheffend:] op de jeugd der wereld! En op haar schone opdracht!
[eveneens glas opheffend]:
En op de moeder van alle jeugd en leven: de schone zon van ons schone Italië [Lorenzo verschijnt in de deuropening op de achtergrond, houdt gordijn terzijde;
| |
| |
ziet met verhitte, verwilderde blikken om zich heen; als hij Caracci en Belotto bemerkt, aarzelt hij, er verschijnt een bittere uitdrukking op zijn gezicht, wil zich terugtrekken]
[glas neerzettend zonder gedronken te hebben, verontrust, doch op luchtiger toon]:
Ach! Lorenzo! Kom binnen. Zet je bij ons!
[eveneens met poging tot scherts]:
Ook het feest ontvlucht?!
[toonloos]:
Misschien.... Ja, als de grote ondernemingen zich verwerkelijken, is er reden te vluchten. Hoor! [rumoer van het feest]
De boog kan niet altijd gespannen zijn.
Dat genoegen misgun je onze mannen toch niet. Ze hebben het verdiend.
O neen, laat ze, laat ze.
[a.b.]:
Ik herinner me, dat je dat eens met ernst verdedigd hebt.
[zonder heftigheid]:
Alleen, de ernst houdt niet. Hij bladdert. De kwaliteit van de verf schijnt achteruitgegaan. Of deugde het houtwerk niet. Of was de penseelstreek minder deskundig!? Wat 'n veelheid van oorzaken. Of welk 'n samenwerking. Alleen al voor dat gebladder!
Lorenzo, ik herken je niet.
Er moet al veel gewonnen zijn, als we onszelf herkennen. [luisterend:] Hoor je! Communicerende vaten! Zij lopen vol, ik loop leeg. Neen, - bij mij loopt er lucht weg, zij vullen zich met lucht. Gelukkige onschuld. Straks defileert ze.
De onschuld was ons aller geluk. Ik schijn de eerste die uit die hemel omlaagvalt. De eerste? [zichzelf onderbrekend:] Je hebt gelijk: niet pathetisch zijn. Er wordt een plank onder je weggetrokken, en je hangt met je strot in een strop. - Neen, maak je geen illusies. Herinner je: de zekerheid als een geheel van nuttige en noodzakelijke ficties. Ik ben zendeling-áf. Coulissen opstellen? Met fraaie vergezichten? 'n Kwestie van verf: van mengen en uitstrijken. Ik mis die ijver, en hij zal ook wel niet meer
| |
| |
terugkeren. [steeds meer tot Caracci alleen, met iets tartends:] Onbegrijpelijk, niet? Ach ja, schermen laten neerdalen, met fraaie illusies beschilderd: de geschiedenis van de geschiedenis! En ze getuigen van onze scheppende levenskracht! Nietwaar? Dank zij onze verbeeldingskracht.
Niet áchter de schermen zien. Daar is alles verveloos, hol en stil. Ontdekte je het? We zijn niet het laatste willen van de mens. Ontdekte je het? Ontdekte je onze grote leugen? Maar onze leugen willen we zijn. Hij is de grondslag van onze ‘persoonlijkheid’! Die leugen weigeren te zijn, zou betekenen: niets willen zijn. We weigeren dan ook niet. Natuurlijk niet. - Doch laat ik niet storen. Ik vind m'n weg wel. Neen, maak je geen zorgen meer. Ik heb gedaan wat je vroeg: ik heb me ‘gegeven’, ‘volledig ingezet’! [tot Belotto:] Voor de ‘plicht’, herinner je! Het succes ervan is je bekend nu. Laat het voldoende zijn.
[ernstig]:
Lorenzo, je moogt niet op die manier vergeten.
Een mán zijn! Zie je niet, dat ik geen man ben. De ‘grote toewijding’ was slechts zoeken naar de ‘grote verdoving’. Wist je dat niet? Het moment was ook niet bijster geschikt. Er is een bepaalde stemming nodig om het geweld te waarderen. Anders smaakt het niet. Misschien is het met alles zo. Neen, het smaakte niet.
[als Caracci zwijgt]:
We moeten door dit moment heen.
Alleen: geen moment dat we in ons bestaan toelieten, laat zich ongedaan maken.
