| |
| |
| |
Journaal
Maandag
HARRIET LAUREY - Er is weer een ‘gootse ontdekking dezer eeuw’ gedaan, en deze keer is het het LSD, een preparaat, dat bij mensen herinneringen kan opwekken aan hun vroegste jeugd, aan hun geboorte zelfs. Kranten en tijdschriften zijn er vol van. Iedereen praat er over. Het belang ervan voor de psychiatrie is duidelijk onschatbaar. Maar ook buiten het terrein van de wetenschap opent het een mysterieus, onafzienbaar uitzicht op fantastische mogelijkheden. Nadenkend daarover, krijg ik, zonder ze ong te kunnen specificeren, vage, maar grootse vermoedens van een tijd, waarin de macht van de mens over de mens bovenmenselijke afmetingen aanneemt, het is alsof de mens in Gods rechten treedt, handelend en oordelend vanuit een kennis, die tot nu toe uitsluitend aan de Alwetendheid was voorbehouden, maar die opeens, op een wonderbaarlijke manier in zijn eigen, ontstelde handen valt.
Als er één gebied is buiten de wetenschap, waarop de ontdekking van het wonderpreparaat een revolutie belooft, moet dat wel het zo vlijtig bewerkat land van de experimentele poëzie zijn! Immers, de allereerste ervaringen van de ziel, de primitiefste stamelingen van het ontluikend bewustzijn, kunnen nu door een enkele injectie worden opgeroepen en herbeleefd, zonder dat het dichterlijk brein zich moeizaam hoeft te ontdoen van de in de loop der jaren verworven en niet meer te loochenen redelijke kennis, van de intelligentie, die zich in hem ontwikkeld en gescherpt heeft, van de cultuurinvloeden, die hij nolens volens heeft ondergaan. De atonale dichter kan zich nu zijn hoogste inspiratie als een antibioticum voor de traditionele levenwaarden laten toedienen en hoort zijn poëzie uit zijn eigen mond, voordat de wil, ja zelfs maar de gedachte, om een vers te maken, zijn zielsintenties heeft kunnen vertroebelen. En hij hoort haar zuiverder, en betrouwbaarder, dan hij ooit heeft dusven hopen. Alleen zal dan, waar immers de mogelijkheid tot realisatie van het onderbewuste in principe voor iedereen gelijkelijk open staat, de vraag rijzen: wie is nu waarachtig dichter? Of, erger nog: wie zou het naar hun maatstaven gerekend, niét zijn
TEGENBOSCH - In de trein zet zich tegenover mij een volmaakt man. Ik bedoel een man waarop zulke epitheten passen als clean-shaven en Brillcremed, gekleed volgens de italiaanse coupe, sinds onlangs gangbaar bij ‘de man die dicteert’, en dan zo opzichtig volwassen, breedgeschouderd, volumineus en gewichtig. Iemand die zich met hautes finances moet bezighouden, wellicht een captain of industry. Met dikke handen trekt hij uit de zijzak van zijn colbert een blad, een dikke hoornen bril uit de borstzak. Nog een laatste blik over de medereizigers, de blik van een man die dicteert, dan neemt hij de pen en zet zich aan het werk.
Plotseling word ik me bewust dat ik de man ontsteld zit aan te kijken. Het is een puzzleblad waarin hij ‘werkt’. Al het aplomb voerde dus maar tot dit.
Later overwoog ik dat mijn verwondering misschien misplaatst was - als zoiets al ooit van oprechte verwondering kan gezegd. Misplaatst omdat dit puzzlen immers zo goed een spelvorm was als bijvoorbeeld dichten of turnen. Maar wat is dat voor spel, dat met zo'n vertoon van maatschappelijk en bijna geleerd gewicht wordt voltrokken? Met zo'n air van
| |
| |
volwassenheid? En ons onnozelaards bijna deed geloven dat captains of industry zich per trein lieten vervoeren? Typisch vals gespeeld.
| |
Dinsdag
VAN DER PLAS - De laatste weken veel dagboeken gelezen: Hebbel, Arnold Bennett, Julien Green. En steeds de meeste voldoening getrokken uit de notities waarin zij hun tijdelijke onmacht om te schrijven hebben uitgesproken. Zo zit je jezelf voortdurend te vergelijken en je vindt een verzachting voor eigen verdriet in dat van een ander. Eén notitie [bij Hebbel] in het bijzonder waar bevonden. Hij loopt tegen de dertig en schrijft dan ongeveer: Als ik vroeger een gedicht van een tijdschriftredactie als niet geslaagd kreeg teruggezonden putte ik er onmiddellijk de kracht uit voor een nieuw werkstuk; nu maakt een dergelijk feit me alleen maar moe, machteloos, bedroefd.
