Roeping. Jaargang 29
(1953)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 522]
| |
KroniekHerinneringen aan Kees MeekelHEB je wel eens gehoord van het laatste oordeel?’ Dit vroeg Kees Meekel toen ik hem nauwelijks vijf minuten kende. ‘Als kleine jongen al zat ik in dat beeld gevangen en nu, als grote jongen, vervolgt het me nog. In de oorlogstijd kon ik het niet langer laten en ben alles op gaan schrijven - al heb ik geen bijzondere verwachtingen van “duizenden” lezers.’ Ik heb het epos verlucht. Twee jaren lang zou ik Kees Meekel steeds meer ontmoeten. Hij zwierf tussen la Bachellerie en Holland. Moest dan - ‘even terug naar Parijs, ben morgenavond weer hier’ - en had dan een hoofdstuk herschreven. Hij vijlde en kapte. ‘Het Laatste oordeel’ - zijn laatste boek - werd hem bijna een obsessie. Steeds meer pakken met het manuscript kwamen nog per post: ‘Dit is niet de laatste editie’ - Nu ben ik bezig aan de laatste revisie [en anders is het de voorlaatste]’ - ‘Nu heb ik er 75 pagina's uitgedonderd’ - ‘De arme schrijver Gods houdt het niet langer vol, 't boek gaat verschijnen. Ik feliciteer je oprecht met je werk, iets wat je mij niet hebt durven doen.... Ik ben nu begonnen aan twee werken voor toneel!’
De zomer die volgde, na een lente met in de Dordogne zondvloed en overstroming - ‘de benen van de mensheid hier beginnen zwemvliezen te krijgen’ - brachten we door op la Genèbre. Nog kunnen wij ons niet voorstellen hoe in de twee jaren die voorbij zijn, de dood zo genadeloos dit lichaam heeft uitgeschakeld, dat wij nog, als van een gigant en aangevreten door de zon, het ijzer achter de paarden zagen drijven door de taaie, natte grond.. Nog vroeg in de morgen terug op zijn Domaine, betrad hij dan zijn werkkamer. ‘Moet jij niets doen, kereltje. Hoeveel tekeningen heb je deze morgen al gemaakt? Moet je nog beginnen? Man! De zon zit al bijna op de aardkorst gebrand. Wat moeten je kinderen later dan zeggen: Kijk naar onze vader - die werkt, die werkt; hij houdt er geen illusies op na, niets anders dan werken! Al hangt m'n hele hok nu wel vol tekeningen van je, de gang, jongen, de gang is nog léég. En de notenzolder, onze bruiloftszaal: tienmaal kan deze kamer er in. En geen kras van je is er nog te zien! | |
[pagina 523]
| |
Het huis van Kees Meekel in La Bachellerie.
(Tekening Albert Troost) Maar laat ik je schuilende ijver niet breken. Aan 't werk, praat niet, zeur niet, neem iets in je klauw, kerel; en sla 'n kruis! En wil je me tóch dwingen voor je te poseren, vergeet dan niet dat ik een karakter heb om kooks te kloppen!’
In velerlei variaties was dit veertien ochtenden de begroeting. Hij meende het niet; maar hij meende het wel. Hij was zelf een bezetene van werken. ‘De nar heeft nog maar twintig jaren proeftijd voor hij, eindelijk, kan beginnen!’ Hij toonde de streek en het Domaine. In de typische stallen met een geheimzinnig licht, bij de hijgende koeien, en Hollandse paarden - de eerste zomer bijna waanzinnig geworden van de zon - vertelde hij van de maquis. Vertelde van Lascaux en bracht ons te Montignac in die ‘Sixtijnse kapel van de praehistorie’. Betrad zelf de grotten met een opvallende eerbied. Hij deed trouwens alles met overgave. De boerderij besturen en boeken schrijven. Genieten van Dubout, praten over Shakespeare, Palestina of de ‘Massacre en Corée’ van Picasso. Ook koppig ketteren, en spotten met zichzelf. En luisteren. Voor zijn gezin vond hij steeds tijd. Zijn vrouw was op aarde de mens die hem het meest ontroerde. Kees Meekel was bewonderenswaardig. Hij was bevrijdend gewoon.
