Roeping. Jaargang 31
(1955-1956)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 732]
| |
Climacus Bayer ofm.
| |
[pagina 733]
| |
[1890], Eerste schreden naar een positieve aesthetiek [1893], Russische symbolisten [1895], Over het schilderachtige [1897]. Op philosophisch terrein schreef hij naast vertalingen van de werken van Plato, de Prolegomena van Kant, De geschiedenis van het materialisme door Lange, De geschiedenis der ethica van Jodl, een groot aantal artikelen zowel over abstracte begrippen als tijd, ruimte, oorzakelijkheid, vrije wil, als over de grote denkers Plotinus, Duns Scotus, Nicolaas van Cusa, Hegel, Svedenborg, Maine de Biran, Wundt, Nietzsche, Hartmann en de contemporaine Russische philosophen. Van zijn omvangrijke werken op dit gebied noemden we reeds: De crisis van de Westerse wijsbegeerte [1874] Metaphysiek en positieve wetenschap [1875], Critiek op abstracte principen [1877], en zijn Twaalf Voorlezingen [1878181]. Daar komen nog bij: De rechtvaardiging van het goede, moraalphilosophie [1897], waarin het geliefde trinitarisch adagium van Soloviev voorkomt ‘zonder verdeling en zonder vermenging’ om het universele der dingen uit te drukken, Het levensdrama van Plato [1898], plus enige onvoltooide werken zoals: Recht en moraliteit, Eerste beginselen van een speculatieve wijsbegeerte en tenslotte: De leer van Auguste Comte over de drie phasen van de intellectuele ontwikkeling der mensheid. Voor deze studie opende hem de universiteit van St. Petersburg in 1898 - zij het slechts voor één enkele dag - nog eenmaal haar poorten en de belangstelling was overweldigend. De lijst die wij gaven, is verre van volledig, afgezien van de vele bijdragen die hij op philosophisch gebied leverde aan encyclopedieën. Onvollediger nog moeten wij zijn wat zijn theologische werkzaamheid betreft, waaraan hij de laatste twintig jaar zijn beste krachten gaf en waarin al zijn kwaliteiten convergeren. Als scripturist bestudeerde hij het oude Testament in het Hebreeuws en schreef een studie: Wanneer leefden de hebreeuwse profeten? Over het jodendom dat in het Rusland van die dagen een accuut probleem vormde, publiceerde hij: Het jodendom en het christelijke vraagstuk [1884], verder: Israel en de Nieuwe Wet [1885], De Talmud en de anti-joodse polemiek [1886]. Vrijwel alle religieuze phaenomena interesseren Soloviev, getuige zijn: Mythologisch proces in het oude heidendom [1873], Europa en China [1890], Mohammed, zijn leven en zijn godsdienstleer [1896], Tegen het plan van een nationale Poolse Kerk [1897]. Vóór alles echter bestudeerde hij de godsdienstige geschiedenis van Rusland: zijn meest karakteristieke geschriften over de orthodoxe Kerk en de Russische secten zijn: De geestelijke macht in Rusland [1881], De RaskolGa naar voetnoot* in het Russische volk en de maatschappij [1883], Hoe wekken wij onze kerkelijke instellingen tot nieuw leven? [1885]. Uiteraard hebben deze werken een dogmatische inslag, maar ex professo dogmatisch zijn: Geschiedenis en toekomst der theocratie [1885] en Rusland en de | |
[pagina 734]
| |
universele Kerk [1889]. Van zijn ascetische geschriften verdient bijzondere vermelding: De geestelijke grondslagen van het leven [1882], een supplement op zijn moraal-philosophisch werk: De rechtvaardiging van het goede. Zijn uiteenzetting over het gebed, de liefde en de versterving, die hij als de drie grondslagen van het leven beschouwt, ademt geheel en al de geest van de Bijbel en de Griekse vaders. Wat Soloviev's mystiek betreft, het is juister bij hem te spreken van mysticisme zoals wij ook sprekend over zijn theologie eerder het woord theosophie moeten gebruiken. Deze theosophie heeft niets uit te staan met wat wij gewoonlijk als theosophie betitelen. De Russische denker vat haar op als een organische synthese van positieve wetenschap, philosophie en theologie die niet langer fragmentarisch blijven, maar een integrale wetenschap vormen. In zoverre nu deze integrale wetenschap zich onmiddellijk richt op de bovennatuurlijke realiteit en door reflectie daarmede in verbinding treedt, spreekt hij van mysticisme in tegenstelling met mystiek, wat de directe en waarneembare communicatie daarmede is. Het merendeel van Soloviev's werk is in deze zin theosophisch en mystisch, heel bijzonder zijn laatste geschrift: Drie dialogen [1890].
