| |
| |
| |
Journaal
Maandag
TEGENBOSCH - Dat de Unesco zo enorm met geld smijt, gelijk ze altijd beweren, kan nu allerdegelijkst worden weersproken. Toen prof. L. op een Unescocongres in Parijs een werkelijk very important speech moest houden, vroeg hij onze vriend en gedurige trots Wim Sch. ze voor hem in het Frans te vertalen. Het was een vaktaaltje waar Wim niet van terug had en de spreker moest hem alles deugdelijk uiteenzetten - waarbij zich soms zelfs de gelegenheid voordeed een of andere zin in de haven der begrijpelijkheid te loodsen. Na veel uren arbeids was het stuk gereed en vroeg de prof wat het zijn zou, wat hij verdiend had. Grofweg. Alsof er geen honoraria bestaan, alsof geesteswerk met loon naar verdienste kan worden afgedaan. Och, zei Wim die schuchter en met eervolle arbeid inderdaad nog te eren is. Goed, goed, zei de prof, ik heb een voorstel, ik zal u geven wat zij mij geven. Wat vindt u dáárvan? De sombere voorgevoelens begonnen te ontstaan toen er een amicaal en nog eens een amicaler kaartschrijven kwam uit Parijs. Over zonnige terrasjes en wijndrinken. Dan keerde de prof zelf weer: hadden ze hem toch niets gegeven! Ik had het gepeinsd, zei Wim.
SMIT - Keulen draaft naar Picasso. Overal in de stad hangen driehoekige roze bordjes met zijn handtekening erop, die de weg wijzen naar het Rheinisches Museum. Het aantal bezoekers loopt dagelijks in de duizenden. Zwijgend schuifelen zij voetje voor voetje langs de wanden, waaraan een vrij volledig overzicht van zijn levenswerk hangt. In de eerste zaal prijkt het reusachtige Guernica-doek, dat wel zijn meesterwerk zal blijven: een overal brillant gespannen vlak, een meeslepende lineatuur, die door het vermijden van kleur - het doek heeft alleen zwart, grijs en wit - een nog feller gespannen indruk maakt. En verder? Een rusteloos zoeken naar telkens nieuwe mogelijkheden van zien en verbeelden, het meetkundig ontleden van gestalten en dingen, het terugbrengen van drie op twee dimensies, het opheffen van de wetten van het perspectief, het werken met talloze associaties. Merkwaardig tegenover datgene wat nonfiguratieve schilderkunst heet; Picasso onderzoekt de alleruiterste mogelijkheden van de zeer principieel figuratieve, maar binnen die begrenzing rent hij rond als een panter in zijn kooi. Een enorme picturale intelligentie, onuitputtelijk, maar het heeft - na de eerste kubistische experimenten van 1910 - vrijwel niets meer te maken met kunst in de gebruikelijke zin: het gaat hem niet om de vormgeven en overdragen van een zekere bewogenheid van gemoed, het voornaamste en vrijwel enige doel is een nieuwe wijze van zien, een nieuw beeld van de wereld. Ik durf niet te zeggen: een nieuw wereldbeeld, want dat woord hangt voor mij onverbrekelijk samen met een bepaalde traditionele ordening en Picasso is juist voortdurend bezig die ordening te doorbreken, als een soort Einstein.
Wanneer ik buiten sta, ben ik bijna duizelig. Het is grandioos, verbijsterend. Wat Picasso niet kan, is de moeite van het kunnen niet waard. Er is ook veel hooghartige charlatannerie; zijn ceramiek en sculptuur vallen nauwelijks ernstig te nemen. Maar ik had toch wel graag gehad dat hij af en toe wat vriendelijks en goeds tegen mij zei. Hij
| |
| |
zègt niets. Hij is. Ik interesseer hem niet, en ik geloof dat niemand hem interesseert. Een keiharde Spanjaard. Even verschrikkelijk als geniaal.
HARRIET LAUREY - Van Lichtenberg heb ik eens de uitspraak gelezen, dat ieder mens in zijn leven wel eens een geniale vondst, een geniale gedachte heeft. Door de meesten wordt echter zo'n eigen gedachte niet als geniaal herkend en zij gaat voor iedereen en voor altijd verloren, tenzij zij in een grotere geest opnieuw ontstaat en op een of andere manier aan de mensen wordt overgedragen.
