zwarte figuurtjes naast haar, hun deemoedig bidden niet te verstaan. Zij was alleen; en zij was alleen de moeder, en zij stond hier tegenover de Moeder van God, de enige, die haar wereld kon redden. Zij kon niet vragen: niet de mogelijkheid openlaten van het onaanvaardbare; zij zou haar ziel en zaligheid inzetten om deze éne genade af te dwingen.
- ‘Votre volonté et pas la mienne’, hielden de stemmetjes aan, smekend en met een verborgen overgave, die haar radeloos maakte. Zij keerde zich naar hen, haar mond wanhopig vertrokken, haar ogen vol afkeer.
- ‘Laissez-moi! Laissez-moi seule!’ en zij drong zich tot vlak voor het Moederbeeld en bleef daar bewegingloos geknield, tot de stilte zo stil geworden was, dat zij die aan haar eigen ademhaling herkende.
*
Er waren geen vogels meer en ook de regen had opgehouden. Van ver zong waterhelder het stromen van de Gave, het klonk als iets vertrouwds en maakte haar bijna rustig.
Zij praatte halfluid tegen Maria, legde haar uit, hoe dit kind alles was, dat zij liefhad, het enige dat haar bestaan de kleuren gaf van geluk en leed. Het was niet mogelijk, dat zij zou moet enleven zonder het kind. Het was niet mogelijk, dat iemand, die dit uitgeputte wezentje redden kon, het sterk en stralend kon maken als alle andere kinderen, dit weigeren zou. Dat de maanden van angst, onrust en bittere hoop dood zouden lopen in een verdriet, zo grenzeloos dat diezelfde angst daarbij begerenswaardig zou schijnen. Zij kon geen Moeder zijn met een hemelse macht, en deze moeder aan haar aardse onmacht overlaten.
Er gleed een wolk van moeheid over haar heen, die haar overal vervulde, haar trillende handen stillegde, haar innerlijk snikken suste. Zij glimlachte naar de Madonna. ‘Ma Mère’, zei zij, ‘vous sauvrez mon enfant’.
*
Toen zij zag, dat Maria naar haar teruglachte, vouwde zij haar handen. Het donker was diep in de grot geweken; waar de Madonna bewoog, was licht. De innigheid, die zich in haar uitbreidde, ervoer zij als volkomen nieuw, een warmte die zij niet kende en niet begreep. De tranen, die zij huilde, streelden haar; het was alsof zich aan haar een genezing voltrok, waarom zij zelfs niet gedacht had te vragen. Zij veegde haar ogen droog en nu zag zij, dat het niet de hemelse Moeder was, die daar stond, niet de stralende, verheerlijkte, maar de Moeder van het Kind, een vrouw als zij; er waren geen rozen aan haar voeten en zij hield geen rozenkrans tussen de handen, maar droeg het Kind op haar arm en hield zijn handje vast. Toen strekte zij de armen en reikte haar het Kind toe. En toen zij, verward, aarzelde het te nemen, knikte Maria geruststellend.