Roeping. Jaargang 32
(1956-1957)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Th. de Jong
| |
[pagina 77]
| |
Guardini is een denker en wel een oorspronkelijk denker. Het denken van de mensen volgt meestal een wetenschappelijke methode. Het verstand wordt gevormd door een bepaalde wetenschap, het leert zich een kijk aan op de wereld en daardoor ontstaat een keuze uit de problemen. De methode van de wetenschap doet een middel aan de hand om deze problemen systematisch te onderzoeken. Zo wordt de grondslag gelegd voor een geregelde bezigheid, die ik zou willen indelen onder de categorie van het dagelijks werk. Deze bezigheid bestaat in het experimenteren, in het bestuderen van de litteratuur, in het verzamelen en ordenen van het materiaal, in het interpreteren van de feiten volgens de methode van de wetenschap. De resultaten zijn in dit geval afhankelijk van de methode. Wat in de methode in potentie aanwezig was, kan werkelijkheid worden. Dit kan zeer veel zijn, maar het blijft beperkt door de beperktheid van de visie, die tot de methode inspireerde. De resultaten zetten het oorspronkelijke voort, maar vernieuwen niet wezenlijk. Bij een oorspronkelijk denker is dit anders. Zijn kracht is een vernieuwd contact met de feiten. Hij stelt nieuwe onderwerpen aan de orde. Hij is de ontdekker van aspecten, die door de methode verduisterd werden. Zijn houding is eerder passief dan actief, hij stelt zich geheel open voor het object, hij laat het op zich inwerken. Het begin is bij hem enigszins chaotisch, hij kan niet werken, hij ervaart een ‘Fülle’, die hem nog geen aangrijpingspunt geeft. Daarom valt zijn denkactiviteit niet onder de categorie van het dagelijks werk. Bij hem heeft een soort geboorteproces plaats. Het inzicht rijpt zonder uiterlijke gebeurtenissen, maar in zich voelt hij de idee groeien, de ‘Fülle’ neemt toe en dan plotseling kan hij neer gaan zitten om te schrijven en meteen het nieuwe inzicht in zijn ‘Form’ vastleggen. Het leven van een oorspronkelijk denker wordt bepaald door het rhythme van dit proces, dat een ander rhythme is dan dat van het dagelijks werk. Natuurlijk zijn beide categorieën niet scherp te scheiden. Iedereen, die tot een nieuw inzicht tracht te komen, die zijn verworvenheden tracht te doorzien, heeft met dit scheppende moment te maken. Terwijl dit echter bij de meeste wetenschapsmensen uitzonderingen zijn, wordt de geniale denker, speciaal in het begin, gekenmerkt door deze allesbeheersende beweging van het langzaam opkomen der ideeën, hun plotselinge verheldering en de daaropvolgende inzinking. ‘Der schaffende, lebengebende Mensch ist anders als der erobernde, haltende, beherrschende und formende.... Er weisz, dasz er Werkzeug von Mächten ist.... Jeder Schaffende hat etwas in sich, dessen er sich schämt, und das er spürt, sobald er den nicht Schaffenden, und eben darin so sicheren, eindeutigen Menschen gegenübersteht’. [53]Ga naar voetnoot* Dit komt o.a. omdat hij zich niet geworteld voelt in het dagelijks werk. | |
[pagina 78]
| |
Guardini is zo'n oorspronkelijk denker. Hij volgt geen methode, die een ander zou kunnen overnemen. Hij is een vernieuwer, iemand, die de onderwerpen anders behandelt dan zijn voorgangers. Hij heeft ook een eigenzinnige verhouding tot de litteratuur. In zijn boek over Dostojewski deelt hij mee, dat hij de werken over deze schrijver niet gelezen heeft: ‘Ich wuszte mich in hinreichend nahem Kontakt mit den Werken selbst; so schien mir eine solche Selbständigkeit erlaubt’. [15] In Brieven over Levensvorming vertelt hij,, hoe zijn beschouwing over de ziel ontstaan is. Hij heeft geruime tijd met een idee rondgelopen, maar moest wachten op het moment, dat hij zou kunnen schrijven. Er is nog iets bijzonders. Guardini denkt niet alleen over onderwerpen, hij heeft ook een denkende verhouding tegenover zijn gevoelens en tegenover zijn gewetensbeslissingen. Hij doorleeft niet slechts zijn impulsen, hij volgt niet alleen het geweten, maar tracht deze belevingen speculatief te doorzien, hij poogt ze te verantwoorden en wil de zin ervan brengen tot de helderheid van het verstandelijk bewustzijn. Hij probeert zich de moeilijkheden bewust te worden. [Vergelijk de inleiding tot Christliches Bewusztsein, Versuche über Pascal en Vom Sinn der Schwermut] Daarom worden zijn belevingen mededeelzaam. Daarom kan hij ook anderen helpen in hun streven om zuiver te leven, om te leren bidden, om een verhouding tot God te vinden. *