HARRIET LAUREY - Audrey Hepburn heeft geweigerd, de hoofdrol te spelen in de verfilming van Françoise Sagan's bekroonde boek ‘Bonjour Tristesse’.
‘Voor de rol van dat perverse meisje voel ik helemaal niets’, zegt Andrey en dat is haar goed recht en ongetwijfeld pleit het voor haar ook. Maar dat neemt niet weg, dat zij zich vergist, niet in haar weigering misschien, want de vertoning op grote schaal van deze film zou zeker een bedenkelijke onderneming zijn. Maar zij vergist zich, naar mijn overtuiging, in de beoordeling van ‘dat meisje’, Cécile, de ikfiguur ut ‘Bonjour Trstesse’.
Perversiteit vooronderstelt toch een ‘beter weten’, waartegenin de immorele handelingen be?dreven, de decadente theorieën aangehanden worden. Zij impliceert een bewuste keuze voor het kwaad, een overgave van denken en geweten aan geneigdheren, die als onwaardig gekend worden.
Maar het meisje Cécile, weet werkelijk niet beter. Zij handelt vanuit een zeker verkeerde, ongezonde geestelijke basis, maar herkent die basis niet als ongezond. Emoties als vriendschap, liefde, bewondering, angst, medelijden, zelfverwijt, worden op zichzelf zeker niet minder zuiver door haar beloofd dan bij een andere, beter gerichte, religieus ingestelde persoonlijkheid het geval zou zijn. Door het ontbreken van ieder positief, christelijk levensbeginsel moet de uitwerking van deze zuivere menselijke eigenschappen echter wel verloren gaan, of tenminse wel tot rampzalige gevolgen leiden.
Haar leven lijkt op Saulus' weg naar Damascus, en men blijft zich het hele boek door bewust, dat als de genade van het inzicht voor haar voeten in zou slaan, zij alle kwaliteiten zou bezitten om die uit te buiten.
‘Bonjour Tristesse’ is een boek, waarvan ieder, die dit inzicht gegeven is, eerder beter dan slechter zal worden, omdat hem schrijnend voor ogen komt te staan, hoe vele ontroerende, eerlijke, diepmenselijke eigenschappen verspild worden en tot droefheid leiden, als zij niet vanuit een hoger inzicht gericht worden op een hoger doel.
| |
Woensdag
SMIT - Soms heb ik zin het op te geven. Ik heb vandaag weer drie nieuwe ‘basilieken’ gezien. Als ik goed ben ingelicht staan er nog een slordige twintig op stapel. De Bossche cursus kan voorlopig voort. En dat gaat maar door alsof er niets aan de hand is. alsof er in Duitsland, Zwitserland, Frankrijk, Amerika niet zoiets bestaat als een wèrkelijk nieuwe kerkbouw. Alsof Marcel Breuer niet een voortreffelijk, volkomen nieuw plan heeft gemaakt voor een klooster in Canada. Wij zijn dus niet alleen tegen de politieke door- | |
| |
braak, maar zo mogelijk nog hardnekkiger tegen iedere artistieke. We houden architecturaal beslist alle deuren dicht. We doen dat zelfs met zoveel machtsvertoon, dat enkele jongeren, die beslist betere mogelijkheden hebben - zoals Van Kranendonk - het spoor dreigen kwijt te raken. Maar laten we ons dan verder over niets meer verwonderen.
HARRIET LAUREY - Je spreekt met A. over engelen of over duivelen. Over heel goede, harmonieuze, gelukkige mensen of over heel verdwaalde, heel ongelukkige. Zij heeft een feilloze intuitie en een nooit falende aantrekkingskracht voor het engelachtige in iemand, en voor het satanische. Als zij zich één taak in haar leven gesteld heeft, is het wel, het evenwicht tussen deze twee bovenmenselijke machten te herstellen, de mens met God en zo met zichzelf te verzoenen. Op een of andere onnaspeurlijke manier ontmoet zij steeds maar keer nieuwe mensen, die met zichzelf geen raad weten, ij voor zij het zelf weten, zijn zij als Tobias verwikkeld in een gevecht met de engel.