Dat het omgekeerde even waar is, tenminste in zoverre, dat een bovenmiddelmatige geest last kan hebben van middelmatige gedachten, is zo vanzelfsprekend, dat ik er niemands aandacht voor zou vragen. Iets anders wordt het, wanneer zulk een middelmatige gedachte niet als zodanig herkend wordt en zelfs aan het poëzieminnend publiek wordt overgedragen met de uiterlijke allure van een klassiek kwatrijn, gedrukt in vloeiend cursief op de, ook door mij, zo graag uitgelezen bladzijden van De Gids.
Als Jac. van Hattum van zichzelf zegt [en hij zegt het]: ‘nooit meer bij stem, als in die jongensjaren....’, legt hij een bescheidenheid aan de dag ten aanzien van zijn dichterlijk kunnen, waarin ik hem zeker niet zal bijvallen. Maar wanneer hij het gelijk aan zijn kant wil dwingen met het kwatrijn KATHLEEN FERRIER, een epitaphische strofe voor dit jonggestorven godenkind, dan neem ik hem dat ronduit kwalijk.
Zij mocht met deze stem beneden komen,
zoals Hij zendt Z'n sterren en Z'n zon,
maar snel heeft God haar toch teruggenomen,
omdat Zijn koor die stem niet missen kon.
De cliché-teksten, waarmee vele bidprentjes bedrukt werden en nog worden, heb ik altijd met een zekere gelatenheid aanvaard: men mag een goedwillende koster of een door ontroering enigszins verbijsterd familielid zijn gebrek aan inspiratie niet aanrekenen. Dat een dichter als Van Hattum het niet verder brengt dan een zoveelste aftreksel van Gezelle's doodsgedichtjes, getuigt van een momentele inzinking, waarmee noch hij, noch De Gids te koop mag lopen.
| |
Dinsdag
VAN DER PLAS - Het is dat W. een betrouwbaar persoon is, anders had ik aan een truc gedacht. Maar het was anders ongeloofwaardig genoeg, wat hij vanavond liet zien: een sigarendoos met daarop als merk: ‘Guido Gezelle’ en daaronder: ‘Wettig gedeponeerd’. Maar dat was niet alles. ‘Kijk nog maar eens goed’, zei W. Het duurde enige tijd voor ik het zag. Guido Gezelle was niet zó maar op de doos afgebeeld: hij was hier met recht vernoordnederlandst: de priesterboord was door de tekenaar verruild tegen een hoog calvinistisch boordje met een zwarte das. Gezelle de Andere. ‘Geen wonder’ zei W., ‘deze sigaren komen uit Kampen’. Zou het waar zijn dat de Kampense sigarenfabriek die het merk ‘Guido Gezelle’ in de handel brengt (wettig gedeponeerd) iets tegen Vlaamse priesters heeft? of zullen we maar goedmoedig aannemen dat hij in de mening verkeert dat Gezelle dominee was? Hij staat er (wettig gedeponeerd) te kijken als een echte steile Kampenaar die, zo hij al ooit de vogelkens heeft horen schuifelen, dan toch steeds wanhopig verontrust geweest is door al de zondige gedachten die deze vogelkens, of liever dat schuifelen, teweeg brengen.
Later, als we Gabriel Smit-sigaren roken zullen we hem misschien op de doos zien af- | |
| |
gebeeld als wielrenner. De Antoon Coolen-bolknak heeft wellicht bandjes waarop we een ruimtevaartenthousiast zullen kunnen ontdekken. Ik heb maar één wens: als ik zelf nog eens de sigaar moet zijn, mag ik dan een braziel worden? Garantizado? En in 's hemels naam wettig gedeponeerd. Al die beunhazerij tegenwoordig....
TEGENBOSCH - Zolang wij Roeping redigeren, nog geen letter politieke beschouwing gepubliceerd. Ik heb er geen behoefte aan, toch heb ik me bezorgd afgevraagd of in deze tijd van engagement - maar wat bedoelt iedereen? - deze houding gerechtvaardigd is. Zelfs over de beroemde passages van het Mandement - zoals trouwens over het hele Mandement - geen woord. Langzamerhand begin ik me alleen maar blij en absoluut niet meer ‘journalistiek’ belast te voelen. Dat we in aktualiteit tekort schoten is alleen maar schijn. Niet spreken over PvdA en KVP en doorbraak is óók spreken. Waarom spreken door zwijgen? Omdat we er niets van verwachten. Van eventuele eigen constructies niet en niet van die van anderen. Als de wereld veranderen moet, zal het buiten de politiek zijn. Binnen het politieke blijft alles hetzelfde, zwendel. Geen heil van die kant.
