St Anna’. En rond het jaar zevenhonderd horen wij al klanken als deze: ‘Bij U, Moeder van God, moet de dood een heenkomen zoeken, omdat gij aan de mensen het Leven hebt gebracht, bij u moet het graf zich verwijderen, nu gij de goddelijke grondslag werdt van de onuitsprekelijke Hoogheid... gij, de in alle opzichten onbevlekte’. Zo spreekt Germanus de patriarch van Constantinopel. ‘Vandaag’, getuigt Andreas van Creta op het St. Anna-feest, ‘hebt Gij, Heiland, aan de vrome Anna, als vrucht van haar schoot gegeven Uw Onbevlekte Moeder’. En de dichterlijke Joannes van Damascus voegt zich als derde daarbij. ‘Wij hebben het paradijs doen sluiten’, zegt hij, ‘gij hebt de toegang tot de boom des levens weer opengezet. Uit het goede kwam door ons de jammer; door u kwam ons uit de jammer het betere terug. Hoe zult gij de dood kunnen proeven, gij Onbevlekte’?
Rond zeshonderd heeft Sophronius, de patriarch van Jerusalem, die de lof van Maria uitbundig bezingt en schier in heel het Oude Testament voorafbeeldingen van haar wil zien, toch ook in nuchtere termen gesproken over haar onbevlekte Maagdelijkheid, die voor de baring, gedurende en na de baring onbezoedeld is.
Tussen 600 en 431, jaar van het Concilie van Ephese, was de Godsmoeder [Theotokos] veel bezien, zo bij Theodotus en Proclus, altijd met de onbevlektheid daarin begrepen, die al vóór 400 door Ephraem de Syriër was bezongen. En dit nogal in klare woorden. Hij zegt immers: ‘In U, o Heer, is geen vlek aanwezig, maar ook in uw moeder is er geen vlek’. Eenzelfde inzicht lijkt Epiphanius van Salamis mee te dargen. Terwijl vóór het concilie van Nicaea [325] Irenaeus, de Oosterling, die met Polycarpus en Paplas in betrekking had gestaan en zijn Oosterse kijk mee naar het Westen, naar Lyon bracht, zo helder Maria tegenover de eerste Eva plaatste, als Paulus dat Christus tegenover de eerste Adam had gedaan.
Zo ontkomt men er niet aan, over Justinus heen ook bij Ignatius van Antiochië in de eerste eeuw een wel niet strak getekende, maar toch in de grootheids gedachte over de Lieve Vrouw ingesloten ongereptheid te vermoeden.
En als men dan nog eens de Evangelist Lucas, als hij waarschijnlijk bij de eerste gevangenschap van de Apostel Paulus op diens aandrang een Evangelie samenstelt en de Annuntiatie beschrijft, de boodschappende Engel in de mond hoort leggen: ‘Su Kecharitòmenè’, dan valt de aandacht op dat Griekse verdeelwoord en de eigenlijke zin daarvan: Maria is al te voren begenadigd.
En wederom komt de vraag op, of het dogma niet reeds opgesloten lag in de idee van Paulus: het corpus Christi mysticum? Het Oosten lijkt dat te hebben doorzien.
*