Roeping. Jaargang 30
(1954-1955)– [tijdschrift] Roeping– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Verlangen
Ik kan me zo bij jou verlangen,
ik ga zo aan mezelf teniet,
ik word de uitgeholde bange
toon van stil verdriet.
Mijn wimpers wegen voor jou mijn tranen,
mijn lippen plooien zich klaar tot jouw lach,
mijn ogen worden de glansloos vergane
spiegels, waar jij je in zag.
Jij hebt in mij al meer ontketend
dan ooit aan banden nog kan zijn.
Jij hebt bij mij jezelf betekend.
Tweevoudig levend kan ik mijn
bestaan alleen door jou verklaren,
mijn lief, mijn eenzaam zijn.
| |
[pagina 338]
| |
Innerlijk vertoon
Ik ruik de kruiden weer waarin je lag
en streel het zachte duinzand dat je voeten
zo zeker speelden tot het stil verdrag
van eb en vloed en weergaloos ontmoeten.
En voel je beide lippen, harteklop
van liever woordeloze taal:
zij zegden mij het oudst verhaal
zo teder mededeelzaam op.
In elke kamer krijg ik jouw gestalte aan,
in alle woorden luister ik jouw stem,
taal en teken worden een overstaan
naar jou, gezegd, gedaan om mijn verdriet.
Lieveling, waar ben je niet,
waar kan ik verder gaan?
| |
[pagina 339]
| |
In al dit licht
In al dit licht ken ik mijzelf: een schemeruur,
een tussen-in de bomen en de blaren,
een halverwege nu en duur,
een herfst, waarin andante-tonen paren.
Aan al dit licht herken ik jou: stil water,
onderwaarts leven, moederzachte grond,
gereed ontplooibaar voor een heel jong later,
veilige omranding, innig klare mond.
In eender licht zijn wij elkaar besteed
en wederkerig noodzaak en spelende
beweegreden, die van zichzelf niet weet.
Ik zal voor jou een nieuw getijde halen
vandaan mijn hartslag en vandaan mijn huid
en dan met jouw volledigheid betalen.
| |
[pagina 340]
| |
Onvoltooid
Ergens in mij houd ik op,
ligt aandachtig iets geborgen
- ingelijfd als ledepop -
met mijn bloedsomloop van morgen.
Ergens in mij pas ik niet,
taalt een mondeloos geschieden
naar een onvervangbaar lied,
om zich levend te verliezen.
Het gaat eenzelvig in mij voort,
gehoorzaam voel ik een bewegen
van adem, die mij niet behoort;
tot gij mij ongedacht verhaalt
wat aan het wachten was gelegen -
dan heb ik mij ademloos ingehaald.
| |
Kwatrijn
Wachten op jou is praten tot mijn oren,
een ingekeerde spreekbeurt, mannentaal,
waarvan de woorden aan elkaar verhoren
wat ik zo straks bij jou wel achterhaal.
|
|