| |
Woensdag
SMIT - Er is iets met Mozart. Tweehonderd jaar geleden werd hij geboren. Over een paar maanden is er iets dergelijks met Rembrandt. Er worden grote feesten op touw gezet. Maar Mozart werd van de armen begraven en Rembrandt verging het niet veel beter. Er zit in die feesten altijd iets erg sombers en beschamends. Alle heren van de comité's behoren tot het type, dat Rembrandt bij zijn leven liet verrekken en dat Mozart een idioot vond. En in Oostenrijk zijn er Mozart-kousen en is er Mozart-zeep. Heerlijk. Toch zijn dergelijke feesten de triomf van het slechte geweten. Dat hoop ik tenminste. Maar in de werkelijkheid van het leven merk ik er zo weinig van. Kunst is alleen mooi als ze oud is. En het is haar onweersprekelijke plicht nieuw te zijn.
TEGENBOSCH - Maastricht, Den Bosch, Nijmegen. Het ellendige van deze Aad de Haas, zei A., is dat je nu bij de tegenstanders staat. Het signeerde je op een of andere manier, als je tegen De Haas was, het signeerde je totnutoe niet gunstig, En nu moest hij en was er een paar dagen beroerd van geweest. Wie moet er niet en is er niet beroerd van? En het raadselachtige van die alleen maar ellendig beroerde schilderijen naast enkele voortreffelijke lino's, als de hond in de slagerswinkel, Benoît Labre, Sint Franciscus' bekoring.
HARRIET LAUREY - Van alle gelegenheidspoëzie stelt het grafschrift wel de hoogste eisen. Het pleegt een samenvattende visie op de overledene te bevatten in doorgaans zeer kort bestek, en is door zijn afsluitende bepalende tendens dubbel gevoelig voor schijneffecten, vals sentiment of poëtische gemakzucht. Het is misschien de enige vorm van gelegenheidspoëzie, die niet zonder zuivere inspiratie geschreven mag worden.
Wellicht kon daarom een dichter van naam bij het schrijven van zulke poëzie door de mand vallen, hoe nauwkeurig het vlechtwerk ook verzorgd was. En wellicht kon daarom een man als J.B., een oprecht poëzieminnaar zonder pretenties, in een ogenblik van geïnspireerde bewondering, een grafschrift creëren als het onderstaande.
Eén ding had hij daarbij vóór: de joyeuze vrouw, die hem de regels ingaf, zat op dat ogenblik fonkelend van levensvreugde voor hem, de kleurige facetten van haar tot een toppunt gestegen espit als een waaier voor hem uitspreidend. Het begrip dood moet een absurditeit geleken hebben naast haar zegevierend élan. In een en hetzelfde uitverkoren moment heeft J.B. dat gezien, begrepen en verwoord.
| |
| |
Grafschrift voor Rithe F.
Hier ligt de ontsterfelijke Rithé.
Nooit zei zij tegen het leven nee,
en zelfs de grijsaard met de zeis
bracht zij, al stervend, van de wijs.