*
Bij uitstek nu treedt de apostel der hereniging aan de dag in Rusland en de universele Kerk en de Drie Dialogen, die wij nader zullen beschouwen. Al had Soloviev, hoezeer hij de Westerse Kerk ook als een machtsinstituut zag, zich nooit tot invectieven tegen Rome laten verleiden zoals de Slavophielen en Westerlingen - want in dit opzicht vormden zij als de pharizeën en saduceën één front - ja al had hij zelfs in zijn twaalf Voorlezingen een toenadering op religieus gebied tussen Oost en West bepleit, toch zouden er nog een tiental jaren verlopen eer hij als centrum van het godsdienstig universalisme het pausschap aanvaardde. Overigens lag deze ontwikkeling, menselijkerwijze gesproken, geheel in zijn lijn. Zijn theologische conclusies nu heeft hij even helder als welsprekend neergelegd in ‘Rusland en de universele Kerk’. Het omvangrijke werk verscheen wegens de censuur in 1888 te Parijs bij de uitgever Savine en was, ofschoon bestemd voor zijn landgenoten, in het Frans geschreven dat hij volmaakt beheerste. Doel van zijn boek was: intellectueel en moreel een verbinding tot stand te brengen tussen het religieus bewustzijn van Rusland en de waarheid van de universele Kerk. De studie bestaat uit drie delen: De godsdienstige toestand van Rusland en het christelijke Oosten, de Kerkelijke monarchie door Jesus Christus gegrondvest, en de sociale toepassing van het trinitaire beginsel. Aan deze drie delen gaat een uitgebreide inleiding vooraf. Vooral op het eerste en tweede deel willen wij de aandacht vestigen, het derde deel is door zijn sociale mystiek te specifiek oosters om het ook maar enigszins te analyseren. De Inlei- | |
[pagina 735]
| |
ding kunnen wij echter niet stilzwijgend voorbijgaan, omdat Soloviev daarin het fundament legt voor zijn verdere beschouwingen. In grote trekken beschrijft de auteur eerst de geschiedenis van de voornaamste verwordingen, die de christelijke gedachten en praktijk vanaf de vestiging der Kerk hebben bedreigd. Men aanvaardde Christus, zegt hij, als offeraar en zoenoffer, maar men weigerde Hem te erkennen als Koning. Zo gaf en geeft ons de geschiedenis het vreemdsoortige phenomeen te zien van een maatschappij die het christendom als haar godsdienst belijdt en die toch heidens is, niet enkel in haar leven, maar ook in de wet van haar leven. Om de mensen te vergoddelijken en in zijn Rijk op te nemen, heeft Christus een universele Kerk gesticht: in haar zou zich de drievoudige vereniging verwerkelijken, waarop Soloviev in zijn vroegere werken reeds zo vaak had geinsisteerd: de priesterlijke unio of hierarchische organisatie van de Kerk als zodanig; de Koninklijke unio of de overeenstemming tussen de wereldlijke machthebbers om een waarlijk christelijke staat te vormen, de profetische unio of het streven der heiligen om de maatschappij te doordringen van Gods Geest. Onze Heer heeft de avond voor zijn lijden gebeden: ‘Mogen allen één zijn’. De priesterlijke eenheid is in de Kerk verwezenlijkt door de band van het gezag, het geloof en de sacramenten. De unio waarin Christus ook als de Koning, erkend wordt van de maatschappij, zal slechts mogelijk zijn als de staat zich onderwerpt aan de Kerk, die aan haar wetgeving een religieuze en sociale sanctie verschaft. En zal een integrale christelijke maatschappij wel altijd een ideaal blijven, het eendrachtig streven der heiligen kan er toe bijdragen de éne ware solidariteit te vestigen zowel tussen de naties als tussen de individuen. Dan gaat Soloviev na hoe het Byzantijnse Keizerrijk sinds Constantijn tegen de christelijke eenheid heeft geageerd. Bijna alle ketterijen heeft het begunstigd, ketterijen welke juist de volmaakte unio tussen het goddelijke en menselijke in Christus bestreden, waarmee de basis werd ondergraven van de organische eenheid tussen Kerk en Staat om deze laatste een absolute onafhankelijkheid toe te kennen. Door het pauselijk gezag overwonnen, vielen zij daarna het centrum der christelijke eenheid aan, ‘cette icône miraculeuse du christianisme universel’. De bestrijding van deze materiële verwezenlijking van het goddelijke luidde een nieuwe phase van Byzantinisme in, waarbij de beslissende rol gespeeld werd door de antikatholieke orthodoxie, die niets tegen de eenheid als zodanig had, mits het centrum hiervan bij hen lag: zij wilden liever Griek dan christen zijn. Het pact dat de orthodoxe Kerk en het Byzantijnse rijk in de 9e eeuw aangingen, kwam hierop neer: de keizer zou voor altijd de orthodoxie aanvaarden als een abstract dogma, terwijl de orthodoxie van haar kant een praktisch heidense staat zou erkennen. Voor beiden betekende dit de dood. Niet minder scherp is intussen Soloviev's requisitoir tegen het Westen. De | |
