Roeping. Jaargang 31
(1955-1956)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Anton van Duinkerken
| |
[pagina 69]
| |
mate verklaren. Doch om een protestantse natie te hebben, is niet alleen een protestantisme, er is ook een bewustzijn van nationaliteit nodig. Of de gewesten: Holland, Zeeland, Gelderland zulk een gezamenlijk nationaliteits-besef opbrachten, zelfs toen de centralisatie-streving van de bourgondische vorsten hen in die richting scheen te drijven, is niet eenvoudig uit te maken. Als krachtige nationale eenheid hebben deze middeleeuwse gewesten zich nooit gezamenlijk naar buiten laten gelden. Ze waren, evenals de kleine vorstendommen en heerlijkheden van andere landen, vaak met elkander in oorlog. Zelfs het besef, een gemeenschappelijke taal te spreken en hierdoor met elkander verbonden te zijn, was hun niet in sterke mate eigen. Brabants leek op Vlaams en Vlaams leek op Hollands, dat weer op Fries leek, maar Brabants wàs geen Vlaams en dit geen Hollands, dat weer geen Fries was. De oudste schrijvers van spraakkunsten in onze taal hebben met dit probleem der verscheidenheid pijnlijk geworsteld, tot de gedachte opkwam, dat het Grieks de samensmelting is geweest van vier dialecten en dat op dezelfde manier ook het zuivere Nederlands een samensmelting diende te zijn van vier dialecten. De man, bij wie deze gedachte opkwam en die men dus de grondlegger zou kunnen noemen der praktijk van het algemeen beschaafd Nederlands, heeft tussen katholicisme en protestantisme op een heel bijzondere manier zijn keuze moeten bepalen. Men overdrijft niet door te zeggen, dat hij tussen deze twee geloofsrichtingen in de knel gezeten heeft! Immers Pontus de Heuiter behoorde in 1572 tot het getal van katholieke geestelijken, dat door de watergeuzen te Den Briel zou worden opgehangen, maar hij onttrok zich aan dit lot door het oude geloof te verzaken. Het nieuwe heeft hij hiermee niet al te hartstochtelijk omhelsd, gelijk zich laat verstaan. Hij is in 1602 te Sint Truien gestorven als rooms kanunnik... van Gorcum. Nu kan men zich op het standpunt stellen, dat het nationaal bewustzijn van de bewoners der lage landen bij de zee zijn oorsprong geheel en uitsluitend dankt aan de Unie van Utrecht met het gevolgelijke placaat van verlatinghe uit 1581, waarbij de souvereiniteit van koning Philips II van Spanje werd afgezworen. Stelt men zich op dit standpunt, dan is er reden om te zeggen, dat in 1579 in Europa een nieuwe zelfstandige natie opkwam, die blijkens haar eigen wetten niets anders begeerde dan een protestantse natie te zijn. Zij is ook als protestantse natie beschouwd en erkend door de nabuurstaten. Over haar lotgevallen besliste mede dit haar door zichzelf en anderen toegeschreven karakter van protestantse natie. Op grond hiervan kreeg zij bondgenoten in verschillende oorlogen, werd zij door Rome als een missieland behandeld en weigerde zij b.v. nog in 1774 notitie te nemen van het feit, dat de Paus de orde der Jezuieten had opgeheven, zodat er, merkwaardig genoeg, in Nederland tussen 1774 en 1814 Jezuieten-staties bleven bestaan juist, omdat Nederland een protestantse natie was | |
[pagina 70]
| |
en een protestantse natie wenste te zijn. Dit kwam niet voort uit een principiële protestantse verdraagzaamheid jegens Jezuieten maar uit een principiële nationale onverschilligheid jegens beslissingen van de roomse Paus. Dat Nederland zich op deze manier gedurende een aanzienlijk en beslissend stuk van zijn geschiedenis heeft laten gelden als een protestantse natie, zal geen Nederlander, voortkomstig uit een van de toenmalige wingewesten, die aan de generaliteit waren toegevoegd, ooit kunnen of willen ontkennen. Maar hiermee is niet toegegeven, dat de geestelijke grondslag van ons nationaal besef nooit iets anders zou geweest zijn, dan het protestantisme. Reeds wees ik op de eenwording van de dialecten tot taal door de boekdrukkunst. Haar invloed op ons volksbesef is mede zo groot geweest, omdat het protestantisme bij zijn spontane verbreiding, zowel als bij zijn opzettelijke, door de overheid bevorderde propaganda, buitengewoon