| |
Donderdag
TEGENBOSCH - Een ongeluk vlak voor de ingang van het dorp, bij het vallen van de avond. Een auto die een van rechts komende man ontwijkt, links tegen een boom vliegt en daar twee oude vrouwen schept. Eén was er over de haag in de tuin geworpen, haar fiets stond steil overeind en pijnlijk verfrommeld tegen de heg. Het waren oude vrouwen, boerenmensen, en ze waren in het zwart gekleed. Eén kloeg van de kou, de grond was nat, de ander bloedde en was stijf van schrik. De chauffeur mankeerde niets. Er stonden plotseling honderd koplampen te branden, van vóór en achter gekomen. De mensen liepen traag dooreen op de weg, hadden ineens allerlei samensprekingen, de vrouwen waren niet eens het middelpunt. Ze lagen zelfs bijna afzijdig. Ik had vlak achter de ongelukkige wagen gezeten, toen ik uitstapte stapte achter mij een kennis uit en wij ook, terzij van het ongeluk, hadden iets te bespreken waarvoor we anders elkaar hadden moeten bezoeken. Maar voortdurend het beeld van die twee vrouwen. Hoe ze zoetjes keuvelend zullen gefietst hebben, in de avond, over de smalle weg, al sedert vijftig jaar voorzichtig en wantrouwig jegens die auto's. Hun zwarte wijze kleren één en al afkeer van die haastige wereld, die de hunne niet is. Eén en al zorg voor hun kinderen, hun naaigoed, hun keuken, hun huishoudgeld. En nu zijn ze erbij. Maar zoals ze erbij zijn, nog afzijdig. Bloedend en angstig. Ik geef mijn jas aan de vrouw die het koud heeft. Het gaat nogal, zegt ze, [de dokter zegt later dat ze een paar dozijn kwalijke kneuzingen moet hebben], maar die andere vrouw, daar over de heg. Moet ik hier blijven liggen? Tot dat de dokter er is, zeg ik. Ze kijkt me hulpeloos aan. Haar handen zoeken iets, ik weet niet wat. Ze schikken iets goed aan de kapotte kleren. Misschien denkt ze eraan hoe ze gekleed is, altijd schaamte, zo is helemaal hun zorg, denkt ze aan intieme fouten die aan het licht zullen komen. Haar handen vallen
moedeloos neer. Bedisselende, zorgende handen, handen van de dorpsvrouwen, de moeders, en waaraan met één ruk alles is ontnomen. Ze worden op baren gelegd. Ze worden nu verzorgd. Het moederen is afgebroken, hun handen, hun wereld is op een waanzinnige, nooit voorbereide manier ijl geworden.
SMIT - Adriaan van der Veen, Aart Romijn en ik hebben samen voor een of andere vereniging moeten uiteenzetten welke bedoelingen wij voorhadden met ons werk. Wij waren in zoverre roerend eensgezind, dat wij alle drie zeiden alleen maar de bedoeling te hebben het zo goed mogelijk te doen. Daarna weken onze standpunten ver uiteen: Romijn stond als protestant romancier te getuigen, Van der Veen min of meer als humanist, ik heb geprobeert de roomse stelling te verdedigen. Dergelijke experimenten zijn voor de deelnemers altijd boeiend genoeg, vooral als er een onderling debat op volgt, maar als ze voorbij zijn, wat dan nòg? Apologie bedrijven is een wonderlijke aangelegenheid. Alsof ik ooit werkelijk zou kunnen zeggen, waarom ik rooms ben. Ik kan hoogstens proberen te bewijzen, dat het niet zo gek is als het vaak lijkt, maar dat zijn dan nog altijd bewijzen die niet boven een bepaald redelijk vlak uitgaan of niet dieper graven dan een min of meer theoretische verhandeling. En op dat niveau kan je elkaar vinden, redelijkerwijs, maar ook dan: wat dan nòg? Van der Veen concludeerde, dat - àls hij al een bedoeling bij het schrijven
| |
| |
had - het hem ging om het wekken van onrust en om een vollediger menselijkheid. Daarmee kon ik volledig accoord gaan; wat die onrust betreft had ik Greene achter de hand, inzake de vollediger menselijkheid had Van der Veen er geen bezwaar tegen van ‘vollediger menswording’ te spreken, wat ik weer aanvulde: vollediger naar de Menswording toe. [Hoofdletters hóór je niet als je praat; wanneer je ze wel hoort, is het meestal niet om te harden.] Een eensluidende conclusie dus, maar wàt een onbewijsbare wereld ertussen! Ik herinner mij nu ook eens met de zeer orthodoxe communist Theun de Vries in Amsterdam een arbeidersbijeenkomst te hebben toegesproken. Na afloop vragen beantwoorden. Een arbeider stond op. ‘Weet meneer De Vries soms waarom de moderne Nederlandse romanliteratuur zo lusteloos is? - ‘Omdat ze zo burgerlijk is.’ - ‘En wat zegt meneer Smit ervan? - ‘Omdat ze zo burgerlijk is.’ - Volgende vraag: ‘En waarom heeft ze zo weinig perspectief?’ - De Vries: ‘Omdat ze niet in een nieuwe aarde gelooft.’ - Ik: ‘Omdat ze niet in een nieuwe aarde gelooft.’ [Ik zou wel kunnen zeggen: een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, maar de aarde wordt niet nieuw zonder de hemel.] Wat zijn woorden dan toch machteloos geworden, wat hebben wij hun mogelijkheden toch gecorrumpeerd, wat gaapt onder hun gelijkluidendheid een afgrond van verwijdering, misverstand en mysterie.
| |
Vrijdag
VAN DER PLAS - De pastoor van Zierikzee, gisteren nog van het Haarlemse diocees, is vandaag plotseling ressorterende onder de bisschop van Breda. Een van zijn parochianen vertelt me dat ze hem met Sinterklaas even hebben doen schrikken. Hij kreeg min of meer officieel zo'n breedgerande ronde hoed met kwastjes die de Clerus in Brabant draagt. ‘Als ik dát moet dragen vraag ik overschrijving aan!’ heeft de pastoor uitgeroepen.
