Roeping. Jaargang 31(1955-1956)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 321] [p. 321] [Nummer 6] Cornelis Menster Herfstsage De herfst is al kouder, het dagelicht kleumt vochtig, als het oogblank van een dode: zo roerloos stil druilt over ons gezicht een leven na, of is ons al ontvloden. Heel spoedig zal een ijslaag Lanceloot bedekken, het sneeuwt in de ijle zaal, zijn geest is al elders, en de dood fluistert tot hem een koude orakeltaal. Wat zal er van ons worden, als de Graal niet meer komt, en ridders met pracht en praal verstijven tot een blauw escort van doden? Uw tocht, Lanceloot, was vergeefs wellicht. Zie, roerloos stil druilt over ons gezicht een leven na, of is het al ontvloden. voor Patrick in memoriam [pagina 322] [p. 322] Maria op pinksteren Een rukwind greep het loof: de Paasmaalbeker scheen bliksemend te kantelen, pilaren wankelden in de zaal en wij, onzeker, rezen verschrikt op met verwaaide haren. Een witte duif was plots binnen gevlogen en bewoog zich klapwiekend, waar temidden van een veelstemmig ruisen onder het hoge gewelf, Maria stoorloos zat te bidden. Wij zagen haar: zeer stil en ingetogen was zij in haar gebed geknield gebleven, en wachtte den Geest met gesloten ogen. Zij alleen. Dan kwamen vuurtongen zweven, over haar, over ons, en werd voltogen, zwijgend in haar, wat in ons luid ging leven. Vorige Volgende