Roeping. Jaargang 31(1955-1956)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 577] [p. 577] Ine van den Broek Ik ben bedroefd Het zal wel nacht zijn als de diamanten vallen en al die sterren, waar je gisteren over sprak. Ik zal er niet bij zijn om ze op te vangen; zal ik ze horen tikken op mijn dak? Of zullen ze geluidloos in het water zwemmen - zo stil als ik het altijd heb gedacht - en op de bodem naar de vissen kijken, die hebben ogen van smaragd, die geven niets om diamanten en lachen met hun rode monden om een ster. En ik? Zal er geen in mijn handen vallen ze regenen zo ver zo ver van mij vandaan. Het zal wel nacht zijn en te donker om op straat te staan. [pagina 578] [p. 578] Ine van den Broek Burcht Dit is mijn huis van steen. Er is geen deur in, maar wel zijn er ramen. De mensen kunnen er niet in, maar wel de kinderen. Die kwamen al iedere avond kijken, wat er op mijn tafel lag. Het meisje was zelfs boos op mij, omdat ze er zo'n grote inktvlek zag. De tekeningen op mijn muur, daar houden ze niet van; ze vegen er met kleine vingers over en vragen: teken nu eens een echte man en waarom maak je geen gewone bomen? Ik lach, maar als mensen zoiets zouden vragen zou ik het erg vinden. Daarom mogen ze nooit binnenkomen. Vorige Volgende