Toen wij weereens over de duivel spraken, - die in gesprekken met haar altijd iets van zijn angstaanjagende afschuwelijkheid verliest - vertelde ik haar wat ik eens gehoord en gelezen had over Papini, en zijn boek over de duivel. Wanneer de Kerk Papini's opvatting tot ketterij verklaart, kan ik mij daar, zelfs zonder twijfels, bij neerleggen, want het kleine beetje, dat ik meen te kunnen begrijpen en doorzien, weegt bij lange na niet op tegen alles, wat ik ook zou moeten weten en niet weet, zou moeten kennen en niet ken. En vooral: ik geloof, omdat ik geloof, en niet omdat ik voel, weet. ken of begrijp.
Maar dat neemt niet weg, dat de grondgedachte van Papin's boek - voorzover ik die dan heb gemeend te begrijpen - op zichzelf niet strijdt tegen mijn christelijke levensgevoel. De duivel, die alleen duivel is en moet zijn, omdat hij, door God losgelaten, niet meer in staat is om lief te hebben. De hoop, dat een hemelbestormende, gezamenlijke liefdesacte van alle mensen ter wereld machtig genoeg zou zijn om de haat, het wezen van de duivel, te overweldigen, hem te treffen met een enkele kleine vonk van liefde, die hem in zijn wezen zou aantasten. ‘Vous le sauverez peut-être’, stond er op de omslag van Papini's boek. Het deed op het eerste gezicht aan als zomaar een van de vele reclameslogans, waarmee ieder boek nog probeert op te vallen in een etalage vol sensationele aankondigingen. Maar als je er later, thuis, en in stilte, nog eens aan denkt, is het eerder een zachte, aarzelende stem, die vraagt of het de poging niet waard zou zijn.
Ja -, zei A., en ze kreeg iets heel stralends en energieks, ‘je moest eigenlijk met de duivel aan je arm naar Onze Lieve Heer toe gaan, en zeggen: hier ben ik, mét de duivel; misschien zou je het kunnen winnen.’
We hebben er samen maar weer om gelachen.
Toch had de gedachte, even, aan de mogelijkheid alleen, ons bijna blij gemaakt. Maar dát maakt, hoop ik, nog geen ketters van ons...
| |
Donderdag
TEGENBOSCH - In een Nijmeegs café. Het gesprek loopt over de schrijver R. Van Duinkerken, somber, herinnert zich dat diens dood destijds werd toegeschreven aan alcoholvergiftiging. O nee, roept Werner Berengrün uit, nee dat kan niet. Wel is mogelijk dat R. leed aan een groot verdriet en dat hij toen heil gezocht heeft in het drinken. Maar dan is hij van verdriet gestorven, niet van de alcohol, die werkt alleen opwekkend.
VAN DER PLAS - In de Times een mooi artikel door Oliver Edwards over de nagenoeg
| |
| |
onbekende Engelse dichter en prozaïst, Richard Middleton [1882-1911]. Edwards bewondert vooral zijn verhaal The great man, en het is niet moeilijk om te begrijpen waarom. Het verhaal: Een gedisillusioneerde Engelsman neemt de schrijver op thee-tijd mee naar huis. Onder de invloed van meer sympathie dan hij ooit gekend heeft, geïnspireerd door de belangstelling van de gastvrouw en de zestienjarige dochter, bloeit de jonge man open, hij straalt en vertolkt voor zichzelf en zijn toekomstdromen. Het bezoek is afgelopen. Men vraagt hem dringend om eens gauw terug te komen. Maar hij weet dat hij het niet zal doen:
‘Nee, ik ga niet meer terug naar dat huis op de heuvel boven Woluwe, zelfs niet om Monica op haar tenen rozen te zien plukken. Want ik heb op de kapstok in de vestibule de mantel van een reus laten hangen en ik zou deze vriendelijke mensen niet willen laten ontdekken dat ik onmogelijk in staat ben die mantel te vullen onder normale omstandigheden. Ik voel overigens ook een soort sentimentele tederheid voor deze illusie, gedoemd om zo'n kort leven te leiden’.
