Roeping. Jaargang 32(1956-1957)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 37] [p. 37] Paul Haimon Amen Wij liepen, er waren geen straten de huizen logen hun dak de burgers waren soldaten in een dun uitverkoop pak de schoenen hadden geen winkels de bedden vonden geen nacht de vrouwen zagen geen kinkels waarvan iets kon worden verwacht de vogels blauw zonder veren besprongen het zand van de zee een strandman bedelde kleren de meisjes zeiden nog nee viswijfjes hadden stemmen gehoord hoog in de lucht ze vlogen op vinnige pennen de natuur om tot een klucht de lelies zaten te kijken naar een modeshow in een bad de mannequins waren lijken de dood een lelijke wrat gebochelde rozen aten het menu op van de zon de regen liep in de gaten van een jonge hengstebron de maagden die verwachtten verloren ieder houvast hoe zij er ook om smachtten het kwam toch niet van pas [pagina 38] [p. 38] de dichters hadden hun huizen verhuurd op de helikon hun verzen werden abuizen muizen in een salon de woorden gingen over de wonden gingen dicht de mensen wilden niet door de poort van het gericht de soldaten schoten met bommen de hoeren schoten met zaad de banken gooiden met sommen millioenen in het kwadraat de doden zaten in kramen door levenden opgericht de geest schreef langzaam amen amen op hun gezicht. [pagina 39] [p. 39] Sneeuwman Mijn zoon heeft een sneeuwman getekend met een blauwe baard en in de boom woont vogel paard en in de deur staat moeder rood te neuren te kleuren in haar schoot de sneeuwman krijgt een boterham en eet zijn witte lippen gauw volgens het verstand der vrouw lipstick leugenachtig rood daarom moet de sneeuwman dood mijn zoon heeft hem al doorgestreept omdat hij teveel op een vrouw geleek. Vorige Volgende