TEGENBOSCH - Is het een redemptoristengedachte? Als ik een advertentie voor teintverfraaiïng, lijncorrectie, huidverzorging zie, overkomt me altijd een gevoel van kleine sympathie: ik vind het lief, maar droevig. En ik denk dat het de wil tot jong-zijn, de wil tot schoonheid, tot natuurlijke gratie is, die ik sympathiek vind, en ik denk dat het de kunstmatigheid van de bewerking en conservering is, en nog meer de vertwijfeling er in, die me de zaak klein doet schijnen. Er is zoiets hopeloos in dit conserveren, zo'n pijndoend weten van het voorbijgaan. Nee het is geen redemptoristengedachte. Ik wil niet van ijdelheid praten. De vrouwen en mannen die zich met de praktijk van deze advertenties bezig houden zijn ver van ijdel. Ze weten, zijn boordevol weten, hoe snel het voorbijgaat. Het zijn sombere lieden en ieder uur vóór de spiegel en bij de kapper doorgebracht, is een meditatie op het ons ontvliedende, op jeugd die verdort, op tijd die verloren stroomt. Wat de klok is in een trappistenklooster - een memento mori - dat is de beautyshop voor de wereldling. Het memento mori en het ijdelheid der ijdelheden is het eigen merk van alle cosmetica en reukwerken. Verzorg uw jeugd, snel gaat ze voorbij, zalf het lichaam, het corrumpeert al terwijl het nog dag is.
Cultuurhistorisch gesproken: zou er verband te leggen zijn tussen hausse in lichaamsverzorging [verfraaiïng bedoel ik, gebruik van die dingen die je in kleine flacons koopt] en de wanhoop als tijdsgeest? Want wat een vertwijfeld gebaar is dit willen overeind houden van de jeugd. [C. ssR.? Toe dan maar.]
| |
Zaterdag
TEGENBOSCH - De geboorte tot wat we zijn gebeurt langzaam, duurt dagelijks nog
| |
| |
voort en wordt geleidelijk meer een ‘geregelde’ geboorte [met zondige geboortebeperking en al die dingen incluis]. Ik herinner me nog zeer levendig dat ik de stad als schoonheid ontdekte. Totdantoe had als buitenwereld voor me gegolden: de hei, de Dommel, de Bennekelakkers, een paar dorpse straten en een paar zandpaden - en toen ineens aanvaardde ik en werd tegelijk overweldigd door Philips, het silhouet van fabrieken, het glimmen van natte avondstraten. Het was alsof een nieuw leven begon. Treinen werden in plaats van boeiend mooi - met al de gevoeligheden, de braam, het fluweel van mooivinden. Een machinewerkplaats werd iets geheimzinnig moois. Ik heb niet in de gaten gehad hoe de ‘natuurliefhebber’ zieltogend is geraakt. Nico V. zei me in augustus 1950 - het was op een Brabants dorp - dat hij niets om de natuur gaf. Ik vond dat, min of meer obligaat, vreemd in een dichter, maar ik moest op slag toegeven dat ik er zelf sedert lang niet meer om gaf. Ik had het me alleen nog niet bewust gemaakt. Vanaf dat moment dateert het herstel. Ik zoek nu de natuur. Dezelfde als vóór ik de stad kende. Maar ik zoek nu de natuur die iets tegen de stad in betekent. Geen panorama's, geen mooie plekjes. Ik zoek weer een stroom, weer een landweg, en mensen die daaraan wonen. Niet mensen die er overheen ijlen en onbekend zijn met de weg en de stroom als iets op zich permanents.
HARRIET LAUREY - H. heeft een vriend, die neuroloog is. Er komt een patient bij deze dokter; wát hij hem verteld is niet bekend, maar de neuroloog geeft hem het volgende advies:
‘Vriend, je moet hierover met de pastoor gaan praten. Als je katholiek bent tenminste’, voegt hij er veiligheidshalve aan toe.
