Roeping. Jaargang 31(1955-1956)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 399] [p. 399] Rein Parker Trioletten voor R. Je ontwaakte zo de natuur ontwaakt en je werd nieuw als de eerste morgen. Je voeten, zijn vlugge eekhoornsprongen, je benen lijken van berkjes gemaakt, je vingers bladeren, in de wind geraakt, je ogen droppels water, pasontsprongen, en je borsten zijn als de heuvels ontwaakt. Jij stond gloednieuw in de vroege morgen. Je leek als de lente rijp en moe en ik werd aardser dan bloemen en bomen. Er waren slechts vogels en zon en groen. Ik kuste jou langzaam rijp en moe. Toen streek de wind bei jouw ogen toe, je sliep als een meer, in zichzelf besloten, Ik werd op die middag rijp en moe en stond rond het meer als de bloemen en bomen. Je wandelde traag in de zonsondergang, want je hart woog als een korfje vol vruchten. De lucht was een kamer met rose behang en wij woonden samen in het huis van verlangen. De maan draaide het licht op in haar lamp en maakte de vele vogels schuchter. Toen de nachtegaal zijn ballade bracht, werd jouw mond als jouw hart vol vruchten. Altijd tracht ik de naam te noemen, die jouw beeld in zijn spiegel slijpt. Maar welke naam geurt naar zijn bloemen of bekent kleur, die een bloem belijdt? Toch ga ik elke avond zoemen en word viool en harp gelijk om eindelijk jouw naam te noemen, maar jij blijft onuitspreekbaarheid. [pagina 400] [p. 400] Ogen, waar kunst te kort in schoot, jij, liefste vondst van mijn leven. Boogvenstertjes van glas in lood, zo de gotiek niet heeft gegeven, en klimroosjes in het avondrood en duifs en lijdzaam als van reeën. Het legt zich in jouw ogen bloot: die onschatbare vondst van mijn leven. De tijd is zwart tot de horizon, maar jij danst op ivoren voeten - mijn ballerina van zuiver zon - over de zwarte horizon. Al hakt Zadkine met steenen woede het beeld der bitterste demon, toch moet jij van jouw bloed de zon wel uitdansen op ivoren voeten. Geen hoofser feest dan in jouw armen, als de vogel weerkeert op het nest. Vluchteling blijf ik in Oost en West, totdat ik thuiskom in jouw armen. Daar is de eerste steen gelegd van ons geluk - o duurzaam marmer -. Steeds kom ik 's avonds in jouw armen, zo de vogel weerkeert op zijn nest. Twee Conincskinderen zijn wij en tussen ons ruist een diep water. Dit is van vroeger, nu en later. Ik zing mij aan de oever vrij, o lied over de waterscei, heel even zijn wij nimf en sater en dan weer heimweekinderen weerszij van 't koninklijk gedruis van water. [pagina 401] [p. 401] Ik zie jou weer ten voeten uit, een bloedverwante van najaden, en zelfs de struik met toonloze blaadjes gaat nu in groene stemmen uit. Zon schuift de schaduw langs de paden, heel de natuuur wordt licht en luid om jou, mijn golfje, mijn najade. Wij staan vers in het boek der liefde: twee rozenknoppen voor elkaar. Reeds worden wij in liefdesbrieven en in een kus hun geur gewaar. Later wegen de rozen zwaar. het bloed gaat in ons lichaam wiegen, wij zijn het summa van gelieven, enkel lijfeigenen van elkaar. Vorige Volgende