[pagina 736]
| |
pax Christiana is tenslotte ook daar niet verwezenlijkt en in feite is het Europa van de 19e eeuw meer verseculariseerd dan Rusland, waarvan ondanks alles het volk diep gelovig is gebleven en inzoverre Europa slechts winst kan aanbrengen. Anderzijds kan ook het Oosten van het Westen leren, wat Soloviev illustreert met de legende van St. Nicolaas en de H. Cassianus. Toen beiden eens uit de hemel op een bezoek aan deze aarde waren troffen zij op hun weg een arme boer die met zijn hooiwagen diep in de modder zat. ‘Laten wij die kerel een handje helpen’, zei St. Nicolaas. Maar Cassianus antwoordde: ‘Ik zou het graag doen als ik mijn witte mantel niet vuil maakte’. ‘Dan doe ik het alleen’, sprak resoluut zijn metgezel en ofschoon hij van boven tot onder besmeurd raakte, hielp hij de boer uit de modder. Terug in de hemel, moest St. Nicolaas Petrus een verklaring geven. En jij, Cassianus, vroeg de Sleuteldrager, hebt geen hand uitgestoken?’ ‘Het is mijn gewoonte niet, antwoordde Cassianus, mij met andermans zaken te bemoeien en ik heb mijn witte mantel gespaard’. ‘Zo, zei St. Petrus, welnu, omdat St. Nicolaas niet bang is geweest om zich vuil te maken, zal hij tweemaal per jaar een feest hebben en beschouwd worden als de grootste heilige na mij bij alle boeren van het heilige Rusland. De H. Cassianus evenwel zij tevreden met zijn onbesmette mantel en zal slechts ieder schrikkeljaar een vierdag hebben’. En de toepassing van deze legende op Rusland en het Avondland is deze: In het Westen is de Kerk, getrouw aan haar apostolische zending, er nooit voor teruggeschrokken zich met het vuil van de wereldgeschiedenis in te laten. De Oosterse Kerk daarentegen heeft zich steeds verre gehouden van politiek en sociale problemen om in haar ascetisme en contemplatieve mystiek niet te worden gestoord. Na deze inleiding heeft Soloviev zijn geloofsbelijdenis ingelast in de opvolger van Petrus. Wij komen er straks nog op terug. In het eerste deel spreekt hij dan over de godsdienstige toestand van Rusland en het christelijke Oosten. Om zijn zienswijze hieromtrent in al haar scherpte te leren kennen, kunnen wij beter aansluiten bij de beroemde rede die hij 25 Mei 1888 te Parijs hield onder de titel: ‘L'ideé Russe’. Het geeft beknopt zijn visie weer, welke hij nochtans op verzoek van prinses Elisabeth Volkonsky, met wie hij zeer bevriend was en die reeds eerder van de orthodoxe tot de Katholieke was overgegaan, in zijn boek mitigeerde. Zijn gedachtengang is in het kort deze: geen nationalisme, maar universalisme en als centrum van dit universalisme een geestelijk middelpunt: Rome. Zoals wij in onze inleiding reeds hebben opgemerkt: de apostel der hereniging is onafscheidelijk verbonden met de pleitbezorger van een verzoening tussen Rusland en het Westen ook op cultureel gebied. De idee van een natie, stelt Soloviev voorop, is niet wat zij van zichzelf denkt in de tijd, maar wat God over haar denkt in de eeuwigheid. God nu heeft door zijn Zoon een universeel rijk gesticht, waarom Christus zijn apostelen uitzond | |
[pagina 737]
| |