[Lorenzo naderend, zacht]:
Lorenzo, er is slechts éen wil, die mensen als ons het recht geeft te staan waar we staan: de wil sterker te zijn dan ons persoonlijk lot. Waar wij staan moeten, staan alleen de sterken. Als wij zwakker zijn dan ons persoonlijk lot, gaan we ellendiger dan de ellendigste te gronde.
[dof, bitter]:
Laten we dát voorkomen.
Het te gronde gaan op die wijze....
Op redelijke gronden! [heftiger:] Ja, laat ons vooral ‘nuttig’ ondergaan! [zich verwijderend naar de tuindeur links die naar
| |
| |
het terras voert:] Nuttig zijn! [bij de tuindeur; luisterend:] Hoor je! - Laat ze ‘geloven’ - en voer jij het wijs beleid, Caracci, doe het! [door tuindeur af]
[na stilte]:
Ik vreesde het. Lorenzo wordt ons ontrouw.
[peinzend]:
Neen.... Eén bres in een dijk, en alles schijnt weg te spoelen. Het is steeds zo.
De bres wordt dieper en breder.
Als het water wegtrekt is de grond vruchtbaarder dan voordien.
Als het water wegtrekt....
Lorenzo is sterk. [beiden zwijgen]
[aarzelend]:
Zijn moed heeft me verontrust. [als Caracci zwijgt:] Het was een duister der drift die hem bewoog. Hij heeft de dood gezocht. [als Caracci blijft zwijgen:] Soms dacht ik: om Laura Zuccari.... Zij is niet meer die zij was....
Boven die bezoedeling verkoos hij de dood.
Het recht op de dood in de strijd.
Terwijl hij reeds twijfelde aan het recht van de strijd. Op elke vuurlijn van het leven wordt hij teruggeslagen. Overal voelt hij zich verraden.
[vermoeider]:
Wij hebben de levenswil verhevigd. Ook dat heeft gevolgen: het doorstoten tot waarheden als die van Maria Goretti; of dieper vertwijfeling, als het geloof in het leven verraden schijnt. - En dan, Pietro: Maria Goretti verliest men niet zonder in het schoonste van zichzelf beschaamd te worden.
Maar waarmee is het helder vuur van haar leven geëindigd! Met 't ideaal non te worden! Voor Lorenzo de meest redeloze vernedering van zijn liefde en van zijn levensgeloof. Het is krenkender dan de verstandsverbijstering van een vrouw die men liefheeft. Lorenzo herinnert me aan die jonge dokter wiens vrouw in het eerste jaar van hun huwelijk verdronk en die zich toen uren lang afbeulde om de levensgeesten op te wekken. Vergeefs. En Lorenzo.... Hij gelooft nog steeds, dat zij tot het leven terugkeert....
| |
| |
Het is anders, Pietro, - en schoner. - ‘Wij bereiken niet allen’. heeft ze me eens, lang geleden, op haar stille, nadenkende en tegelijk hevige wijze gezegd; en reeds toen vreesde ik, dat zij dieper leefde dan het plan waarop een revolutie als de onze gevoerd wordt. Ze zei het zo wanhopig gelaten. Als voorvoelde zij reeds toen, dat zij met dit bewustzijn werd prijsgegeven aan een hartstocht waaraan zij eens gehoor zou moeten geven.
En toen werd het nonnenklooster haar roeping!
Haar wezen wil de onverdeelde liefde.... Ook Lorenzo beseft dit.... Dat is zijn wanhoop. - Herinner je je niet, hoe hij zei, dat in de tweespalt tussen hen misschien de meest centrale vraag der revolutie werd uitgestreden?
Inderdaad, wij bereiken niet allen. - Wij kennen die wroeging, maar we zijn haar niet. Bij haar is deze wroeging het diepste van haar persoonlijkheid. Daarmee stiet zij door tot de grond van haar wezen - en raakte zij een dieper werkelijkheid van het leven dan wij vertegenwoordigen. - Ja, Maria Goretti vertegenwoordigt een van die zeldzame momenten van menselijke zuiverheid, die voldoende zouden zijn om het aanschijn der wereld te veranderen. - Die onrust verteerde op de duur al het andere in haar, als een zuur dat geleidelijk ook het sterkste metaal verteert.
Ook haar gevoelens voor Lorenzo?
De mogelijkheid die gevoelens te behoren. Dat is het smartelijke. Zij kan die stem in haar niet het zwijgen opleggen zonder zichzelf te vernietigen.
