Roeping. Jaargang 31
(1955-1956)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
II
Wat is er over van het huis
dat uit zijn stenen en zijn stilte
werd gescheurd
alleen de slaap geurt nog naar tafels
waar wijn de woorden kleurt
van mijn genodigden
maar dat vlees is reeds ontastbaar
| |
III
Werkelijkheid aardser
in het gouden bekken
van haar lichaam bij de zee
onverzadigd aan de schade
in de zomeravond-zanden
waar de vederdieren blauw tegen de zon
als oude zeilen stranden
zachter aan die blik
waarin de nacht begon.
| |
IV
Ik was van kim tot kim
in de tederheden
rijp van uw adem
uw zuilen van amandel
| |
[pagina 73]
| |
en ik zing
dat nog steeds
de schelpen van de vereenzaming
breken op uw borst
want ik draag het gesternte der doden
in mijn dorst.
| |
V
De vrienden die in ongenâ vergingen
beveiligen het instinct
op de huid van uw hart staat mijn mond
ongevangen vogel
in het donkere nest
van de bebloede jaargetijden.
Met deze smaak van vernederingen
zong ik alleen maar voor ingewijden.
Een duurzaamheid van steen
begint achter die pijn.
| |
VI
Uw stem is als de nanacht
waarin onrustige steden
luisteren naar de rivieren
in het geheim der bruggewelven
die verwarring is in mij
niet uitgestorven
niets werd volbracht
van alle liefde die ik heb beleden.
| |
VII
En ook gij
in deze nieuwe dag
met vreugden die als vogels snellen
uit de late struiken van de nacht
mijn ogen uit en in
en nauwelijks herinner ik mij
het hartstochtelijk begin
waarvan ik zingen wou.
|
|