met de opdracht: ‘Gaat en onderwijst alle volkeren’. Sindsdien bestaan de naties volgens Gods bedoeling slechts in hun organisch en moreel verband als levende ledematen van een enig geestelijk en reëel lichaam. Deelhebben aan het leven van de universele Kerk, aan de ontwikkeling van de grote christelijke beschaving, en overeenkomstig zijn eigen krachten en capaciteiten meewerken: ziedaar de werkelijke opdracht van iedere natie. Waaruit volgt dat nationalisme voor een volk even onchristelijk is als individualisme voor ieder mens. Het Russische volk nu, gaat Soloviev verder, is sinds de prediking van de H. Vladimir een christelijk volk en om zijn ware roeping te kennen, moeten wij ons derhalve niet afvragen wat Rusland door en voor zichzelf zal doen, maar wat het in naam van het christelijk beginsel moet doen voor heel de christenheid waartoe het gerekend wordt te behoren. Wanneer men nu beweert, dat de orthodoxe Kerk de basis is van hel nationale leven, pretendeert men hiermee dat de Kerk alleen in Rusland is en bijgevolg het monopolie van het christelijk geloof en het christelijk leven bezit. Zo wordt de Kerk, die in feite de onwankelbare rots van eenheid en solidariteit is, voor Rusland het paladium van een eng nationaal particularisme en vaak zelfs het willoos werktuig van een egoïstische en hatelijke politiek. Na erop gewezen te hebben hoe Peter de Grote ondanks al zijn fouten toch de verdienste toekomt Europees te hebben gedacht en althans voor een moment het nationalisme te hebben doorbroken, wijst Soloviev erop hoe het geloof van het eenvoudige Russische volk uitgaat boven het beperkte kader van de Staatskerk. Voorzover onze godsdienst, schrijft hij, zich manifesteert in het geloof van het volk, is zij volkomen rechtzinnig. Wat de dogmatische waarheid, de apostolische successie en de geldigheid der sacramenten betreft, maken wij deel uit van de universele eenheid door Christus gegrondvest. En zo deze eenheid bij ons helaas slechts in latente toestand aanwezig is en niet tot een levende actualiteit geraakt, vindt dit zijn verklaring in de wereldse boeien waarmee het lichaam van onze Kerk ligt vastgeketend aan een lijk in ontbinding dat haar verstrikt. Een Kerk die ontrouw is geworden aan het testament van Christus, vormt het meest steriele en meest abnormale verschijnsel in deze wereld, bij voorbaat door het Woord van God gedoemd. Een Kerk die deel uitmaakt van de Staat, van een rijk dezer wereld, heeft haar roeping verloochend en zal het lot delen van alle rijken dezer wereld. In zichzelf heeft zij geen reden van bestaan meer, zij heeft haar eigen doodvonnis getekend. Haar heiligdom is vereenzaamd en verlaten, omdat de geest van waarheid, liefde en leven eruit geweken is. Hoe dan, vraagt Soloviev zich af, de Russische Kerk wederom met deze geest te bezielen? Niet door ook maar iets prijs te geven van de godsdienst onzer vaderen, de vroomheid van het volk, de geheiligde tradities. Het enige wat wij aan de waarheid moeten offeren, zegt hij, is de pseudo-kerkelijke instelling, een organisatie die de slaafsheid en het louter stoffelijk belang tot basis heeft en als | |
[pagina 738]
| |
middelen van actie bedrog en terreur. Maar men is bang voor de waarheid, omdat de waarheid katholiek is d.w.z. algemeen. Tot elke prijs wil men een aparte godsdienst hebben, een Russisch geloof, een Staatskerk, niet om haarzelfswil, maar als een attribuut en sanctie van een exclusief nationalisme. Rusland moet een tweede keer worden gedoopt door de geest der waarheid en het vuur der liefde, en zoals eenmaal de H. Vladimir aan de afgoden verzaakte, haar idool van het nationalisme verwerpen. De kracht en het middel daartoe heeft dezelfde apostel aangewezen: het is Rome. Het beginsel van het geestelijk vaderschap is in de Kerk verwezenlijkt door het priesterschap. Voor de katholieke of algemene Kerk moet er ook een algemeen of internationaal priesterschap bestaan, gecentraliseerd en geunificeerd in de persoon van een gemeenschappelijke vader van alle volkeren, de universele pontifex. Het is evident dat een nationaal priesterschap als zodanig niet het algemeen vaderschap kan vertegenwoordigen, anderzijds dat de reële eenheid der christenen hier op aarde verwezenlijkt moet zijn in een kerkelijke monarchie die alle nationale en individuele belangen vermag samen te binden en hun tevens het levende beeld en het vrije instrument verschaft van het hemelse vaderschap. De Russische idee, de historische plicht van Rusland vraagt derhalve van ons dat wij ons solidair verklaren met de universele familie van Christus. Het tweede deel: de kerkelijke