mijs inziens overdreven gevoel van morele bedreiging, de neiging om het eigene kost wat kost te verdedigen en het van buiten komende te verdenken.
Ik ben er nog steeds niet van overtuigd dat met enige zekerheid te praten valt over de graad van volwassenheid, welke men voor het lezen van een bepaald boek nodig heeft. En hoe wil men iemand volwassen maken als men hem de middelen onthoudt om zijn volwassenheid te verwerven? Ik geloof trouwens dat de praktijk op dit punt een duidelijke vingerwijzing geeft: de beste boekenlezers zijn begonnen met die boeken te lezen welke de paedagogen hen trachtten te onthouden, eenvoudig omdat het nu eenmaal goede boeken waren. De gevolgen zijn werkelijk niet zo dat de schrik je om het hart slaat. Tenzij men een zekere mate van geestelijke zelfstandigheid en verantwoordelijkheidsgevoel als absoluut veroordelenswaardig beschouwt. Overigens: welke graad van volwassenheid wordt dan vereist voor het aanhoren en smaken van de pericopen van de Zondagen, welke jaar in jaar uit aan gelovigen van alle leeftijd en ontwikkeling worden voorgelezen?
Men wordt niet zo gemakkelijk slecht van goed lezen; en het is veel meer een zaak van gewicht de mensen goed te leren lezen en hen tot zelfstandig waarderen op te leiden dan hen te wijzen op het misbruik dat zij van het boek zouden kunnen maken. De pastoraal van de angst lijkt mij weinig vruchtbaar. Zolang evenwel grote groepen, met inbegrip van hun leiders, om welke reden dan ook, onmondig zijn en niettemin in aanraking komen met leesstof, is men tot op zekere hoogte gedwongen deze groepen te beschermen tegen lectuur die hun onrijp geestelijk bestaan aantast, en anderzijds het zijne te doen om hen in kennis te brengen met wat voor hen van waarde is.
In deze zin is er zeker een bestaansrecht voor Idil, in zoverre het instituut aan tal van kleinere bibliotheken, parochieboekerijen en boekverkopers, waar ofwel de tijd, ofwel de bevoegdheid tot oordelen ontbreekt, een aanwijzing geeft over hetgeen al dan niet geschikt is voor het lezerspubliek dat van daaruit bediend wordt. En voor elke boekhandelaar is het van practisch nut, om door Idil althans voorlopig georiënteerd te worden over de waarde van de stortvloed van boeken die hij verwerken moet. Hij heeft hiermee een ruwe schifting in handen die hem een eerste indruk geeft, en die hij in nadere kennismaking met de boeken kan en zal verfijnen naar de eisen van zijn bedrijf en zijn publiek.
Ik meen dat de betekenis van Idil in feite niet verder gaat dan het boven omschrevene. Voor een beschuldiging van geestelijke terreur zie ik geen plaats; evenmin is er reden om Idil als literaire vraagbaak hoger aan te slaan dan de doorsnee-voorlichting welke het dagblad biedt. Men zou kunnen zeggen dat Idil geen bemoeienis behoort te hebben met boeken welke zich door vorm en inhoud richten tot een ontwikkeld publiek met gevormd oordeel; men kan van de andere kant gevoel hebben voor het argument dat grenslijnen hier moei-