Roeping. Jaargang 31(1955-1956)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 592] [p. 592] Gabriel Smit Epiphania domini Wij geloven dat Gij verschenen zijt, wij geloven dat Gij verschijnt. Onze Vader, die in de hemelen zijt, uw Zoon is U aarde en tijd. Voor de wijzen een kind en voor Sint Jan een man die het doopsel vraagt, in Cana een gast die laat binnenkomt wanneer er geen wijn meer is. Een kind dat huilt en niet stil is voor zijn moeder haar witte borst voorzichtig van tussen haar blauwe kleed in zijn trekkende mondje drukt. Een jonge man die uit Nazareth wandelt tot aan de Jordaan en stil bij een vreemde, ruige man in het stromende water gaat staan. Boven Hem spreekt een gat van licht in het zwijgende wolkendek en rondom zijn benen springt een kring in het water die wijder wordt. Snel klinkt muziek van fluit en trom maar de gasten blijven staan, zij zwijgen, zij staan en zij dansen niet en er komt een vreemde aan. Een bezorgde vrouw dribbelt voor Hem uit, zij keert zich om maar Hij wijst, toch gaat Hij naar de keuken waar Hij even praat met de kok. [pagina 593] [p. 593] En plotseling steekt de muziek weer op en iedereen is weer blij, maar de jonge man gaat zwijgend weg en de gasten begrijpen het niet. Wij geloven, dat Gij verschenen zijt, ik begrijp het evenmin. Maar ik wacht en bid en ik kijk en kijk de nacht van mijn leven in. Wij geloven dat Gij verschenen zijt; ik geloof, Heer, dat Gij verschijnt. Onze Vader, die in de hemelen zijt en die op de aarde zijt. Ik begrijp U niet, ik zie U niet, maar ik houd van U en ik wacht, en soms zie ik licht op het water slaan of hoor ik van verre muziek. En dat is genoeg, want al komt Gij nooit, Gij had het wel willen doen, als ik maar geduldig beleden had waar Cana en Bethlehem zijn. Ik geloof, Heer, dat Gij verschenen zijt, ik geloof, en straks zal het zijn. De nacht is helder als de Jordaan, de sterren fonkelen als wijn. En in de verte huilt ijl een kind. O God, die op de aarde zijt, nu Gij uw moeder hier niet meer vindt, stilt U geen stem dan de winterwind en geen borst dan een hemel die schreit. Vorige Volgende