Ik zou in verband met Guardini's werk twee denktypen willen onderscheiden: een juridisch denktype en een biologisch denktype. De werkelijkheid van het menselijk bestaan doet zich aan ons voor als een eenheid, die verschillende verdichtingen kent, elementen, kernen, sferen, aspecten, die een zekere zelfstandigheid bezitten. Deze verdichtingen, die ieder afzonderlijk een voor het verstand niet te peilen geheim in zich dragen, kunnen wij niet anders zien dan als een veelheid met onderlinge wisselwerking. Wij spreken van individu en gemeenschap, van wetenschap en kunst, van kerk en staat, van religieuze en sociale impulsen, van maatschappelijk leven en cultuur, van natuur en geest. Het is een wezenlijk belang voor de mens de eigenaardigheden van deze verdichtingen zuiver te zien en de samenhang der geheimen te verstaan. Ons denken streeft naar een habitus, die het vergemakkelijkt het geheim te eerbiedigen en op een zuivere wijze te apprecieren, het wil ook komen tot verworvenheden, tot blijvende inzichten, die ons als een bezit eigen zijn. Nu is er een polariteit in ons denken: enerzijds streven wij naar dit bezit, omdat wij het niet missen kunnen, ondanks het besef, dat het geheim niet onder onze macht valt; anderzijds streven wij er naar het geheim in zijn soevereiniteit onaangetast te laten, ofschoon ons verstand zich niet bevredigd voelt zonder steunpunten, zonder bezit. Het juridische denktype nu streeft naar een zo helder mogelijke, begrips- | |
[pagina 79]
| |
matige kennis, die het ons mogelijk maakt om steunend op deze kennis de werkelijkheid verder te exploreren. Het zoekt naar een definitie, die het wezenlijke zonder essentiele schade omvat, om te komen tot een overzicht over het geheel, een ‘summa’. Het streeft naar een beknopte formule, naar algemene stellingen, die het syllogistisch voortschrijden mogelijk maken. Deze algemene stellingen staan dan ten dienste voor verder onderzoek. Een voorbeeld vormen de dogma's. Het meest uitgesproken komt dit streven misschien naar voren in de rechtswetenschap, waar men gedwongen is regels op te stellen, die zoveel mogelijk houvast geven aan het verstand, terwijl zij op straffe van onrechtvaardigheid de werkelijkheid moet eerbiedigen. Het zal wellicht reeds duidelijk zijn, dat deze denktrant een grote didactische waarde bezit, omdat zij zich langs een vaste lijn beweegt en aan de weg telkens mijlpalen zet, die blijven staan. Het prototype van deze denkstijl is St. Thomas van Aquino. Het biologische denktype nu streeft ernaar in voeling te komen met het levensgeheim. Het poogt te resoneren met de bewegingen, met de krachten en stromingen, die de werkelijkheid doordringen. Het wil de dingen in hun eigen aard kennen, niet om het bezit, niet om het overzicht. Het wil niet zozeer de ‘Form’, als wel de ‘Fülle’ van het inzicht. Het gaat niet om de macht over het geheim, maar om de benadering. Het wil de levende werkelijkheid, niet de systematische kennis. Het gaat niet zozeer om de begripszuivering als wel om het zuivere contact. De methode is phaenomenologisch. Ik zou dit type biologisch willen noemen, omdat er een verhouding tot de levende natuur, een duidelijk natuurgevoel in meespreekt. Men zal spreken van het geheimzinnige leven der bomen, aan de natuur worden beelden ontleend, enz. [Zie In Spiegel und Gleichnis] Het verschil tussen de twee denktypen geeft ook een verschil in werkterrein, in de keuze der problemen. Het sociale leven van de mens vraagt om de conclusies van het juridische type, het artistieke en het religieuze gevoel, de verbondenheid van de mens met de natuur vraagt om het biologische type. [Een scherpe scheiding is natuurlijk niet mogelijk]. Het denken kent tenslotte ook hoogte- en dieptepunten. Het juridische denktype kan steun geven voor het denken, ook als dit inspiratie mist, het biologische denktype streeft juist naar de hoogtepunten. Guardini schrijft over het denken van Augustinus: ‘Immer war es der Herd, von welchem die Flamme geholt wurde - nicht ist es zur herrschenden und wegbestimmenden Macht, zur'via ordinaria’ der christlichen Denkbildung geworden.... Die allgemeine Bildung des christlichen Denkens muszte von anderswoher kommen: Von Meistern, bei denen die Eigendichte des endlichen Seins ganz ursprünglich erfaren und zu ihrem Recht gebracht wurde. Ihr Führer is Thomas von Aquin'.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 80]
| |
Guardini behoort ongetwijfeld tot het tweede, het biologische denktype. Zijn streven gaat er allereerst naar uit de levende werkelijkheid te benaderen. Der Gegensatz heet al ‘Versuche zu einer Philosophie des Lebendig-Konkreten’. Zijn veelvuldig citeren bedoelt ons in contact brengen met de religieuze impulsen. De interpretatie poogt dan de wezenskenmerken te noemen, maar steeds voeling houdend met het leven. De werken heten steeds ‘Versuche’, de resultaten van het onderzoek zijn nauwelijks of niet samen te vatten. Men moet deze studies waarderen als een gecondenseerde weergave van een vorm van religiositeit in haar meest rijke gestalte, gevolgd door een ‘Deutung’, een critiek. In de conclusie van de uitbeelding zou zelfs een bedreiging kunnen liggen voor de vastheid van het denken. Er zijn in de mens vaagheden, onbepaaldheden en spanningen mogelijk, waartegenover het verstand zijn onmacht moet bekennen. Als Guardini schrijft over Sonja Andrejewna en Sonja SemenownaGa naar voetnoot*, laat hij alle waarden onaangetast, maar vele formules zijn onbruikbaar geworden. De begrippen, die Guardini hanteert - geest, hart, bloed, hoogte en diepte, licht en donker - zijn phaenomenologische begrippen, die geen analyse toelaten. Zij hebben te maken met het voorstellingsleven, met het gevoelsleven, zij zijn anthropologisch, adequaat aan de menselijke eenheid, waarin wel spanningen zijn, maar waarin toch ook overal het lichamelijke en overal geestelijke doordringt.