Oliver Edwards voegt er aan toe: ‘Arme Middleton, daarmee heeft hij zijn eigen epitaaf geschreven’. Hoeveel ‘minoer poets’ of niet geslaagde jonge mensen die ooit de ambitie koesterden, een groot schrijver te worden en er toch nauwelijks meer in geloofden, zullen zichzelf in dit verhaal herkennen? In die jongeman op bezoek - brillant opeens onder zoveel hartelijkheid, pratend over grootse plannen, in de kussens van de luie stoel, bij de thee, en het aandachtige meisje, bereid al om te aanbidden? En bij de deur, het afscheid, de verschrikkelijke wetenschap dat alles voorbij is: het grote gedicht, het grootse leven; en dat nu de mistige, koude weg komt, naar de buurttram.
SMIT - Hield gisteravond ergens in het zuiden van ons land een praatje, waarin ik het lezen van goede boeken probeerde te propageren. Na de pauze gelegenheid tot het stellen van vragen. Er stond een vriendelijke meneer op. ‘Onze pastoor’, zei hij, ‘denkt er heel anders over dan u. Ge hoeft niet te lezen, zei hij, ge komt toch wel in den hemel’. Ik wist werkelijk niet zo gauw wat ik antwoorden moest. Na een diepe zucht vond ik: ‘Uw pastoor heeft in zekere zin gelijk. Uw hemelse geluk hangt waarschijnlijk niet af van het aantal boeken, dat u kunt zeggen gelezen te hebben. Maar misschien hangt uw aardse weerbaarheid er voor een groot deel van af. En dat zal uw pastoor toch ook wel ter harte gaan’. De man gaf een veel charmanter antwoord dan hij zelf vermoedde: ‘Dat weet ik niet’, zei hij.
| |
Vrijdag
VAN DER PLAS - Een huldiging vanmiddag. Altijd hetzelfde: iedere spreker vindt in de vijf à tien minuten dat hij aan het woord mag komen een schone gelegenheid om intimiteiten over zich zelf mee te delen. ‘Ik weet nog goed, Smitje, jongen, toen ik als een jong broekje van 18 jaar bij jou in de troep kwam, dat je toen tegen me zei...’ Onmiddellijk is ons te verstaan gegeven dat de spreker tegen de grote acteur Smit thans Smitje mag zeggen en wat meer is, dat de spreker die leertijd nu ver, ver achter zich heeft liggen en is opgegroeid tot een beroemdheid, die het thans niet beneden zich acht dat oude Smitje een paar vriendelijke woorden te komen zeggen. Het blijven er maar een paar. De spreker staat vrijwel de gehele tijd stil bij zichzelf, breeduit, smakelijk lachend om zijn eigen handigheidjes, nagenietend van zijn carrière. Op huldigingen worden uitsluitend de sprekers gehuldigd,
| |
| |
door zichzelf, en verder niemand. De grote teleurstelling van iedere jubilaris moet zijn dat hij op een huldiging niet aan zijn trekken komt en dat de na hem gekomen collega's precies dezelfde egoïstische redenaars aan het worden zijn als hij zelf op ontelbare huldigingen al geweest is.
SMIT - Zat vanavond te lezen in de nieuwe bundel van Lucebert Alfabel. Een buitengewoon sterk dichter, maar de nieuwe bundel geeft ons toch weer een paar bitter harde noten te kraken. Het zou minstens interessant, evenwel in zeker opzich indecent zijn, om na te gaan hoeveel van de huidige jonge dichters van huis uit katholiek zijn. Lucebert is in ieder geval één van hen en zijn nieuwe bundel is voor een belangrijk deel gevuld met wat ik oprispingen van zijn katholiek verleden zou willen noemen. Trieste oprispingen. De afstand tussen een jong, dichterlijk idealist en een stokoude, burgerlijke werkelijkheid. Lees Het boek ik en nu De derde persoon van Bert Schierbeek. Een zelfde geval, zij het met betrekking tot een streng protestants verleden. Ook hier de zelfde kortsluiting. Ik denk er niet over om Lucebert en Schierbeek zonder meer gelijk te geven. Ik vraag mij alleen bezorgd af waarom een bepaald revolutionnair élan niet beter kan worden opgevangen en waarom wij hardnekkig uitmunten in het afstoten van krachten, die wij zo bitter nodig hebben. Neem Lucebert: hij verfoeit dat roomse verleden, maar hij schreeuwt om de dingen die het hem onthield en die het hem toch had kunnen geven. Hij weet precies wat het is en wat het had moeten zijn. Hij wreekt zich op de meest beslissende punten. En als het zo doorgaat zal hij ons nog verplichten tot het schrijven van die strenge stukken, waarover ik mij begin af te vragen of ik ze nog ooit durf te ondernemen.
