Roeping. Jaargang 29(1953)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 600] [p. 600] Hesje Havegaar Chanson lunatique Ik zie mijn liefde in de maan bij d'andre olifanten staan aan zilvren plas. Er zijn er hele mooie bij maar geen is er zo mooi als zij: Een vrouw van ras. Geen schoft zo vast, geen huid zo fraai de weke slurf in nooble draai het water mikt... Zij heft de onderlip en spuit de halve vijver daarin uit - en slikt. Dan - luide schettert mijn trompet: Nu moeten z'allemaal naar bed - Bettina talmt... Zij ziet mij aan en krijgt een kleur. Ik weet waarom: Een vreemde geur haar nu omwalmt. ‘Ik ruik dat je een ander nam’ - Zij buigt het hoofd: ‘'t Is Abraham - hij is nog jong’. Wat is ze, naast mijn schoften, klein. Wat doet haar schoonheid me nu pijn, een vuren gong. Ik weet: Nu moet ik vechten gaan en Abraham zal mij verslaan na 'n uur of twee. Nog eenmaal ziet mijn lief mij aan, haar oren glanzen in de maan... ‘Dag, Jozue’. [pagina 601] [p. 601] Lucullus Het lijf is weer gevoed en legt zich lui, tevreden, om wat daarbinnen woedt en zich niet kan vertreden. Misschien sterft het wel af als ik maar door blijf eten: Mijn lijf een vlezen graf voor mijn gesmoord geweten. Vorige Volgende