*
Guardini is theoloog. Het merkwaardige is echter, dat enkele van zijn hoofdwerken handelen over dichters, litteratoren. Daarin ligt een aanwijzing voor zijn levendige interesse voor de kunst. Het zou echter een vergissing zijn te menen, dat deze belangstelling met de theologie niets te maken heeft. Guardini interpreteert schrijvers met een bijzonder grote religeuze aanleg. Kunst is niet slechts kunst. Kunst is de uitdrukking van de diepste impulsen van de mens. Het gaat er Guardini om deze impulsen te verstaan, hun zin te duiden en een waardering te vinden vanuit het geloof. Hij onderzoekt de allergrootsten, Plato, Augustinus, Dante, Pascal, Hölderlin, Dostojewski, Kierkegaard, Nietzsche, Rilke. Hierdoor krijgt zijn visie op de mens een breedheid, een gespannenheid tussen extremen, die velen onwennig kan maken. Zijn schrijvers zijn vaak geen gidsen op de ‘via ordinaria’. Zijn werk tracht geestelijke stromingen te taxeren, waaraan slechts weinigen deel hebben. Het heeft betrekking op een zo hoge sfeer van het geestesleven, dat velen er waarschijnlijk niets mee van doen zullen hebben. Hij bereidt echter door zijn werk een zuivering van de ideeën voor, die voor het geestesleven van de komende eeuwen van het hoogste belang zal zijn. Alle dingen hier op aarde reiken met hun wortels tot in het | |
[pagina 81]
| |
geestelijke, zij kunnen slechts leven, als de grondslag goed is. Het moge dan voorkomen, dat deze wortels niet gezien worden, dit ontneemt er de betekenis niet aan. Als langzamerhand deze geestelijke wereld de christenen weer duidelijk voor ogen komt te staan, kan ook de meer aardse en dagelijkse werkelijkheid daarvan de consequenties ondervinden. Er is een richting in de theologie, die zegt, dat het gevoel niet van belang is. Deze richting heeft in de wijze, waarop zij dit beginsel hanteert, geen ongelijk. Guardini vertegenwoordigt een andere richting. Hij spreekt over een philosophie van het hart en wijst hierin de verwantschap aan tussen de schrijvers, die hij interpreteerde. Zijn positie zegt iets over hem zelf. Als kenmerken van een philosophie van het hart noemt hij: de neiging om ieder bestaanselement op andere elementen te richten; om een oorspronkelijke vertrouwdheid van de dingen onderling te veronderstellen; beweging in uitdrukking en afbeelding; een opvatting omtrent de werkelijkheid, die haar niet eenzinnig verstaat, maar een min en meer intens werkelijk-zijn onderkent; een drang naar ‘Verwandlung’; een verlangen naar de overwinning van de harde wet van onderlinge uitsluiting, van identiteit en tegenspraak.Ga naar voetnoot* Deze kenmerken zijn niet minder op Guardini zelf van toepassing. Alles wordt betrokken op het hart, in alles wordt het religieuze element aangewezen, alles wordt gericht op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. In het hart worden geest en bloed verenigd. Daarom bezit het zulke sterke gevoelstonen. Er is een verlangen naar ‘Liebe in all ihren Formen und in all ihren Stufen; von der elementarsten Sinnlichkeit bis zur höchsten Liebe des Geistes’. [46] Deze heftige gevoelsverhouding tot alles, zowel tegenover het zintuiglijke als tegenover het geestelijke treft ons trouwens ook bij Plato, Augustinus, Hölderlin en Nietzsche. Guardini waarschuwt ons en zichzelf wel, dat een critiek op het hart nodig is, hij prijst tegenover Hölderlin's emotionaliteit de ‘sobrietas in ebrietate’, waarover de liturgie spreekt, maar dit kan ons niet misleiden omtrent het feit, dat Guardini door deze extreme ervaringen aangetrokken wordt. Ik meen, dat hieraan ook de enige vergissing, die ik in zijn werk heb kunnen ontdekken, te wijten is. Ik bedoel de beschouwing over vorst Myschkin, de ‘idioot’. Iedereen, die probeert Myschkin te begrijpen, zal een verklaring moeten vinden voor zijn ontwijkend antwoord op de vraag van Rogoshin, of hij in God gelooft. Welnu, wat Guardini hierop antwoordt, kan ik niet aanvaarden. Ik vind het te fantastisch en niet psychologisch.Ga naar voetnoot** Myschkin bezit een hypernerveuze gevoeligheid, een sympathie voor anderen, die de eer van zijn eigen persoonlijkheid bedreigt, en aan deze zijde van zijn persoon is Guardini voorbijgegaan. Het | |
[pagina 82]
| |
geheim van Myschkin is niet gepeild. Hoe gevaarlijk het spel is, dat Guardini bedrijft, bekent hij trouwens zelf. Terwijl ik het goede boek, dat trouwens overal sterk van stijl is, beschouw als een definitieve verworvenheid, waaraan niet te tornen valt, vind ik de interpretatie van Myschkin wezenlijk onvoldoende. De vraag, die gesteld moet worden, is: hoe was dit mogelijk? Welnu, ik veronderstel, dat Guardini evenals Dante, Hölderlin, Nietzsche en Kierkegaard zwaarmoedig is. ‘Man möchte sagen, im Wesensbild der Schwermut stehe der Untergang als ein positiver Wert; als etwas Ersehntes, Gewolltes’. [34]. Deze neiging in Guardini zelf heeft m.i. een sympathie voor Myschkin opgeroepen, die een definitieve waardering vertroebelde. Guardini zegt, dat bij St. Paulus een oplossing voor de zwaarmoedigheid te vinden is: ‘Eine richtige Theologie der Schwermut liegt da, verständlich freilich nur dem - ‘der er fahren hat’ [61]. Kan men dit anders dan als een eigen ervaring opvatten? ‘Wer aber um jenen anderen Bereich [der Schwermut] weisz, der kann endgültig nur mit Menschen und Gedanken leben, die nach jener Tiefe hin Fühling haben. Grösze, vollends wirkliche Grösze ist nicht möglich ohne jenen Druck, der allen Dingen erst ihr ganzes Gewicht gibt, und die Kraft zur eigentlichen Spannung hebt; ohne jene gleichsam konstitutionelle Trauer, das, was Dante “la grande tristezza” nennt’ [43]. Guardini's taal bezit de druk en de kracht, die hier genoemd wordt. De bijzondere relatie tot Sint Paulus meen ik ook aan te kunnen wijzen. Van Augustinus zegt Guardini, dat Johannes zijn leermeester wasGa naar voetnoot*. Hij zegt elders het evangelie van Johannes pas begrepen te hebben uit de figuur van Myschkin. Daarom geloof ik, dat Sint Paulus de eerste leermeester van Guardini was. In de zwaarmoedigheid ligt het geheim van zijn grootheid. Daarom mag men m.i. in Vom Sinn der Schwermut naar persoonlijke ervaringen zoeken.