veel profijt van de boekdrukkunst getrokken heeft. Lange tijd heeft het er naar uitgezien, of men protestant was, wanneer men in huiselijke kring de Bijbel las en of men katholiek was, wanneer men dit uit een verkeerd begrepen soort geloofsijver naliet. Merkwaardig hiermee in strijd is echter de ervaring, dat bidden in de Vlaams-sprekende gedeelten van België tot op de dag van vandaag ‘lezen’ heet, terwijl dit bij de Nederlandse katholieken alleen nog in het werkwoord mislezen bewaard is gebleven. Sedert 1796 is Nederland, staatsrechtelijk beschouwd, geen protestantse natie meer. Aan de gelijkberechtiging der kerkgenootschappen kan men nu wederom een allesbeslissende waarde toekennen, gelijk men dit voor de 17e en 18e eeuw doen kan aan het dertiende statuut van de Unie van Utrecht. Het lijkt mij echter niet juist, dit dertiende statuut wèl-, en het besluit van 1796 niet als beslissend te beschouwen. Neemt men aan, dat in het eerste de volkswil tot uitdrukking kwam, dan is er weinig reden om aan te nemen, dat deze wil niet tot uitdrukking kwam in het tweede, en andersom. Ziet men echter deze staatsbeslissingen niet als de werkelijke grondslagen van de karakteristiek der bevolking, dan kan men ook rustig zeggen, dat er in 1579 niet op slag een protestantse natie is ontstaan en dat onze natie niet in 1796 op slag heeft opgehouden, typisch protestantse volkstrekken te vertonen. Persoonlijk voel ik voor die laatste manier om de geschiedenis te beschouwen het meest. Het Nederland, waarin wij leven, is dan staatsrechtelijk in het geheel geen protestantse natie, maar het is ook in het geheel niet onderweg om een rooms katholieke natie te worden. Het heeft uit zijn onafhankelijke staatwording zeer sterke protestantse trekken aan zijn bevolking meegegeven, vooral een krachtig persoonlijk verantwoordelijkheidsbesef, een onmiskenbare critische zin en een zeer ontwikkelde drang naar formele plichtsvervulling. In dit opzicht kan het | |
[pagina 71]
| |
iemand uit het buitenland gemakkelijk treffen, dat Nederlandse katholieken, vooral boven de grote rivieren, in vele zaken een eerder protestantse levensernst, ingetogenheid en afkeer van theatraliteit en monumentaliteit vertonen, terwijl vaak bij Belgische, Franse, Spaanse, Italiaanse of zelfs Zwitserse protestanten een eigenaardige vertrouwelijkheid met het verhevene of blijmoedigheid ten opzichte van het alledaagse ons kan aandoen als beïnvloed door de levenshouding der hen omringende rooms katholieke bevolking. Zulke nationale trekken in de beleving van de godsdienstleer behoeven, dunkt mij, protestant noch katholiek te verontrusten, al zou ik er vooral geen al te grote culturele consequenties uit getrokken willen zien. Van politieke consequenties zwijg ik. Mijn leven lang heb ik politici over godsdienstige beginselen horen spreken en zich hierop horen beroepen zonder dat er ooit één mij met werkelijke overtuigingskracht heeft kunnen duidelijk maken, dat de slagwoorden, die hij beginselen noemde, in werkelijkheid geen gevolgtrekkingen waren, doorgaans getrokken met het oog op een bereikbaar effect. Wel meen ik, dat het onderscheid, tussen politieke verdraagzaamheid en leerstellige onverdraagzaamheid grotendeels berust op een weinig verantwoord en hierdoor misleidend spraakgebruik. Wat in het ene geval verdraagzaamheid heet, kan inderdaad verdraagzaamheid zijn, maar kan het ook niet zijn, omdat hetgeen in het andere geval als onverdraagzaamheid wordt gewaarmerkt, niets anders is dan integriteitsbescherming, die in onze moderne volkstaal nooit als onverdraagzaamheid wordt aangeduid behalve voor dit uitzonderlijke geval. Een meisje, dat niet trouwen wil, noemen wij niet onverdraagzaam, wanneer zij niet opzichtig met jongens omgaat. Zij kan in dit geval voorzichtig heten, desnoods preuts of eigendunkelijk, echter onze taal laat niet toe, haar onverdraagzaam te noemen. Wij zouden elkaar heel wat beter verstaan, wanneer allen de taal leerden gebruiken op dezelfde wijze en wanneer wij geen afzonderlijke rooms-katholieke woordbetekenissen achterhielden in het gesprek met protestanten. |
|