monarchie door Jesus Christus gegrondvest, is geheel gewijd aan de verdediging van het primaat. Het actuele pausschap, stelt Soloviev onmiddellijk als thesis op, is geen willekeurige usurpatie, maar de legitieme ontwikkeling van beginselen die duidelijk aanwijsbaar waren vòòr de breuk met Rome en tegen welke beginselen de christenheid nooit heeft geprotesteerd. Nadat onze Heer in zijn hogepriesterlijk gebed de eenheid van allen als doel van zijn zending had aangekondigd, heeft Hij aan zijn werk een reële en organische basis gegeven door zijn zichtbare Kerk te stichten en om haar onverdeeldheid veilig te stellen een uniek opperhoofd erover aangesteld in de persoon van Petrus. Aan hem heeft Hij zijn koningschap over deze aarde overgedragen en geen enkele tijdelijke macht heeft van Christus een dergelijke belofte of delegatie ontvangen. In 120 bladzijde ligitimeert en beschrijft Soloviev het karakter van de kerkelijke monarch, welke uiteenzetting tot drie stellingen kan worden teruggebracht. 1e. Het primaat van Petrus is een permanente instelling. Eén enkel mens, die door God bijgestaan verantwoordelijk is voor héél de mensheid, vormt de wezenlijke basis, de kepha, van de universele Kerk. Zij is niet gegrondvest op de onmogelijke éénstemmigheid van alle gelovigen noch op de steeds twijfelachtige overeenstemming van een concilie. De willekeurige meningen der mensen doen niet anders dan ketterijen ontstaan; een gecentraliseerde hiërarchie, overgelaten | |
[pagina 739]
| |
aan het goeddunken van de tijdelijke macht, zal ofwel geen kans krijgen zich te doen gelden ofwel zich manifesteren door concilies zoals de roversbende van Ephese. Slechts in vereniging met de rots, waarop zij gegrondvest is, zal de Kerk authentieke concilies kunnen samenroepen en even authentieke dogma's vermogen vast te leggen. 2e. Het leergezag van Petrus is onveranderlijk. Niet door middel van gemeenschappelijk overleg, maar met de onmiddellijke bijstand van de Hemelse Vader heeft Petrus, zoals Christus Zelf heeft getuigd, het fundamentele leerstuk van onze godsdienst beleden: ‘Gij zijt de Christus, de Zoon van de levende God’ [Mat. 16, 16]. Persoonlijk en niet met toestemming of uit naam van de anderen heeft hij het geloof der christenen vastgelegd, zoals het Vaticaans Concilie, dat Soloviev citeert, zegt ‘ex sese, non autem ex consensu Ecclesiae’. 3e. De goddelijke bijstand maakt dit leergezag onfeilbaar. Het geloof van Petrus dat in zijn opvolgers voortleeft, is een persoonlijk geloof opdat het zich aan de mensen kan op openbaren; het is door de goddelijke bijstand een bovenmenselijk geloof opdat het onfeilbaar zij. Alleen op die voorwaarde toch kan het een onwankelbaar fundament voor de universele Kerk zijn. Terwijl wij het derde deel van Rusland en de universele Kerk onbesproken laten, willen wij nog even terugkomen op de geloofsbelijdenis die Soloviev tussen de inleiding en het eerste deel liet afdrukken. Opmerkenswaardig is dat hij zich daarin beroept op de grote traditie van het Oosten, de Griekse Kerkvaders, om zich in gehoorzaamheid te onderwerpen aan de opvolgers van Petrus. Opmerkenswaardiger nog is zijn daarbij aansluitend gebed tot de Stedehouder van Christus voor deze honderd millioen Russische christenen, een wereld vol geloofskracht en verlangen, maar zonder een duidelijk bewustzijn van haar roeping en bestemming. En wij vragen ons af, of zij hun kans niet hebben gemist door doof te blijven voor deze roepende in de woestijn. Ofwel dat het Oosten evenals het Westen, zoals hij in zijn Twaalf Voorlezingen profeteert, eerst door het failliet der zelferkenning en zelfbestemming ontvangensrijp zal worden door de enige en universele wereldredding. *
Wat nu Soloviev zelf betreft, zouden wij na zijn klare en overtuigende geloofsbelijdenis verwacht hebben, dat hij zich aanstonds tot Rome wendde. Toch vond dit eerst acht jaar later plaats. De reden van dit uitstel was dezelfde als waarom hij destijds de overgang betreurd had van zijn vriendin, de prinses Volkonsky, die zoals hij slechts leefde voor het werk der hereniging en bij zijn wetenschappelijke arbeid voor hem een even grote steun geweest was als een troost in zijn vervolging. Niet dat hij bezwaar had tegen de Latijnse clerus - sinds 1886 stond hij in nauw contact met één van haar vertegenwoordigers Mgr. Stross- | |