*
Het is niet eenvoudig zicht te krijgen op de ‘Quickborn’, de duitse jong-studenten-beweging, waarin Guardini een belangrijke rol heeft gespeeld.Ga naar voetnoot** De grote moeilijkheid van elke jeugdbeweging lijkt mij het feit, dat juist diegenen, die het hoogste willen nastreven en daarom vaak naar voren komen, nog het minst volgroeid zijn. Men zou daar gaarne willen, dat de stijle idealisten en de dromers over grote edelmoedigheid zich nog niet zouden uitspreken, dat zij zich stil zouden houden en in de geborgenheid van het gezelschapsleven hun gevoelens laten rijpen tot de volle krachtdadigheid, die nodig is. De beste paedagoog in de jeugdbeweging is hij, die zich nog verwant voelt aan de jongens en die zo eens in enkele ogenblikken, waarin de situatie dat vraagt, van zijn diep | |
[pagina 83]
| |
geloof getuigt. Wanneer de jeugd zo'n rustig getuigenis hoort, leert zij zichzelf kennen in haar onvolgroeidheid. Elke katholieke jeugdbeweging stelt verheven idealen, zij brengt deze in discussie en daardoor roept het enthousiasme van de paedagogische leiding een enthousiasme op, dat eigenlijk eerst nog verwerkt zou moeten worden, maar dat in bijna elke jeugdbeweging te vroeg tot spreken wordt gebracht. De leeftijdsgenoten, die evenwichtiger zijn, voelen dit gebrek aan vastheid het meest zuiver aan en daarom nemen zij vaak niet deel. De jeugbeweging vertegenwoordigt daarom nooit de jeugd. Spontane, hartelijke, gezonde en evenwichtige jongeren blijven vaak afzijdig. Daarmee wil ik het bestaansrecht van de jeugdbeweging niet ontkennen. Ik meen alleen, dat het grote probleem is juist deze jonge mensen een dominerende invloed te verschaffen. Als men van dit inzicht is, zal men ook van hieruit Guardini's werk beoordelen. Ik vind dan al direct in de Brieven over Levensvorming critiek op de lichtzinnigheid in het spreken bij de brief over ‘ernst’. Verder is het heerlijk te lezen, dat gesproken wordt over de ‘beste vijand’ [163]. De beste vijand is hij, die mijn gebreken en mijn tekort aan vastheid doorziet, en deze noemt of door zijn blik laat voelen. De confrontatie met hem is de ‘vuurproef van de vrijheidswil’ [164]. Guardini is steeds zeer concreet en laat weinig ruimte voor zwevende speculeringen. Hij is echter naar mijn smaak te diepzinnig en te weinig nuchter in zijn beschouwing over de ziel. Deze brief heeft m.i. te veel van de zwaarmoedigheid. Waarschijnlijk spreekt zij de duitse jeugd sterk aan, omdat dit volk toch al zo graag 'tief fühlt, maar ik mis er de zin voor het betrekkelijke in. Brieven over Levensvorming eindigt met een beschouwing over de staat. Ik heb bij Guardini nog nooit zulke felle woorden gelezen. De inhoud is prachtig. Hij heeft in de twintiger jaren een vijftal artikelen over staatkundige problemen geschreven, die ik niet heb kunnen lezen. Ik zou zeer benieuwd naar de inhoud geweest zijn, omdat een ‘biologisch’ denker over het algemeen in staatkundige problemen minder gemakkelijk zijn weg vindt. In de brief ‘Staat in Ons’ behandelt Guardini alleen de morele opgave en hij geeft verder aan, wat de staat is. Hij maakt daartoe een onderscheid tussen doel [Zweck] en zin [Sinn] en gaat alleen op het laatste in, hetgeen karakteristiek voor hem is. Uit de laatste jaren stammen nog twee werkjes over het sociale leven: Das Ende der Neuzeit en Die Macht. In beide werken wordt een perspectief voor de toekomst gegeven. In wat volgt, spreek ik niet over de analyse van het geestesleven of over de theologie van de macht, maar alleen over dit perspectief. Welnu, Das Ende der Neuzeit lijkt mij te zeer beperkt tot het geestesleven. De eenzaamheid, die Guardini verwacht lijkt mij daar mogelijk, maar niet in het volksleven. Ik mis een verhouding tot het gewone volk, dat een interpretatie moet vin- | |
[pagina 84]
| |
den voor geboorte, liefde en dood, die het m.i. tenslotte moet vervreemden van elke anti-christelijke levensbeschouwing. Op deze tegenwerping vind ik bij Guardini geen antwoord. In dit opzicht lijkt het mij de ethiek van de eenzaamheid, bestaande in moed en dapperheid, te zeer verwant aan de situatie van de zwaarmoedige. Om mijn critiek op Die Macht te formuleren zou ik allereerst willen poneren, dat een wezenlijke hervorming op alle fronten tegelijk ondernomen moet en kan worden, dat dus de intellectuele bezinning niet behoeft te wachten op de - inderdaad meer wezenlijke - morele vernieuwing en dat het opstellen van een sociaal program daarom reeds meteen beproefd moet worden. Een renouveau catholique slaagt nooit volkomen en een sociaal denker, die zijn taak zoekt, behoeft niet werkeloos te blijven, omdat hij iets wil, dat niet het allerhoogste is. ‘Die Neuzeit neigt dazu, notwendig werdende Erneuerungen intellektuell und organisatorisch anzufassen’ [120]. Als men weet, wat Guardini met Die Neuzeit bedoelt, klinkt dit als een critiek, die niet geheel juist is. Als iemand over de macht spreekt, confronteer ik zijn beweringen aan verschijnselen als het communistisch imperialisme, het zakenleven en de vakbonden. Welnu, tegenover deze verschijnselen zijn rationele structuurveranderingen nodig, is een sociaal programma onvermijdelijk. Daarom kan iemand zich terecht geroepen voelen in deze richting te werken. Bij Guardini mis ik in de geciteerde passage het besef voor de juistheid van dit inzicht, dat niet slechts van ‘Die Neuzeit’ is. In Die Macht zegt Guardini, dat wij weer naar het wezen der dingen moeten vragen [124]. Als men leest, wat hij daarover zegt, krijgt men het gevoel, dat Guardini ons oplegt, wat hij zelf niet meer heeft kunnen doen. Als Guardini over de staat nadenkt, graaft hij zo diep, dat - hoe waardevol het resultaat ook moge zijn - het aangrijpingspunt voor een rationele structuur verloren gaat. Als hij ons dus voorstelt om te denken over de arbeid, de liefde, de vriendschap en het recht, veronderstel ik een dergelijke verdieping tot de religieuze kern. Tot zoiets is Guardini in staat, maar slechts weinigen met hem. Het is tragisch, maar daarom niet minder een feit, dat zeer grote denkers nooit een gelijkwaardige opvolger vinden, die niet een andere richting inslaat en gewoon in dezelfde lijn doorgaat. Op Plato volgde Aristoteles, op Guardini zal geen tweede Guardini volgen om voort te zetten en te voltooien, wat Guardini nog had willen doen. Dit bewijst m.i., dat het werk van de oude denker meer voltooid is dan hij zelf beseft. Bij Guardini ontbreekt het aangrijpingspunt voor een rationele structuur. Er is wel een samenhang tussen het wezen der verschillende dingen, maar die samenhang is geheimzinnig zoals in het leven de vereniging van lichaam en ziel. Er is echter in de sociale werkelijkheid ook nog een aanknopingspunt voor rationele, doorzichtige relaties. Ik geloof, dat de diepste critiek op Guardini tot dit resultaat moet komen, tot de conclusie, dat hij geen | |
[pagina 85]
| |
‘juridisch denker’ is. In sociale problemen graaft Guardini tot aan de religieuze grond, tot aan de wand met God en daardoor mist hij iets van het midden van het sociale leven. Ik prefereer daarom boven Guardini's visie die van Kard. Suhard in Essor ou Déclin de l'Eglise.