| |
Zaterdag
TEGENBOSCH - L'Osservatore Romano was ontstemd over een artikel van François Mauriac in Look. Het kwam Mauriac ongewenst voor dat een Amerikaan tot paus zou worden gekozen. Een Amerikaanse paus zou nu een partijpaus schijnen, een gevaar zijn voor de katholiciteit der Roomse kerk. L'Osservatore Romano is vanwege deze publicatie tegen de romanschrijver te velde getrokken, heeft hem van eerzucht beschuldigd, hem vergeleken met de keizers die eertijds de gewoonte hadden de kerk waar mogelijk te knevelen en naar hun belangen te hanteren en het blad heeft tenslotte bij Mauriac en andere katholieke schrijvers de neiging menen te bespreuren, dat zij zich door de Heilige Geest geïnspireerd wanen.
L'Osservatore Romano, in 1861 gesticht als onafhankelijk orgaan tot weergave van het katholieke zicht op de dingen van de dag, kreeg onder Leo XIII een bepaald hechte binding met de H. Stoel doordat het in de rubriek ‘Nostre Informazioni’ de ambtelijke mededelingen van het kerkelijk Oppergezag ging bevatten. Het werd het officiëel orgaan van deze ambtelijke mededelingen. Men vindt er in de geautoriseerde weergave èn verklaring van alle pauselijke boodschappen. Men denke dus niet te gering over de krant juist als weergave van de Vaticaanse opinie.
Toch is geen enkele katholiek aan elke kolom van L'Osservatore gebonden. Krachtens dezelfde deugd van voorzichtigheid volgens welke men bereid is zijn woorden te overwegen, moet men ook bereid zijn zekere woorden te weigeren. Men zou het ons licht, en terecht ook, als domheid aanrekenen wanneer we voortaan de zaak afgedaan gingen beschouwen nadat L'Osservatore heeft gesproken.
Zonder twijfel zal de pikante vraag die Look aan Mauriac voorlegde - wat dunkt U van
| |
| |
een Amerikaan op de Stoel van Petrus? - ook menigeen onder ons eens hebben bezig gehouden. Meestal immers schrijven bladen over kwesties die de lezers alleen maar bespreken. En niemand onzer zal het ongeoorloofde zijn opgevallen van zulk een gesprek. Niemand ook de ongeoorloofdheid van een bepaald standpunt, hetzij vóór of tegen een Amerikaanse paus. Ook als wij niet uitdrukkelijk het voorbehoud maken, dat wij ons in alle geval wensen te onderwerpen aan de keuze van een toekomstig conclaaf, gelovende dat in het conclaaf de H. Geest Zelf werkzaam is, zullen wij niet minder trouw zijn aan dit oerkatholieke gedrag van eerbied jegens de pauskeuze. Er is geen schijn van kans, dat de tegenstanders van Amerikaanse pausen, onder aanvoering van François Mauriac, met een tegenpaus naar Rome zullen trekken. Die tijden zijn voorbij. Ja, het is niet ongeoorloofd te beweren, dat wat dit aangaat de kerk volmaakter is dan vroeger. Christus' Bruid wordt mooier nu zij ouder wordt. Vlekken die haar eertijds hebben aangekleefd, vallen niet meer te bespeuren. De volkome ontplooiïng van het dogma, die wij mogen meemaken, gaat gepaard met toenemende zedelijke kracht.
Waarom dus die aanval van L'Osservatore Romano op Mauriac en tegelijk op andere katholieke schrijvers? Waarom die grievende aantasting van de eer van de Franse romancier door hem eerzucht te verwijten? Waarom de beschuldiging dat de schrijver een eigen handel zou willen bedrijven met de H. Geest? Dit is bepaald niet de wijze waarop de Schrift ons voorschrijft onze broeder te vermanen.
Met pijnlijke helderheid beseft men plotseling dat de uitval tegen Prof. dr. L.J. Rogier en Rector N. de Rooij niet meer alleen staat. Het moge waar zijn dat Mauriac zich een tijd geleden heeft geuit over de priester-arbeides in een zin die indruiste tegen de opvattingen van het Vaticaan. Het is evenzeer waar dat heilige theologen zich lang geleden over Maria's Onbevlekte Ontvangenis hebben geuit in een zin die óók indruist tegen de opvattingen van het Vaticaan. Dat gebeurde toen de kwestie nog vrij was. Het lijdt geen twijfel hoe die heilige theologen zich momenteel zouden uitspreken. En hoe Mauriac thans over de priester-arbeiders spreekt, is óók bekend uit meer dan één artikel in Le Figaro: hij is één doorlopend vermaan tot de priesters zich aan de H. Stoel te onderwerpen.