[pagina 740]
| |
mayer, een vurig woordvoerder van de Slaven - al dacht Soloviev er ook niet aan zich ooit te laten latiniseren, wat hem niet minder een verraad leek aan zijn persoonlijke roeping als een formele ongehoorzaamheid aan de pausen. Het is de Kerk van Rome, was zijn standpunt, en niet de Latijnse Kerk, die de moeder en lerares is van alle kerken. Neen, Soloviev's reserve heeft een andere verklaring. Lange tijd overdacht hij het woord van Paulus: ‘Waarachtig, zelf zou ik van Christus gescheiden willen zijn terwille van mijn broeders, mijn stamverwanten naar het vlees’ [Rom. 9, 4]. En in alle oprechtheid kon hij eraan toevoegen: ‘Ik spreek de waarheid in Christus, ik lieg niet; mijn geweten geeft mij getuigenis door de H. Geest: mijn droefenis is groot en genadeloze barensweeën benauwen mijn hart’. De vicomte de Voqué vernam op zekere dag van hem deze huiveringwekkende en tegelijk sublieme dialoog: ‘Maar uw persoonlijk heil?’. ‘Mijn persoonlijk heil, wat maakt dat uit? Ik moet slechts denken aan het gemeenschappelijk heil van mijn broeders’. Nog pijnigender werd het zielsconflict toen Soloviev na een zware ziekte in 1892 ervan afzag tot de sacramenten in de orthodoxe Kerk te naderen, wat overigens ook moeilijk meer kon, daar de clerus het consigne gekregen had hem voortaan als suspectus de communie te weigeren. Wat dit voor hem betekende, wisten alleen ingewijden die zijn vurige liefde tot de Eucharistie kenden. Totdat eindelijk het purper van de dageraad de nevelen verjoeg en hij met onverschrokken tred, zoals het in een van zijn gedichten heel, de berg tegemoet ging waar onder de glans van nieuwe sterren en gloeiend als in zegevuren de lang verbeide tempel hem begroette. Een priester, Nicolaas Tolstoi, gewijd in de orthodoxe Kerk, maar sinds 1893 geunieerd, slaagde er in Soloviev's laatste beletselen tot zijn overgang uit de weg te ruimen door geen formele afzwering van hem te eisen. 18 Februari 1896, op de tweede Zondag van de Vasten, betuigde hij in de kapel van O.L. Vrouw van Lourdes te Moskou ten overstaan van verschillende aanwezigen zijn volledige onderwerping aan de Kerk van Rome, enerzijds, zoals wij al hebben opgemerkt, met afwijzing van de anticanonieke pretenties der Heilige Synode, anderzijds met handhaving van de authentieke Oosterse tradities. Zijn oecumenische gezindheid werd door dit feit niet verzwakt, integendeel verdiept en verbreed, zoals blijkt uit zijn laatste en rijpste werk: Drie dialogen. De hele Soloviev vindt men hierin terug, maar gelouterd van alle romantisch-pantheïstische bespiegelingen der Duitse philosophen en tevens zeer concreet en levendig, omdat hij zich in gesprekvorm uit. Nooit, getuigt hij zelf, had hij het mysterium iniquitatis zó diep en smartelijk gepeild, als toen hij dit boek op schrift stelde. In de inleiding verhaalt Soloviev in zijn geliefde parabelvorm van een nieuwe sekte die in Rusland is opgekomen: de sekte van de holteaanbidders. Zij boorden een holte in een boerenhut en aanbaden deze hut en die holte. Het was een zeer primitieve, maar eerlijke dwaling. Spoedig echter ontwikkelde zich deze gods- | |
[pagina 741]
| |
dienst. Wat de hut en de holte betreft, bleef het weliswaar bij het oude, maar de hut werd voortaan ‘Het Rijk Gods op aarde’ en de holte ‘Het nieuwe Evangelie’ genoemd. Evenwel verzwegen de aanhangers van deze sekte zorgvuldig het onderscheid tussen het ware Rijk Gods en deze boerenhut alsook tussen het Evangelie en deze inhoudloze holte. Zo is het nu ook gesteld met een zekere moderne religie, die het Christendom volkomen heeft uitgehold en waarvan de voorstanders zich niettemin Christenen blijven noemen. Maar, zegt Soloviev, als voor deze mensen de Christusidee verouderd en achterhaald heet te zijn, als het Evangelie voor hen nog slechts de waarde van een mythe heeft, juist goed genoeg om hun leer van het niets op te smukken, dan is er voor een omzichtig tegemoettreden