*
Wat is de betekenis van de zwaarmoedigheid? Guardini geeft ons daarop het volgende antwoord: ‘Sie ist Anzeichen, dasz es das Absolute gibt.... Die Schwermut ist Ausdruck dafür, dasz wir begrenzte Wesen sind. Dasz wir Wand an Wand mit God leben’ [50]. ‘Die Schwermut ist die Beunruhigung des Menschen durch die Nachbarschaft des Ewigen. Beseligung und Bedrohung zugleich’. [52] Wij vinden hierin direct al enkele karakteristieke eigenschappen van Guardini's theologie. In Das Ende der Neuzeit toont hij aan, dat het voor christenen van belang is, de betekenis van de natuurlijke religiositeit te zien en te zorgen, dat de praktijk deze religiositeit niet van zich vervreemdt. In zijn werken over Hölderlin en Rilke onderzoekt hij dit verschijnsel. Volgens deze ervaringswijze dringt de gehele, levende natuur tegen de wand van het tijdelijke. Het centrum, het zwaartepunt ligt niet in het midden van het aardse bestaan, maar het ligt excentrisch, het ligt tegen, op of misschien over deze grens. Deze ervaring zoekt zijn vervulling in zeldzame natuurgebeurtenissen, in het halcyonische uur, - ‘Dann feiern das Brautfest Menschen und Götter’ [Hölderlin] - gebeurtenissen, waarin de belofte van een nieuwe hemel en een nieuwe aarde even werkelijkheid schijnt te worden. Vanuit deze ervaringen poogt Rilke het leven om-te-bouwen, of misschien beter gezegd: om-te-leven. Juist op de grens legt hij het zwaartepunt, zodat het geheel zich aan weerskanten uitstrekt.Ga naar voetnoot* Dit aandringen van de natuur tegen zijn grens wijst Guardini ook bij St. Paulus aan: ‘Reikhalzend toch smacht de schepping naar de openbaring der kinderen Gods’ [Rom. 8;19]. De eros van de mens gaat uit naar dit grensgebied. Sokrates heeft ons reeds geleerd, dat deze eros stamt van de behoefte. Hij is een zoon van de armoede en van de weg, een behoeftige, die geen rust kent. ‘Onrustig is ons hart,....’ Een zo wezenlijke drijfveer van het menselijk streven kan grote verwarring teweeg brengen, wanneer zij haar doel en haar middelen, haar beperktheid en haar aanvulling niet kent. Een verwarring brengt hier chaos in het geestelijke, een fout verduistering van de waarheid, een afwijking ziekte van de geest.Ga naar voetnoot** Guardini is deze weg gevolgd bij Hölderlin, Rilke, Nietzsche en de gestalten van | |
[pagina 86]
| |
Dostojewski. Hij heeft, speciaal in Welt und Person, aangewezen, waar de vertroebeling begon, en hoe de openbaring hier leiding geeft, hoe Christus de Weg is. Van deze ervaringen uit komt men tot een dieper inzicht in werkelijkheden als genade, schepping, voorzienigheid, berouw, lot, vrijheid. Deze - in zekere zin nieuwe - benaderingswijze heeft geleid tot de oorspronkelijke, frisse ervaring van de eeuwige waarheden, die telkens opnieuw ontdekt moeten worden. De stoflaag der gewoonte is weggenomen. Deze verfrissing van de visie is ook nagestreefd in De Heer. De theorieën en denkgewoontes belemmeren vaak ons contact met de werkelijkheid. Van de gestalte van Christus in de Evangelies gaat een wonderlijke werking uit, die soms bij ongelovigen sterker is dan bij christenen. ‘Denn zu sehr, O Christus! häng ich an dir.’ [Hölderlin, Der Einzige] Welke diepte in ons wezen door Christus aangesproken wordt, weten wij niet. Vaak is onze verhouding tot deze diepte gestoord. Wij leven er over heen, wij sluiten ons af van ons zelf. De dichter is vaak degene, die vanuit deze innerlijkheid spreekt. Vandaar, dat Guardini bij Hölderlin kan laten zien, dat naarmate diens bezonkenheid toenam, Christus een grotere betekenis kreeg. Bij Dostojewski zien wij dit na diens verblijf in Siberië. In diens verdere leven wisselde de verhouding vaak van karakter, maar het geheim van Christus bleef hem bezig houden. Bij Guardini staat Christus in het centrum. Zijn godsdienstig-paedagogisch werk staat ons ten dienste om een weg te vinden in ons zelf naar een zuivere, weerstandsvrije ontmoeting met deze gestalte, naar een ontmoeting met Christus, tot een ontdekking van Zijn liefde, tot een rust voor ons hart. Ik heb Guardini horen prijzen om zijn ‘Fingerspitzengefül’, om zijn betekenis als theoloog van het christelijk sentiment, om zijn lucide critieken, als cultuurphilosoof, als liturgist. Ik vind dit toch nog oppervlakkig. In de Katholieke Encyclopaedie wordt Guardini ook volgens deze categorieën ingedeeld. In de Winkler Prins staat een veel beter artikel [met een portret]. Dr. Fortmann heeft in Dux Guardini op een lijn gesteld met Augustinus en Newman. Ik weet niet of Augustinus en Newman op een lijn staan, ik weet ook niet, of Guardini op een lijn gesteld kan worden met Augustinus, maar deze - misschien overdreven - waardering is mij liever dan wat elders zonder begrip te berde gebracht wordt. Men kan vinden, dat deze critiek niet precies op zijn plaats is na een beschouwing over Christus, misschien is dat ook wel zo, maar deze gehele geschiedenis zit mij echt dwars. Het gaat mij niet om een - in dit verband dwaze en ergerlijke - genieëncultus, maar om een waardering van wat ons van boven gezonden wordt. *