[bitter herhalend]:
‘Wat hebben we meer lief dan het ene moment waarin het ons gegeven is onszelf te zijn’!....
Kon Lorenzo maar geloven dat hij tegen een leugen vocht. Maar hij weet, hij vecht tegen een dieper waarheid.
En Maria heeft geen andere plichten?.... [als Caracci hem vragend aanziet:] ‘Zichzelf’ te overwinnen.... Niet hém zo te doen lijden.
Zij zouden elkaar doen lijden.... Hun waarheden laten zich niet
| |
| |
verbinden.... Het bittere hiervan is, dat ze hun belichaming vonden in twee mensenkinderen die elkaar liefhebben; en dat háár waarheid ook de onschuld van zijn leven wegnam; thans voelt hij ook zijn handelen besmeurd.... Maar het vernederendst werd misschien dat andere toch.... Dat hij Laura, zoals zij werd, als een mogelijkheid van zichzelf ontdekte.... Ook dat is zijn wanhoop, - en tevens zijn zuiverheid.... Om die zuiverheid van zijn wezen gelóof ik in hem.... Hij zal sterker zijn. [Laura Zuccari verschijnt in de deuropening]
[ten prooi aan een wilde angst]:
Caracci, is Lorenzo hier geweest?
[plotseling vermoeider, beheerst toch]:
Lorenzo Costa is hier geweest.
Waar is hij heengegaan? Heeft hij niet gezegd....
[onbeheerst]:
Dat zeg je maar! [zich herstellend:] Hoe weet je dat? Heeft hij gezegd....
[rustig, zonder spot of ironie]:
Hij vertrok door die deur. En die deur voert naar buiten. [als zij hem radeloos aanstaart, stil:] Laura, - laat hem alleen....
Ik ben zo bang! Ik ben zo bang! Caracci! hij.... hij....
Zijn leven voert tot andere consequenties, Laura Zuccari.
Heb je dan niet gezien, hoe hij was?
Hoe heb je hem kunnen laten gaan!
[onbeheerst]:
Schuldig! Ik.... Ik.... ben niet uit mezelf hier.
Hij heeft het gewild. [met moeite:] Caracci, hij heeft me de hele avond gehaat, de hele avond haatte hij me.
Misschien wilde hij, dat jij niet zou willen, toch niet zou willen.
Verneder me niet méér. Het was al zo vernederend.
| |
| |
Dat begrijp jij niet. Wat begrijp jij van een vrouw, en wat begrijp je van hem! Hoe heb je hem kunnen laten gaan. Hoe heb je.... [zwijgt; in de deuropening verschijnt jong verbindingsofficier, brengt militaire groet. Caracci wenkt hem nader te komen]
Hoe zijn de berichten? [als militair om zich heen ziet i.v.m. de aanwezigheid van Laura Zuccari:] Ja, spreek vrij.
Zo juist kwam het bericht door, dat het verzet zich organiseert. In Rome, Milaan, Genua en nog andere plaatsen ging het tot de tegenaanval over.
Volgens de ontvangen berichten - in enkele steden met succes. De aanvallen zijn hevig. Terdege voorbereid. Onze troepen bieden echter overal verwoed tegenstand. [in de verte marschmuziek van naderende troepen]
[tot Belotto die gespannen naar mededelingen luisterde]:
De troepen voor het défilé. Ik moet aanwezig zijn. [hoge militairen verschijnen in de deuropening; militaire groet; nog voor zij gelegenheid kregen iets te zeggen:] Ik kom. [tot Belotto:] Stel je in verbinding met Milaan. Zodra het défilé is afgelopen, ben ik bij je. [tot verbindingsofficier:] Ik dank u. U wilt mijnheer Belotto wel vergezellen. Ik ontmoet ook u aanstonds nog. [alvorens de hoge militairen te volgen, tot Laura gedempt, nadrukkelijk:] Laura, - laat hem alleen. [haar doordringend aanziend, toonloos, terwijl zij zijn blik doorstaat:] Jij hebt geen recht op hem. [met de anderen af]
[ziet hem met versteende blik na; gesmoord]:
Dwaas. Alles begrijpende, niets begrijpende dwaas.
Einde tweede bedrijf
Derde bedrijf volgt
|
|