De bezoeker geeft geen enkel teken, het verstaan, laat staan begrepen te hebben.
‘Of als je protestant bent, met de dominee’, probeert de dokter verder. De bezoeker verroert geen vin.
De dokter, ten einde raad: ‘En als je helemaal niets bent, met God!’
Daar zit wat in. Niet zozeer voor die patiënt misschien, maar dan toch voor de pastoor, de dominee, en voor mij.
SMIT - Het is allerminst de bedoeling van dit Journaal een theologisch dilettantendispuut te zijn, maar er moet mij toch wat van mijn hart naar aanleiding van Lambert's pastoor, die op Nieuwjaarsdag - zie het vorige nummer - zo trots was op de 210.000 communies van zijn parochianen. Lambert maakt daarbij weer een van de flitsende opmerkingen, waarin hij zo sterk is: dingen die half waar zijn, maar zo suggestief geformuleerd, dat je niet eens onmiddellijk ontdekt dàt ze maar half waar zijn. De Pastoor vertelde dus dat er in 1955 wel 210.000 communies in de parochie waren uitgedeeld en Lambert was ‘bedroefd dat zulke waanzin nu almaar van de kansel blijft klinken’. Lambert had niet bedroefd behoeven te zijn, want het is geen waanzin. Ik ken de pastoor niet, maar hij behoort misschien tot het type dat denkt: ‘Kijk, die 210.000 zijn er 47 per hoofd. Dat ziet er goed uit. Die kerk van mij doet het in deze nare, moderne tijd nog maar best. Ik behoef mij verder geen zorgen maken. Het zijn allemaal keurige christenen’. Als de pastoor dat denkt, is dat nog geen waanzin, maar het is - en voor een Brabantse dorpspastoor is dit niet onbegrijpelijk, want hoe is de man opgevoed! - een weinig intelligente, haast vermetele overschatting van de levende kracht der traditionele gebondenheid binnen een dorpse gemeenschap. Die 210.000 communies zeggen weinig over het levende Christendom van de parochie; zij zeggen veel over een kerkelijke levenspractijk, die lang niet alleen op religieuze, maar zeker niet minder [of zelfs meer] op sociale of zonder meer traditionele gegevens berust. Het getal 210.000 geeft dus maar een zeer onvolledig beeld, het kan on- | |
| |
mogelijk méér geven. Wanneer de pastoor denkt, dat het een absolute maatstaf is. dan verkondigt hij geen waanzin, maar dan bewijst hij dom te zijn. En dat is niet erg, want ik heb geen enkele reden om aan te nemen dat de priesterwijding
of zelfs het pastoorsambt een superieure intelligentie garandeert. Maar het is wèl jammer.
Doch afgezien van wat de pastoor erbij denkt - want dat is tenslotte van secundaire betekenis - is zijn opmerking nog om een andere reden geen waanzin. De katholiek gelooft in zijn Kerk als in een objectief feit, dat niet in de eerste plaats van hemzelf afhangt, maar dat door God is ingesteld. Dit geloof alleen is lang niet voldoende, het is een der hartverscheurendste facetten van de katholieke geloofspraktijk, dat men met een soort feitelijke erkenning van dit feit meestal denkt er al te zijn. Maar de betekenis van die erkenning zonder meer op zij te schuiven is weer een ander uiterste. Wij geloven aan de werkzaamheid van het sacrament, ook al is degeen die het ontvangt zich dat niet bewust of al toont hij het zich weinig waardig. Van dit standpunt uit heeft de pastoor kunnen denken: ‘Er zijn 210.000 communies in mijn parochie uitgedeeld. Christus is dus 210.000 maal bij mijn parochianen binnengetreden. Zij gedragen er zich lang niet naar en ze zullen dat nooit doen, maar het is toch maar gebeurd. God heeft zich minstens 210.000 keer uitdrukkelijk persoonlijk om hen bekommerd. Ik weet niet wat het resultaat is, want dat weet niemand dan God alleen, maar het is toch maar gebeurd. Ik zal het ze op Nieuwjaarsdag nog eens uitdrukkelijk zeggen: het was 210.000 keer’.