Guardini volgt een nieuwe methode, die hij zelf ontdekt heeft. De kern van zijn | |
[pagina 87]
| |
werk vormen immers zijn interpretaties. Zijn hoofdwerk De Heer ligt in de lijn van zijn beschouwingen over Plato, Augustinus, Dante, Pascal, Hölderlin, Dostojewski en Rilke. Wat hij bij deze studie aan algemene gezichtspunten ontdekte, groepeerde hij in boeken als Welt und Person; Freiheit, Gnade, Schicksal, enz. Zij groeperen zich als het ware om de rij interpretaties. Een analogie kan men eigenlijk alleen vinden in de middeleeuwse ‘commentaren’, maar bij Sint Thomas vormen deze toch enigszins de aanloop voor zijn Summa. Guardini bezit een uitzonderlijke, artistieke gevoeligheid. Deze sensibiliteit voor wat van de zinnen is, verlaagt hem niet tot zinnelijkheid of aestheticisme want daartegenover staat een werkelijke geestdrift, een gespannen-zijn op het absolute, een eigenschap, die enigszins geïsoleerd bij Pascal voorkomt. Hij bezit een grote vormende denkkracht, die wij bewonderen in zijn werken over Augustinus, Hölderlin en Dostojewski. De wijze, waarop bijvoorbeeld de onderwerpen in zijn werk over Dostojewski gerangschikt zijn, eist een vermogen tot ordening, dat misschien alleen hij naar waarde kan schatten, die ooit om die ordening zijn resultaten verworpen heeft. Guardini bezit vervolgens een zeer fijn orgaan voor het waarnemen van wat de mens beweegt. Dit orgaan is in zijn werking afhankelijk van ons geloof in de mensen. Dit verstaan van de ander komt uit het hart. Het is zuiverder, naarmate ons hart zuiverder is. Als ons oordeel despotisch is en niet aanneemt, dat anderen groter en ruimer kunnen zijn dan wijzelf, als wij onszelf als maatstaf aanleggen voor wat anderen mogen beleven, zullen wij ook minder in anderen doordringen. Genialiteit is in dit opzicht een groot gevaar. De gewone mens ervaart zijn grenzen vrij vlug. Alhoewel ook in hem de neiging tot despotisme schuilt, is hij er toch meer tegen beschermd, omdat hij ziende blind moet zijn, wanneer hij niet wijs wordt door de brute werkelijkheid, die hem zijn beperktheid doet gevoelen. De geniale mens kan minder gemakkelijk zijn grenzen ervaren. Iemand met de rijkdom aan gaven, die Guardini bezit, voelt zich zo ruim, dat hij in de verleiding kan komen te menen, dat hij alles kan omvatten. Het is niet denkbeeldig, dat hij het onbegrepene opvat als een belediging voor zijn zelfbewustzijn. Nietszche was zo'n despotisch mens. Guardini daarentegen bezit een luisterende instelling. In zijn eerste boekje over RilkeGa naar voetnoot* zegt hij, dat de interpretatie van grote schrijvers bedoeld is als een leerschool. Hij zegt, dat hij in de leer wil gaan. Ofschoon het in een berglandschap moeilijk is het verschil in hoogte tussen de toppen te schatten, zou men bij Guardini toch een gevoel van gelijkwaardigheid met verschillende grote schrijvers verwachten. Hij erkent echter in de leer te willen gaan. Dit openbaart een grote nederigheid, maar van een bijzondere soort. * | |
[pagina 88]
| |
Het is een vrij algemene regel, dat voor grote ontdekkingen de grondslag reeds gelegd wordt voor het dertigste jaar. Ik veronderstel daarom, dat Guardini al op vrij jeugdige leeftijd in aanraking gekomen is met de schrijvers, die hij interpreteerde. Ik veronderstel daarom ook, dat hij op een bepaalde manier reeds op die leeftijd het bewustzijn heeft gehad, dat hij zichzelf zou vinden door in de leer te gaan bij anderen. Dit nu zou iets zeldzaams zijn. Meestal heeft een jonge man, die zich zijn begaafdheden bewust wordt, te kampen met het besef, dat anderen misschien definitief boven hem uit zullen stijgen. Hij voelt dit besef als een druk op zijn verlangen om zo hoog mogelijk te stijgen, om de vleugels zo wijd mogelijk uit te slaan. Hij wil gaarne autodidact zijn. ‘Is de geschiedenis van de mensenziel iets anders dan een opeenvolging van autodidacten-daden?’ schreef Alphons DiepenbrockGa naar voetnoot* In dit geval moet de nederigheid bevochten worden. Er is een houding, die deze - ik zou willen zeggen renaissancistische - zelfbevestiging mist, n.l. die van het kind. Het kind ervaart de volwassenheid van zijn vader en moeder als een thuis, waarin zijn kleinheid geborgen is. Ik geloof, dat deze houding ook gegeven kan zijn tegenover de grote vertegenwoordigers van de christelijke traditie, tegenover een Augustinus, tegenover een Thomas van Aquino. Ik meen deze verhouding hier in Nederland aan te kunnen wijzen bij Anton van Duinkerken. Wanneer deze schrijver spreekt over de christelijke gemoedstraditie, wijst hij zijn thuis aan. Hij deelt deze verhouding met practisch niemand. Nu zou ik Van Duinkerken niet geniaal willen noemen, maar dat neemt niet weg, dat hij deze eigenschap bezit. Een ander verschijnsel kan misschien ook nog verduidelijken, wat ik bedoel. Er is een tijd geweest, waarin de halfwas-timmermansjongen bij een baas in de leer ging [en in de kost] en langzamerhand tot het moeilijke ambacht ingeleid werd. In die tijd