albert troost | |
[pagina 524]
| |
Experimentele storm geluwd?DE drie artikelen, die Bertus Aafjes in hèt veelgelezen weekblad aan de experimentele poëzie heeft gewijd, bundelde hij tot een boekje [verschenen in de reeks Het Model voor de Uitgever van Corvey's Papiergroothandel, Amsterdam]. Drie goed geschreven stukken, die zeker een bundeling verdienden. Mèt het stuk, dat de dichteres Vasalis in het tijdschrift Libertinage aan het zelfde onderwerp wijdde, behoren zij tot het beste dat - van buiten de kring der experimentelen - totnogtoe over deze nieuwste Nederlandse poëzie geschreven werd. De waarde van Aafjes' boekje zou nog groter zijn geweest, wanneer ook het antwoord van Lucebert, de aanvoerder van de bent, in De Groene Amsterdammer - maar dan zònder de bekorting, die de redactie helaas nodig vond - erbij was afgedrukt. Misschien zal dit nog eens gebeuren; men kreeg dan een duidelijk overzicht van het duel. Maar is - en dit is misschien het wonderlijkste aspect van Aafjes' publicatie - dit duel niet reeds historie? De verzen van de experimentelen worden langzamerhand beangstigend normaal. In de bundel Berchtesgaden, waarmee Remco Campert de [halve] Prinsen Geerligs-prijs won, staat geen woord dat een kind niet begrijpen kan. Lucebert's nieuwe bundel Van de afgrond en de luchtmens - bekroond met de poëzieprijs van de gemeente Amsterdam - behelst doodgewoon een aantal prachtige verzen. Ze zijn niet altijd eenvoudig, maar om ze te ‘begrijpen’ is beslist niet meer intelligentie nodig dan voor enig begrip van b.v. Boutens' poëzie. Natuurlijk wordt er met hoofdletters en leestekens bizar omgesprongen, maar Lucebert is beslist intelligent en vooral eerlijk menselijk genoeg om over een jaar of zo in te zien, dat dit op de keper beschouwd een nogal kinderachtig maniertje is. Hij is daarenboven zeer duidelijk bij Hölderlin in de leer geweest, ook niet bepaald een makkelijk te doorgronden dichter, maar het kon duizendmaal slechter. De experimentele poëzie is - na hooguit drie, vier jaar - over haar experimenteelste stadium heen. Hoe vreemd het ook klinken mag: dit is juist het bewijs voor haar echtheid. Of beter nog: voor de echtheid van het dichterschap der experimentelen. Dat zij dit een paar jaar geleden nooit wilden erkennen, kan niemand hen in ernst kwalijk nemen. Toen te zeggen dat na de eerste wereldoorlog een soortgelijke beweging opkwam [hoezeer ook in menig opzicht zelfs fundamenteel verschillend], die even snel geleidelijker banen vond, moest klinken als de dooddoener van een geschiedenisleraar. Iedere nieuwe generatie accentueert vooral datgene, wat haar van de vorige onderscheidt; het gemeenschappelijke erkent zij slechts als last. Zij kan niet anders en het is in zekere zin ook haar plicht niet anders te kunnen. Zij dient haar gedeeltelijke waarheid te verabsoluteren, omdat de ‘reactie’ er anders in het geheel niets van overlaat. | |
[pagina 525]
| |
Men dient haar deze fout te gunnen, want die bevordert het goede, het betere. Zij valt in de historie vanzelf weg; van de òverspanning blijft de spanning over. Was er van meet af aan alleen spanning geweest, dan zou er geen overschot zijn geweest dat de weerstanden deed overwinnen. In de beschouwingen over de experimentelen heb ik de erkenning van deze vrij eenvoudige waarheid, bezegeld door vele eeuwen historie, dikwijls te weinig beseft gezien. Eerlijk gezegd: ook in de essays van Aafjes. Anderzijds is het natuurlijk ook waar, dat een dergelijke bestrijding er moet zijn om de overspanning tot spanning te reduceren. Als zodanig spelen stukken als de thans gebundelde evenzeer hun historische rol en Aafjes heeft die rol - niemand kon anders verwachten - met zwier en intelligentie op zich genomen. Zijn drie stukken blijven in ieder geval een interessant document. gabriel smit | |