Wanneer de pastoor dàt heeft gedacht, ben ik het beslist met hem eens. En àls het dan waanzin was, dan was het de waanzin van het mysterie, dat geloof heet. Ik zou er best eens een hele avond met Lambert over willen praten, ook over die snelle formulering, die ik zo bewonderenswaardig van hem vind. Ik doe er altijd veel langer over. Maar Roeping-redacteuren hebben het zo druk. Het zijn vervelende lieden, ze hebben nergens tijd voor. Behalve pater Molenaar, maar die woont zo ver weg, en Harriet, maar die heeft Ton.
| |
Zondag
TEGENBOSCH - Voor Robert Franquinet in verband met de ‘Kristelijke huwelijksmoraal’. - Meneer en mevrouw waren het er dus helemaal over eens, er zou een vrouw bijkomen. Het was begonnen toen onverhoeds de winter inviel, steeds knorriger klachten over kou in zijn rug en toen ineens het denkbeeld - mede door Koning David ingegeven -: een tweede vrouw. Van haar kant werd bedongen dat zij de eerste vrouw zou blijven. En hij zei: ‘Eerste vrouw, hoofdvrouw’.
- En zij tweede vrouw, bijvrouw.
- Goed, bijvrouw.
En toen ging hij her en der zijn zaak waarnemen, speurend naar een geschikte warmbloedige bijvrouw en vond eindelijk naar zijn gading: zwartharig met bruine huid. Dezulke zijn de warmste, zei hij, en het was uit zuivere huwelijkse dankbaarheid dat hij zo sprak alhoewel dat geenszins de superlatief rechtvaardigt.
Het grote probleem werd op slag hoe men opnieuw verliefd wordt, het is te zeggen: niet té recht op zijn doel afstevent om de plezieren der vrijage deelachtig te worden. Men kan niet van de eerste keer alles overdoen. Alle nabootsing mist de gloed. Men zal aanvankelijk tastenderwijs te werk gaan, als het ware doelloos, in reine verliefdheid, en langzamerhand zal men toenemen in moeilijk beheersbare drift. En zo is het dat men huwelijksrijp wordt.
Daarenboven schond nabootsing de hiërarchie van hoofd- en bijvrouw, die vanaf den beginne geëerbiedigd dient te worden. Hij vond er dit op dat hij ook nopens de eerste vrouw ver- | |
| |
liefdheid ging betrachten. Hij werd rijk in alle manieren van aanspreken en begiftigen en welgevallig zijn. Ja, de nieuwe verliefdheid voor de hoofdvrouw, gevoegd bij het vooruitzicht van de gezinsuitbreiding, vervrolijkte de sfeer in huis ten zeerste.
Toen nu alles zover in orde was dat de bruiloft zou plaats vinden - al het meubilair was reeds aangepast aan de toekomstige ordening - toen was de Staat der Nederlanden er tegen. En wat uit vluchtige navraag bleek was zoveel als dat het in heel Europa zo is, alle staten zijn er tegen. Kwestie van ‘Kristelijke huwelijksmoraal’.
Maar daar zijn vrouw er nu eenmaal op gerekend had een bijvrouw te verwerven en daar vrouwen geen naar wetten te voegen moraal dienen, trotseerde zij de Staat der Nederlanden, en de staat van alle landen trouwens, en zei: ‘Plaats een advertentie en vraag een dienstmeisje v.g.g.v’ En hij deed het, zich schikkend in het onvermijdelijke. Verliefdheid had opgehouden nieuwe prikkels te ontvangen, maar ze deden het met het dienstmeisje. Hij zowel als zij. Zij vanwege het bemind worden, hij om de warmte. Een dienstmeisje. Slechts op deze wijs gedogen het de Kristelijke staten.
VAN DER PLAS - Naar de mis geweest in Recklinghausen. Een Singmesse. En in de encycliek staat duidelijk dat die in Duitsland gehandhaafd mag blijven. Het moet toch ook in ons land te ondernemen zijn: dat men onder de mis liederen in de eigen taal zingt. Maar hier ‘bestaat het niet als oud gebruik’, gelijk in Duitsland. Is het ook niet meer te proberen? Ook zingen de katholieken in Duitsland teksten van protestanten. En waarom niet, wanneer die bruikbaar zijn? Wij zouden in ons eigen land met vrucht een psalmvertaling van Nijhoff of een Avondmaalslied van Van der Graft kunnen zingen. Ik kan mij - stel dat wij bij ons tot een Singmesse konden geraken - weinig communieliederen voorstellen, overtuigender dan Van der Graft ze geschreven heeft.
|
|