was de oude vakman in ere, de ouderdom werd gerespecteerd en de ambachtsman groeide op zonder de crisis, die nu zijn adolescentie kan kenmerken. Ik veronderstel, dat Guardini reeds op jeugdige leeftijd eerbied voor schrijvers als Augustinus geleerd heeft. Dit is iets bijzonders, want voor de meesten zijn bijvoorbeeld diens Confessiones een verwarrend boek, waarvan zij gaarne zouden willen geloven, dat het vele zwakke punten en onnodige uitweidingen heeft. Dit schept al direct een wantrouwen, een gedachte aan begrensdheid, die aan de zelfbevestiging tegemoet komt. Vele geniale mensen bezitten een bijzondere sympathie voor talentrijke jonge mensen. Zij waarderen de frisheid, de ontwakende zelfstandigheid, het jeugdige zelfbewustzijn. Zij weten, dat deze geestdrift hun eigen oorsprong is en voelen zich door hun innerlijke verbondenheid met deze leeftijd jong. Deze waardering | |
[pagina 89]
| |
voor de jeugd stamt misschien inderdaad uit de tijd van de renaissance, uit de tijd van de ontwaking der genieën, zoals Guardini het in Das Ende der Neuzeit beschrijft Bij Guardini heb ik deze sympathie nooit kunnen ontdekken. Hij wijst er in De Heer op, dat de volheid van de menselijke ervaring die van de ouderdom is [811]. Ook in andere werken treft ons deze niet-moderne verhouding tot de ouderdom, die de primitieve volkeren en de Grieken in hun oudste tijd kenmerkte. Guardini heeft inderdaad iets van de grijsaard, zoals Jan Alain Daf onlangs opmerkte. Hij is in dit opzicht niet van ‘Die Neuzeit’. Ik veronderstel daarom bij hem de genoemde verhouding tot de christelijke traditie. De nederigheid heeft in dat geval enigszins het karakter van een gave. Zoiets vinden we ook bij Thomas van Aquino.
*
De zwaarmoedige mens verlangt terug te keren naar de diepte, waaruit hij stamt: ‘Aus dem Oberflächlichen in das Geheimnis der Urgründe: Die Sehnsucht der groszen Schwermütigen in die Nacht und zu den Müttern’. [44]. Het is opvallend, hoe vaak Guardini over de moederschoot, de aarde en de donkerte spreekt. Met de psychologie van het onbewuste, met de symboliek van Jung is hij vertrouwd. Misschien is dit verlangen naar de aarde de reden, waarom hij ons zo'n diep inzicht kan geven in de mythen en in de magische krachten, die de levenssfeer der primitieven doordringen, waarom hij ook de droom en het visioen kan laten spreken. Guardini kan symbolen laten doordringen in een diepte, waarin zij pas hun eigenlijke betekenis onthullen. Men denke aan zijn commentaar op de Apocalyps in De Heer. ‘Wir haben vom Drang [der Schwermut] in die Verborgenheit und Stille gesprochen. Der bedeutet nicht nur Furcht vor dem Zusammentreffen mit der verwundenden Wirklichkeit. Er bedeutet im letzten die innere Gravitation der Seele nach der groszen Mitte; das Hindrängen in Innerlichkeit und Tiefe.... Es ist das Heimverlangen aus der Zerstreuung’ [43, 44] Deze geborgenheid kan reeds gevonden worden in het gezin. Als de normale gezinsverhoudingen ontbreken, komt de zwaarmoedigheid sterker tot ontwikkeling. Kierkegaard kan hier als voorbeeld dienen. Guardini heeft een scherp oog voor deze effecten. Hij wijst bij Pascal en Dante op het ontbreken van de moeder in hun leven en hij zegt, dat zij daarom nooit een thuis vonden. Dit thema keert bij Rilke terugGa naar voetnoot* en natuurlijk ook - zij het in andere zin - bij Augustinus. Ik veronderstel, dat Guardini zijn eerbiedige houding tegenover Augustinus en Dante reeds vond, voor zijn creativiteit ontwaakte, dus in het gezin. Een | |
[pagina 90]
| |
aanwijzing in deze richting geeft de opdracht van Der Engel in Dantes Göttlicher Komödie: ‘Alla memoria di mio padre dalle cui labbra fanciullo i primi versi di Dante colsi’.Ga naar voetnoot* Het gezin moet verlaten worden. Ik geloof, dat de katholiek een tweede geborgenheid kan vinden, die een zekere continuïteit bezit met het gezin: de christelijke traditie. Ik weet niet, hoe protestantse denkers hun ontwikkeling ervaren, ik krijg alleen de indruk, dat zij, als zij tot zelfstandigheid komen en voor hun geloof kiezen, veel meer een mannelijke, plichtsgetrouwe onafhankelijkheid ervaren, een individueel tegenover God staan zonder de steun van een traditie. Kan iemand zichzelf in Luther of Calvijn terugvinden? Is Kierkegaard's paradoxaal geloof niet kenmerkend? Kon hij vinden, wat de katholiek vind bij de kerkvaders, bij Augustinus, Thomas of Newman? Ervaren bekeerlingen de Kerk van Rome niet als een eindelijk hervonden oorsprong? Dit geldt misschien nog sterker voor ongelovigen. Nietzsche en Hölderlin zochten eveneens het ‘grote midden’. Zij konden echter geen traditie vinden. Een zwaarmoedige zoekt verborgenheid, maskers, maar tegelijk is hij vol van zichzelf, zo rijk aan ervaringen, die om de communicatie vragen, dat hij spreken wil. Hij verbergt zich en onthult zich tegelijk. Guardini kon de verborgenheid bewaren, omdat hij in anderen zichzelf terugvond. Hij kon iets van zichzelf geven door over anderen te schrijven en zo bleef hem de tweespalt bespaard.
