Roeping. Jaargang 30(1954-1955)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 513] [p. 513] [Nummer 11] Henri Bruning Water water wil altijd verzinken, 't wil van zichzelf ontdaan doch altijd moet het klinkend en maar licht zijn bedding gaan en ten avond, welk leeg blinken als zijn bittre zin verstaan. - water wil altijd verzinken diep in zijn spiegeling vergaan het zinkt in een donker, en dan klimt het ten hemel omhoog, maar daar vindt het opnieuw 't met zichzelf bestaan. water wil altijd verzinken 't wil van zijn gedaante ontdaan zijn bittre zin: bestaan. doch overal, altijd bindt het [pagina 514] [p. 514] Strofen Meester, wat moet ik doen? Marcus X, 17 1 Al wat ik van U zeg, zeg 'k van mijzelve en blijft gevangen in mijn menslijk woord. Tot U, waarlijk tot U kan ik niet delven, Gij zijt Degeen, die slechts Zichzelf behoort. 2 Zou God nog schoner zijn dan lente's licht beginnen? O, zie hetgeen Zijn hand ten leven riep. - Ik ben geen andre vreugd, - ik kan niet God beminnen, te schoon, te schoon is reeds, wat Hij als spiegel schiep. 3 Ik kan niet méer beminnen, Aarde. - God, verloren voor U hebt Gij met al uw aardse pracht mijn hart. Ik kan geen groter liefde toebehoren; nooit te voren hebt Gij dit menslijk hart zo diep, zo zoet verward. 4 Ik dwaal ontwapend door Uw onuitputbre pracht. Uw Aarde te aanschouwen word ik nimmer moe. Aan haar doorgrond ik U als de volkomen Andere, U, Glorievolle, die het Al hebt voortgebracht. Om U te minnen, God, moest ik in God veranderen, 'k heb U niet lief, - mijne vermogens reiken zelfs tot geen aards beminnen of begrijpen van het gelijke en het noembre toe. [pagina 515] [p. 515] 5 O hoger droefheid, hoger vrede, o eindlijke enkelvoudigheid, onaardse aardsheid, kuise hemel, o, in u onvergankelijk zijn. 6 Zo overweldigd zijn in ziel en zinnen. Reeds hier zo onuitblusselijk beminnen. Zo onvolkomen, en zo godlijk zijn. O Meester, laat mij; laat me deze pijn. Vorige Volgende