heb gehad, ik houd niet van ateliers; een tafel, mijn bed, een rekje en mijn waskom vulden altijd mijn kamers... en ik had dus nooit genoeg plaats om er een ezel bij te zetten... wat betreft de olieverf, ja de olieverf, die laat zich veel te moeilijk mengen, dat is als olie en azijn in sla! het droogt niet vlug genoeg op voor onmiddellijk gebruik van krijt, inkt pakt niet, ik bederf mijn tekening, als ik er teveel op smeer en toch heb ík gezegd tegen Modigliani die in het begin alleen maar tekende - vul je tekening met kleuren en het resultaat zal een olieverfschilderij zijn... - hij is geslaagd, maar mij zal het nooit lukken. Daarom doe ik het als Degas, ik verdeel soms mijn onderwerp, met een houten raampje, dat is veel moeilijker!...’
- [Te Saint-Benoît sur Loire stond op zijn kamer een lichte schildersezel die door zijn vriend de timmerman gemaakt was, maar het diende vooral om zijn werken aan de bezoekers te laten zien. Vlak voor zijn arrestatie waren er een paar panelen van Isorel te zien, klaar om er geometrische lijntekeningen op te brengen... en hij was van plan tubes olieverf te kopen.] -
In 1920 werd een belangrijke tentoonstelling van zijn gouaches georganiseerd in de galerie Bernheim, een jaar later vertrok hij naar Saint-Benoît; zijn gouaches deden hun intrede in de grote verzamelingen... en in 1928 kwam hij naar Parijs terug en schilderde aangrijpende taferelen van kruisiging en kruisweg... In 1936 was hij opnieuw te Saint-Benoît sur Loire en gedurende die periode, die zeker het vruchtbaarste was, begon Max zijn schilderij op te bouwen, al sinds zijn eerste verblijf bewonderde hij de Romaanse kapitelen van de basiliek van Saint-Benoît, het Byzantijnse mozaïk van Germigny des Prés en bestudeerde hij nauwgezet Les Fresques romanes, een geillustreerde album die hij van Fernand Léger cadeau had gekregen; hij begreep het belang van de compositie, in deze tijd noemde hij zich liever schilder dan dichter en uit die periode dateren zijn beste schilderijen. Eerst maakte hij met toewijding een geometrische lijntekening, hij besteedde er meerdere dagen aan, soms weken: verdeelde de lengte van zijn blad papier in vier gelijke delen, de breedte in drie, hij verkreeg zo een reeks rechthoeken, in die rechthoeken beschreef hij geometrische figuren, eerst eenvoudige en die vervolgens ingewikkelder werden; in cirkels beschreef hij vierkanten, rechthoeken, sterren, veelhoeken, terwijl hij alleen passer en liniaal gebruikte.
Zo verkreeg hij middelpunten, segmenten, spiralen, steunlijnen, trekpunten. Dan begon de echte schildersarbeid, Max verdeelde zijn onderwerp evenwichtig over het lijnenwerk, omdat het tekenen voor hem niets anders was dan een zo diep mogelijk in zicht in de vorm, buiten de zorg voor de stomme nauwkeurigheid. Dit punt van zijn lijntekennig bepaalde de plaats van een hoofd; dat van de hand; die ellips een wiel; die loodlijn zou dienen voor de opbouw van een boomstam, de horizontale kronkellijn voor granietrotsen. Max Jacob had een