*
Bij Guardini neemt de ascese een belangrijke plaats in. In zijn boek over Augustinus wordt hij hartstochtelijk fel, als hij de tegenstanders der ascese bestrijdtGa naar voetnoot**. Hij ontkent met duidelijke superioriteit hun recht van spreken. Ik vermoed, dat zwaarmoedige mensen niet vaak de waarde van de ascese zullen ervaren, omdat zij zo sterk beheerst worden door hun gemoed. Zij zullen streven naar zuiverheid en echtheid in hun gevoelens, naar de zuivering van het hart, maar misschien niet naar een door het verstand geleide discipline. Zij hebben reeds teveel met het rhythme van hun gevoelsleven te maken om tot een ander rhythme in staat te zijn. Guardini heeft echter krachtens zijn priesterschap verplichtingen, die de eisen van een melancholieke natuur principieel te boven gaan. De ascese is dan in zekere zin onontkoombaar. Guardini zegt ergens, dat de kwaal van de zwaarmoedigheid overwonnen kan worden. Het lijkt mij, dat dit kan geschieden, behalve door de geborgenheid in gezin en traditie, door de ascese van een beroep, dat een duidelijke betekenis bezit en niet gebonden is aan de twijfelachtigheid van het alledaagse. | |
[pagina 91]
| |
Guardini zegt vaak, als hij de philosophie van het hart uiteen gezet heeft, dat een critiek op het hart nodig is. Ik heb bij hem nog geen uitgewerkte critiek aangetroffen. In het hart schuilt de zonde. Het enige aanknopingspunt buiten de mens is de openbaring. Een overwinning is alleen mogelijk vanuit het geloof, dat uit het gehoor is en dat, wanneer het hart zich niet aangesproken voelt, moet spreken tot het verstand, inzoverre dat ook geweten is. Het verstand moet dan de wil brengen tot een droge, strenge vastbeslotenheid, die wel realistisch bereid is rekening te houden met de wisselende gevoelens, maar toch de leiding behoudt. Begint een critiek op het hart niet met de bezinning op de ascese? Zouden hart en ascetisch willen niet een polariteit vormen in de mens, waarbij het hart aan de menselijke volheid en het ascetisch willen aan het innerlijk tebeantwoordt? En eindigt deze critiek niet met de erkenning, dat ‘God groter is dan ons hart?’ [1 Jo, 3;20] Een tweede opvallende trek van Guardini's werk is zijn prudentia. Het lijkt mij, dat een vrucht van het christelijk gezinsleven juist deze prudentia kan zijn. Wanneer het leven in zijn aanvang evenwichtig is geweest, zal een zoeken naar synthese de mens blijven kenmerken. Het zijn de andersdenkenden, die vaak menen, dat men om een bepaald goed te waarderen andere dingen, die uit zichzelf niet slecht zijn, moet verwerpen. Zij achten in principe soms een keuze tussen goed en goed onontkoombaar. Hoezeer men dit ook kan begrijpen, het is in wezen niet algemeen, niet katholiek. Guardini bezit deze katholieke prudentia en daarom ligt zijn werk zo duidelijk in de lijn der traditie. Zijn conclusies zijn in principe te verenigen met andere waarheden. Als wij zoeken naar de voorwaarden van de wijze en heldere denktrant, die wij bij Guardini bewonderen, vinden wij: bij de christelijke traditie, bij de ascese en de prudentia, wat wij zochten. Hier ligt de verklaring voor de evenwichtige en eerbiedige sfeer, die Guardini eigen is. Jan Alain Daf zegt bij Guardini nooit humor opgemerkt te hebben. Nu is humor vaak iets oppervlakkigs. Dat Guardini gevoel voor humor zou missen, acht ik onjuist. Ik veronderstel alleen, dat hij er altijd iets buiten zal blijven. Hij is echter wel de schrijver, die ons wijst op het geheim van de glimlach.Ga naar voetnoot* Het is ook zijn verdienste, dat hij de onmenselijkheid van het absolute aangewezen heeft. Hij betreurt het, dat Pascal zo weinig gevoel voor het menselijke had. Kan men hem er niet dankbaar om zijn aangetoond te hebben, dat God humaner is, dan de mens zich God denkt? Men leze het eerste hoofdstuk van Vom Lebendigen Gott.
*
Ik zou tot slot nog een drietal opmerkingen willen maken om misverstand te voorkomen. Ik heb enkele gedachten van Guardini in verband gebracht met | |
[pagina 92]
| |
zijn persoonlijkheid. Ik bedoel daar geen relativering, i.c. psychologisering van zijn inzichten mee. Ik ontken, dat de waarheid van de psyche afhangt, maar wil daartegenover stellen, dat de roeping om bepaalde waarheden te ontdekken, ofwel de bijzondere affiniteit tot een waarheidsgebied, in de psyche tot uiting komt. De aanleg is er ten behoeve van de waarheid. Een tweede opmerking is bedoeld om ons te waarschuwen tegen de gedachte Guardini begrepen te hebben. Laten wij erkennen, dat de volheid van de ervaring inderdaad die van de ouderdom is, dat ons begrip van zijn ervaring slechts gedeeltelijk is en dat wij toch niet tot zijn veelomvattende en diepgaande visie in staat zijn. Tenslotte het volgende: ik heb mij afgevraagd, of het juist was naar voren te halen, wat Guardini kennelijk verborgen hield. Doet men er de schrijver geen onrecht mee aan? Als wij alles overzien, bemerken wij een zeer groot aantal bijzonder gunstige factoren, die, onderling onafhankelijk, deze grootheid mogelijk maakten. Dit samentreffen van gunstige condities zie ik als een uitdrukkelijke bevestiging van een zending voor onze tijd en de tijd, die komen gaat. Als men deze studie op wil vatten als een onderzoek naar deze zending, geloof ik, dat Guardini geen onrecht aangedaan wordt, maar dat in tegendeel het voor ons een plicht is deze gave te waarderen, niet als een gave van Guardini, maar als een gave van boven. Als wij Guardini willen eren, kunnen wij beter uitgaan van het vermoeden, dat Guardini zich iets van deze zending bewust is geweest, en dat hij daarom over zichzelf gezwegen heeft. Dit besef: gezonden te zijn, schept een enorme verantwoordelijkheid. Elke fout is niet slechts een vergissing, maar een zware schending van de opgedragen taak. Laten wij gevoel hebben voor deze verantwoordelijkheid en laten wij dan constateren, dat Guardini, voor zover wij daarover kunnen oordelen, niet tekort geschoten is. |
|