niet langer plaats, maar moet de systematische leugen bij zijn ware naam worden genoemd. De schrijver ontmaskert dit schijn-christendom, ja deze schijn-heiligheid daarom ook onbarmhartig, maar tegelijk geeft hij weer wat er aan waarlijk verlangen naar eenheid in Christus buiten de Kerk leeft. De opzet van de Drie dialogen vertoont sterke overeenkomst met Augustinus' De Civitate Dei. Evenals de kerkvader levend in de kentering der tijden tracht ook Soloviev de zin der historie te bepalen. Daarbij treedt hij tenslotte buiten het kader van de geschiedenis om zich op het domein der eschatologie te begeven. Inmiddels verzet hij zich tegen de theorie van Tolstoi - op vele punten was hij het trouwens met dit onevenwichtig genie niet eens - om aan het kwaad geen weerstand te bieden, maar stelt meteen de voorwaarden vast in de strijd tegen het kwaad. Onder drievoudig opzicht kan de strijd tegen het kwaad worden ingezien n.l. tegen de verdelgingsoorlog, in de dialoog vertegenwoordigd door een generaal; tegen de progressistische cultuur, die oorlog voor een overwonnen standpunt houdt, gerepresenteerd door een diplomaat; en tegen de uitholling en verkrachting van de godsdienst, vertegenwoordigd door de antichrist. Wanneer het Christendom evenals zijn Stichter uit een schijnbare ondergang in deze strijd als overwinnaar te voorschijn treedt, zal dit gebeuren door zijn eigen middelen: zuiverheid, eenvoud, armoede en martelaarschap, Bijzonder dit aspect - verwerkt in de derde dialoog - vraagt onze aandacht. Op historisch plan ziet Soloviev in een triomf van Azië over Europa het voorspel van de vestiging van een universeel wereldrijk. Dit panmongolistisch wereldrijk zal tegelijk een paganistisch wereldrijk zijn. Wel nooit dreigde deze sombere prognose meer in vervulling te gaan dan juist in onze dagen. Wat ik vooral heb willen duidelijk maken, schrijft de auteur van de Drie dialogen, is het nabije en angstaanjagende conflict tussen twee werelden, om daardoor de absolute noodzaak te doen beseffen van vrede en oprechte vriendschap tussen de Europese naties’. Let wel, dit werd geschreven in 1899. Het kan niet anders, vervolgt hij, of de historische krachten die over de mensheid heersen, moeten met elkaar in botsing komen. | |
[pagina 742]
| |
Dan zal op het lichaam van het beest dat zichzelf verscheurt een nieuwe kop uitschieten, de macht van de Antichrist die heel de wereld één zal maken. Machtige en betoverende woorden zal hij spreken en het mysterium iniquitatis dat in zijn laatste stadium is gekomen, zal hij omhullen met een glanzende sluier van goedheid en rechtvaardigheid. Deze meester van de leugen op voorhand te ontmaskeren, schrijft Soloviev, ziedaar het voornaamste doel van mijn werk. De Drie dialogen culmineren dan ook in het verhaal over de antichrist, een legende die reminiscenties oproept aan Dostovieski's Grootinquisiteur, maar ver daarboven uitreikt. Beiden echter willen een aan deze tijd corresponderende concretisering zijn van Christus' bekoring door de satan in de woestijn. Soloviev werkt dit thema, beknopt weergegeven, aldus uit: Nadat de wereldkeizer, die geen ander is dan de antichrist, door zijn ‘goedheid en rechtvaardigheid’ alle naties onder zich heeft verenigd, wil hij hen ook godsdienstig één maken. Daarvoor roept hij met de tegenpaus, de magier Apollonius een concilie bijeen in de keizerlijke tempel te Jeruzalem. Wanneer alle vertegenwoordigers, die zich ondanks hun afval christenen blijven noemen, daar aanwezig zijn, treden de keizer en tegenpaus met hun gevolg binnen onder de klanken van de Mars der verenigde mensheid en een geestdriftige bijval begroet hen. Maar in weerwil van dit algemeen verraad is de eveneens aanwezige paus Petrus II Christus trouw gebleven: slechts een kleine schare van monniken en leken die hem omringen, psalmodiëren: ‘Non praevalebunt, non praevalebunt portae inferi’. Nog twee andere groepjes komen in oppositie: de volgelingen van de orthodoxe metropoliet Joannes en die van de gelovige protestant, professor Pauli. Beide zoeken toenadering tot Petrus en belijden met hem, dat Jesus Christus, de Zoon van God, het mensgeworden Woord, gestorven en verrezen is voor het heil der wereld. Zij vragen ook de keizer Hem te erkennen. Door razernij aangegrepen, zou hij deze drie het liefst met zijn mooie tanden hebben verscheurd. Maar een mysterieuze stem die hij kent, fluistert hem in: ‘Zwijg en vrees niet’. De grote magier verricht onder zijn driekleurige mantel een geheimzinnig gebaar en plots wordt het duister. ‘Kinderen, de antichrist!’ roept de starets Joannes nog uit; tegelijk schudt een vreeswekkende donderslag het tempelgebouw en getroffen door een bliksemstraal, stort de metropoliet dood ter aarde. ‘Ziedaar het oordeel Gods’ spreekt bleek, maar kalm de keizer tot de aanwezigen. ‘Contradicitur! Anathema!’ klinkt de stem van Petrus. Een nieuwe bliksemflits treft ook hem dodelijk. ‘Pereant! Pereant!’ roept de vergadering en verlaat de tempel, waarin enkel nog professor Pauli met zijn getrouwen onverschrokken bij de twee lijken achterblijft. En terwijl Apollinius, thans tot pontifex van heel de mensheid uitgeroepen, door nieuwe tekenen en wonderen - bloemen regenen van de hemel en er klinkt muziek als van engelen - een ongekende hulde ontvangt, vervoeren de laatste christenen Johannes en Petrus buiten | |
[pagina 743]
| |
Jeruzalem langs de Olijfberg in de richting van Jericho. Daar aangekomen, staan echter plotseling Joannes en Petrus uit de dood op. Het hoofd van de orthodoxe kerk spreekt: ‘Kinderen, het uur is daar om de laatste bede van onze Heer in vervulling te doen gaan “dat allen één zijn”. Scharen wij ons derhalve om de ware herder’ onze broeder Petrus'. En op zijn beurt getuigt professor Pauli tot de laatste paus: ‘Gij zijt de steenrots’, waarbij hij hem de rechterhand reikt, zijn linker naar de starets Joannes uitstrekkend. Op hetzelfde ogenblik maakt het nachtelijk duister plaats voor een stralend licht. Een groot teken verschijnt aan de hemel: een vrouw, bekleed met de zon, de maan onder haar voeten en rond haar hoofd een kroon van twaalf sterren. ‘Dat is ons labarum, volgen wij haar!’ roept Petrus uit. En vergezeld van Joannes en Pauli met hun getrouwen gaat hij de Onbevlekte tegemoet in de richting van de heilige berg Sinaï. De legende vertelt verder nog hoe de joden de Antichrist overwinnen, maar breekt dan abrupt af met de woorden: ‘De schrijver heeft dit verhaal niet voltooid. Omdat hij ziek was’, zei hij: ‘Ik zal het afmaken als ik beter ben. Maar hij is niet beter geworden en het slot van het verhaal is met hem begraven’. Inderdaad stierf Vladimir Soloviev enkele weken na dit geschreven te hebben, onverwachts, op reis voor een bezoek aan zijn oude moeder. Omdat geen katholiek priester aanwezig was, troostte een bedienaar van de orthodoxe Kerk hem met de laatste sacramenten. Hij was 47 jaar, aan het einde van zijn krachten. Zijn dood evenals zijn leven vertoont de symboliek van de Oosterse Paasliturgie: het licht dat uit het duister geboren wordt, de opstanding die in de ondergang wordt gevierd. En zijn werk wijst, als een der verhevenste uitdrukkingen van het heimwee naar het Maranatha - in de Oosterse Kerk zoveel levendiger bewaard dan in de Westerse Kerk - naar het pleroma, de volheid van Christus die de verdeeldheid zal doen ophouden, de nieuwe wereld die op de chaos waarin wij leven volgen zal. De woorden die de Apostel der hereniging aan het slot van zijn inleiding tot ‘Rusland en de universele Kerk’ schreef, mogen iedere katholiek tot in de ziel treffen. ‘Ik ben gekomen om dit Amen te zeggen van de zijde der Slaven. Ik ben gekomen om dit Amen te zeggen uit naam van de honderd millioen christelijke Russen, in de vaste en volle overtuiging dat zij mij niet zullen verloochenen. Uw woord, o volkeren van het Woord, is de vrije en universele Theocratie, het in het sociale leven verwezenlijkte Christendom en de christianiserende politiek. Dit Woord is de vrijheid voor alle onderdrukten, de toevlucht voor alle zwakken; dit Woord is de sociale rechtvaardigheid en de ware christelijke vrede. O Sleuteldrager van Christus, doe hun open en mogen de poorten van de wereldgeschiedenis voor hen en voor heel de wereld de poorten zijn van het Rijk Gods’. |
|