Roeping. Jaargang 31(1955-1956)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 358] [p. 358] Paul Vlemminx Liederen van Eva 1 In deze stilt vol toverij van maneschijn en schaduwspoken, in deze grot (o wondre sproke!) sluimert de Waarheid, zeggen zij. Maar als men naderbij gekropen een roos daarin werpt of een kreet, dan komt geen antwoord uit de spleet. Bang voor dat zwijgen gaat men lopen. Want wij zijn doodsbenauwd, dat naakt, verblindend, woedend, schrikaanjagend en plotseling voor ons opdagend, de Waarheid dodelijk ons raakt. [pagina 359] [p. 359] 2 Mijn ziel bereikt alwat zij zingt. Zij rijst in haren frissen droom. Wat zij beluistert wachtensvroom, dat word ik; 'k ben mijn lied dat klinkt. 'k Bewoon mijn licht dat mij verdrinkt. Mijn ziel bereikt wat zij verwacht. Mijn koninkrijk, het werd een bloem van goud, een lierklank; in 't gezoem der lucht die 'k asem, licht dat lacht. Mijn koninkrijk, het werd een straal; en in mijn zangerige taal ontsloot 'k de deur, waar vuur uit stroomt. Mijn ziel bereikt alwat zij droomt. [pagina 360] [p. 360] 3 Mijn gedachten gezaamlijk zweven, goddlijke zusters, naar de zon. Zij zingen. Bleke lucht gaat beven, als vielen bloemen op 't gazon. Eén blijft achter in droevig zwijgen terzijde van den weg, vanwaar de dauw en d'uchtendziele naar het nieuwgerezen licht opstijgen. Maar zij, bezwijmend in den drop van haar zo dodelijke tranen, zingt niet; maar langs die vochte banen trekt tot zichzelf de zon haar op. [pagina 361] [p. 361] 4 De rozen van den dageraad brachten mij mijn klankenglen mee. Zij kwamen: lucht die schaatren gaat; windvlagen op de volle zee. Ik hield mij voor hen onbewogen met handen saam, stil, ongebogen. Zij hebben mij met vleugelzucht begroet en vielen mij te voet. Hun monden streken langs mijn wang reeds toen zij zeiden: ‘Wij staan klaar.’ Hun lippen zongen zonder zang; een kus waren hun woorden maar. In den groten doorzichtgen morgen kwamen mijn englen, vrij van zorgen. Zij sloten, sneeuw en vuur, met enen boog de wereld voor mijn oog. Van blanken voet bedekt door hen tot blonden kruin met bloemen gans, trokken zij grote golven en spiralen om mij heen van glans. Toen werd ik, bevende bevlogen, heel als een schaduw opgezogen door allen tegelijk, lankzaam en zacht: zielen van dorst versmacht. naar La Chanson d'Eve van Charles van Lerberghe Vorige Volgende