Roeping. Jaargang 31
(1955-1956)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 520]
| |
Paul Vlemminx
| |
[pagina 521]
| |
2'Scipio's zoon, die d'oorlogsvlam deed lichten
en 't sidderend Karthago nedersmeet,
moest ook voor doods bevel op 't laatste zwichten,
alsof hij droeg het goorste slavenkleed.
'Voeg hen daarbij, die onderzoek verrichtten,
dat wetenschap en kunst ontbloeien deed;
Homeros ook, de vorst van al die dichten,
die zoals zij dezelfde rust ingleed.
'Demokritos, voorts, ziende zijn geheugen
door rijpen ouderdom verslappen, bood
zijn hoofd vrij en voorkomend aan den dood.
'Zelfs Epikouros, die ons blijft verheugen
door zijn vernuft dat bovenmenslijk schijnt,
zelfs zo'n ster-dovend zonlicht vond zijn eind.
| |
[pagina 522]
| |
3'Maar gij dan, zult gij aarzlen om te sterven?
Vindt gij 't zo erg? - Als levend gij rondgaapt,
is reeds uw leven bijna aan 't bederven,
daar gij den meesten levenstijd verslaapt.
'En als gij wakker zijt, dan menigwerven
snurkt gij nòg door, daar gij weerom opraapt
der dromen flarden en met deze scherven
uw nachtgedachten in dagdroom naäapt.
'In nodeloze vrees draagt gij bezorgdheid
in uw gemoed; en gij zijt niet in staat
de oorzaak te ontdekken van dat kwaad.
‘Ellendig en versuft, wijl gij geworgd zijt
door duizend zorgen, dwaalt gij rond altijd
in 't labyrinth van uw onzekerheid...’
| |
[pagina 523]
| |
4
Indien de mensen maar, zodra zij schijnen
een last te voelen, die hun geest vermoeit
met zwarigheid waardoor zij lankzaam kwijnen,
te weten konden komen zonder moeit'
door welke oorzaak zijn ontstaan die pijnen
en hoe zo'n gruwlijk lijden is gegroeid,
dat als een bergafbrokkling doet verdwijnen
het hartplantsoen dat eens zo had gebloeid:
dan zouden zij niet zulk een leven leiden
zoals wij tegenwoordig zien meestal,
nu niemand goed weet wat hij wil of zal
en ieder zoekend is te allen tijde.
Van woonplaats ook verandert men zo vaak,
alsof men zo zijn eigen last kwijt raak'.
| |
[pagina 524]
| |
5
Dikwijls gaat uit zijn stadshuis men naar buiten,
daar men het binnen niet meer harden kan;
maar ogenblikklijk neemt men weer de kuiten,
want daar voelt men zich minder lekker dan.
Zijn hitten gaan in draf de stadspoort uit en
zij hollen naar het landhuis, of die man
een fellen brand, vlugvlug, wil helpen stuiten;
maar hij verveelt zich aanstonds zonder plan...
Heeft hij eenmaal den drempel overschreden
van zijn landhuis, dan valt hij diep in slaap,
zoekend vergetelheid, of wéér ter stede
keert hij gehaast terug met loom gegaap.
Aldus tracht men zichzelf t'ontvluchten boos,
maar 't is natuurlijk meestal vruchteloos.
Naar Lucretius: De rerum natura III |
|