| |
| |
| |
Adriaan Morriën
Gedichten
Herhaling
De doden zijn een groot bezit.
Ik zou ze niet willen missen.
Zoals het in mijn herinnering is gebleven.
Weer gaan wij dezelfde wandeling.
Ik kan mij niet vergissen.
Verleden en heden schuiven door elkaar
Zoals mijn vingers door die van haar.
De hoge hemel heeft de kleur van de dood,
Niet zwart maar 't heel lichtblauwe van een schelp
Of 't heldere bruine van een noot.
De wind die hier waait waait ook daar.
En 't water bij een rechte boom
Met lissen, riet en sombere eenden,
Leek ons toen al een droom
Waardoor al 't vroegere versteende.
Alleen loop ik door de lanen.
De eenden zijn nu zwanen.
| |
Eeuwige jeugd
Ik zal nooit oud worden, nooit ouder dan ik was
Toen ik een kind was, want mijn jeugd is onvernietigbaar.
Mijn angst is nieuw als toen 'k alleen in 't donker lag,
Maar ook mijn blijdschap wordt herboren iedere dag.
Ik kom nooit met mijn wanhoop klaar.
Ik laat een zachte chaos achter als de wind
En een verwantschap met het licht.
Bomen en bloemen zijn veranderd als ik ga.
Ik word een geur, veel vrolijker dan bij mijn leven,
Een olie op de schouders van de wereld uitgewreven.
Deze gedichten maken deel uit van de bundel Kijken naar de wolken die dit voorjaar bij De Bezige Bij te Amsterdam verschijnt.
| |
| |
| |
Sneeuw in de lucht
Het licht van de maan maakt de wolken wit
Alsof de sneeuw ook omhooggevallen is,
Losgeschikt op de zwarte grond van de lucht
Zoals zij het hier op de aarde is.
Ik kijk omhoog, of omlaag, in het witte dal
Met de donkere bladaarde van het heelal.
De sterren zijn onzichtbaar door het licht van de maan
De sneeuw beweegt als een stille lawine,
Bedekt de steile paden van de nacht.
Dorpen van duisternis worden bedolven,
Engelen raken verdwaald in het licht.
De hemel herinnert zich vroegere rampen.
| |
Maan
De maan als een uit mij gevallen oog,
Een iris die te groot was voor mijn kassen.
Het heeft nooit in mijn voorhoofd willen passen.
Ik kon er niets door zien, het keek te hoog.
Nu kijk ik achter sterren en moerassen.
Alles wordt klein en zeeën stromen droog
Tot op een traan, om engelen te verrassen,
Verdwalend in 't gezichtsveld van mijn oog.
Ik staar door tijd en ruimte als door glas.
Ik zie mijzelf als kind, ik zie mijn vader
Toen ik nog in zijn ingewanden was.
Toekomst en ver verleden schuiven nader.
Ik speel bij mijn kleine dochters op schoot.
Mijn moeder heft haar handen uit de dood.
| |
| |
| |
Ochtend
De dag ontvangt mij met zijn zichtbaarheid.
De bomen staan in een nadrukkelijk licht.
Ik zie de bladeren afzonderlijk
En tussen hen fragmenten van de lucht.
Ik voel hoe mijn zelfstandigheid verloren gaat
En dat er nauwelijks verschil bestaat
Tussen mijn ogen en het licht.
| |
Sneeuwen
De sneeuw is te wit om in te lopen,
Zacht gevoegd door zwevende voeten.
De aarde rust als een grote moeder.
Zij geeft haar kinderen uit koele tepels te drinken.
Het baren ging stiller dan het waaien van de wind.
Het sneeuwde tweelingen, slapende kinderen.
Uit de grond steken hoge zwaarbeladen bomen.
De hemel is omlaag gekomen als een vader.
| |
Avond
Het werd al avond of een grote vrouw
Bezig was zich in zwart te kleden.
Alleen haar ogen waren nu nog blauw.
Zij deed de eerste sterren in het haar
En op haar borst het medaljon der maan.
Zo ging zij voor het water staan:
Een grote stille moeder in de rouw.
| |
| |
| |
Eenvoudig landschap
Eenvoudig landschap, saamgevoegd uit bomen,
Laag struikgewas, partijen gras en zacht
Kronkelende wegen die verloren gaan
In de eentonigheid van de gebogen horizon.
De hemel leeg maar vol met licht, waardoor de wind
Stroomt en waarin de blik zich stort
Dorstend naar ruimte, naar de diepe ledigheid
Die ons bevrijdt, zodat wij niet meer denken, voelen, tasten,
Maar enkel nog aanwezig zijn, verheven en gewoon
Zoals in een dicht bos een duidelijke boom
En een standvastig gras in een groot veld met grassen.
| |
Oogappel
Ik doe niets dan denken aan je oog.
Het is mijn dagtaak en mijn droom,
Mijn grote wijsheid, mijn liefste bezit:
Een appel van licht in een amandel van wit.
Het is grootheid in kleinheid, donker in licht,
Een rond kristal, een diamanten pit,
Een diepte die zichzelf verhoogt,
Uitspansel, wereldzee van je gezicht.
Ik kan het niet begrijpen met verstand.
Wel met mijn oogappel en oogwit,
Zoals een ster verstand heeft van het licht
En een groen dal begrip heeft van het land.
|
|