De vrijheid der christenen - dat is momenteel het door andersdenkenden meest betwiste punt van de gelovige leefwijze. Een aanval als in L'Osservatore Romano tast minder de vrijheid van Mauriac of van ons, gelovigen, aan als wel de geneigdheid van de anderen om in de kerk te zoeken wat ze daarbuiten toch niet vinden kunnen. De Inquistie is een monster dat nooit door de kerk is uitgevonden, dat ze zelfs, toen het echter al te krachtig was, heeft willen doden, maar een moment van goedkeuring en de al te menselijke hoop dat het ergens goed voor zou zijn, en er is daardoor de kerk bijna meer kwaad gedaan dan door de ketterij van Luther. Dat is alvast de eerste reden waarom elke katholiek tegen wat voor soort Inquisitie en misplaatst machtsmisbruik ook zich dient te kanten.
Misschien is geen overbodige vraag de vraag naar de figuur van L'Osservatore Romano zelf.
| |
Zondag
VAN DER PLAS - Het valt te betreuren dat Roeping geen kolommen achterin heeft, waar net als in Podium de redacteuren en medewerkers elkaar op de schouders kloppen of uitschelden of op de vingers tikken. Het kan een literair maandblad zo gezellig maken. De lezers krijgen eens wat van de binnenkamers der dichters te zien, horen nog eens wat
| |
| |
van onderlinge sympathieën, en het blad wordt huiselijker en gezelliger, laten we wèl wezen. Podium is er de laatste tijd sterk in. Zo ongeveer in deze trant:
Ben je daar Gomperts!
Kijk dan eens hier, Gomperts: dat jij Morriën de hand boven het hoofd houdt om net te doen of je Charles in de maling neemt maar tegelijk van Leeuwen een schop te geven is wat van jou te verwachten viel. Maar dat ie achter Charles' rug om van mij vertelt dat ik Morriën met Hoornik samen bij Reinders over Aafjes heb zien smoezen om van Leeuwen dat rotstuk over mij te laten schrijven kan ik zelfs van Oirschot niet doen geloven. Wat een vuile streek om mijn boek te betrekken in die ruzie tussen Moriën en jou over Charles. Bah!
W.F. Hermans.
Of je krijgt zoiets:
Beste Simon,
Je weet dat ik waardering heb voor wat je over Rudy en Remco hebt gevinkenoogt. Maar ik wil je wel zeggen dat Hugo en Lucebert je werk niet mooi vinden. Ik vind Hans trouwens ook niet goed meer. Nee, dán Gerrit. Die doet het goed, de laatste tijd. Ook Remco wordt mooi.
Harry.
Dan kunnen wij het ook:
Waarde Coolen,
Nou kan ik je echt geen Toon meer noemen. Je had die prijs moeten weigeren. Het is vies: tweeduizend gulden van die provinciale prollen aan te nemen. Het is ook zo verschrikkelijk ordinair. Wij dachten dat je daar boven stond. Maar jij bent al net als heel die gearriveerde rommelzoo bij elkaar. En wat ga je met dat geld doen? Opmaken, natuurlijk. Weet je hoe wij het vinden? Wij vinden het dun.
Wij van Roeping.
TEGENBOSCH - Op weg naar Leuven en in Leuven zelf allerlei Belgische kerken en kerkjes bezocht: Turnhout, Herenthals, Arendonk, Wezemaal, in Leuven de St. Pieters, de St. Michiels en de St. Geertruid. Een paar uitzonderingen daargelaten [prachtig is Geertruid]: wat een chinese warwinkels. Het is genant bij de partij te horen die zo'n clubhuis inricht. Goddeloos profaan lijkt het. Dat is het allicht niet, het is veeleer de zoete corruptie van alle volksdevotie, zoals Newman wil. Maar het is nog iets ander ook: het neen tot de eigen tijd. Dit heeft geen relatie met onze dagen, van de romaanse tot de baroktijd hebben ze zich creatief bezig gehouden met hun Godshuis, daarna hebben ze er zich bij neergelegd. Laat de spinnen weven, de verf maar bladderen.
|
|