Aantekeningen bij MauriacMauriac se refuse a regarder l'homme comme un être innoncent jété dans un univers de mal et de malheur, et justifié d'y élever le cri de la Révolte; il le voit certes misérable, mais coupable aussi, et responsable par-ceque libre. IN een kanttekening welke Mauriac zelf maakte en -marge van Simon's studie over zijn werk, [verschenen bij Du Seuil te Parijs in de uitstekende serie Ecrivains de Toujours] schrijft hij: ‘Ik geloof niet dat men van bekering spreken kan op een bepaald ogenblik in mijn leven. Ik heb het Geloof nooit verloren. Alleen de zonde kon mijn sacramenteel leven onderbreken. Een levend en streng Geloof belette me bepaalde “schikkingen”. Indien bekering betekent: het Geloof vinden of hervinden dan ben ik geen bekeerling. Maar in de Pascaliaanse zin van die term, zoals men spreekt over de eerste en de tweede bekering van Pascal, dan beken ik, dat ik me steeds verwijderde en weerkeerde, dat ik naar buiten en naar binnen trad.... De “Wisselkoorts” van het hart, door Proust ontleed, speelt ook zijn rol in onze verhouding tot God. In die zin houdt de Christen nooit op zich te bekeren.’ *
Wat de moralist de zonde noemt in de psychologie van Mauriac is meer het morele lijden van een verdwaalde of een verwilderde liefde dan een zich vrijwillig verwijderen van God. De vrijwilligheid van hen, die zich van God afkeren, dus de rationeel aanwijsbare vorm van kwaad, treft men bij Mauriac | |
[pagina 526]
| |
zelden aan. Zijn Clair-obscur in de schildering der hypocrisie neemt zelfs nauwelijks toevlucht tot die heldere, klassieke middelen. Ook zijn hoogmoedigste figuren twijfelen. Het gebrek aan mededeelzaamheid is de virus van hun absurditeitsverschijnselen. *
De onwetendheid over het Goede in de anderen is een aanleiding tot het kwade in zichzelf en wederkerig. Dit is een grondgedachte in het zielkundig complex van Mauriac's werk. Voor hem is ook de christelijke gemeenschap geen idylle. Het christendom geen Zondagsklucht. De Platonische idee, dat de mens slechts het Lelijke en het Kwade kiest, door onwetendheid van het Schone en het Goede, schuilt in de strijd van Mauriac tegen een bourgeoisie ‘aussi résolument fidèle à la lettre du catholicisme que largement incompréhensive de son esprit.’
* Het kwaad, dat als een verkeerd begrepen of vaak verkeerd beantwoorde liefde optreedt in Mauriac's roman, vermindert zelden de graad van die liefde. *
De keuze duikt nauwelijks op, tenzij in het onderbewustzijn, uit het complex der twijfels. Het Mysterium Iniquitatis neemt soms de vorm aan van een ondanks zichzelf buiten de genade gesloten worden. Mag men dan Gods tastbaar toelaten van het kwaad, zelfs tot in de zelfvernietiging anders zien dan Augustinus [Enchir. C. II] het meende te moeten verklaren?
*
Tegenover dat onverminderd Geheim van de Genadewerking plaatst Pierre-Henri Simon de volgende tekst uit Anges Noirs: ‘Ceux qui semblent voués au mal, peut-être étaient-ils élus avant les autres, et la profondeur de leur Chute donne la mesure de leur vocation’. Een bezinning op de levensgeheimen die aan Baudelaire herinnert: ‘Les vices de l'homme, si pleins d'honneur qu'on les suppose, contiennent la preuve [quand ce ne serait que leur infinie expansion] de son goût de l'infini’. *
‘Parceque rien ne nous indigne, rien ne nous dégoûte de ce qui est humain’ [Mauriac]. *
Het is deze sterk-confessionele zin van Mauriac's werk, die aan zijn beschrijving van het kwaad die tragische ernst schenkt. Het drama van het menselijk geweten schept men niet door de menselijke nederlagen tot een happy-end te voeren. Dit is een tactiek van katholieke clubs die onder de zegen van de geestelijke | |
[pagina 527]
| |
adviseur een voorbeeldige dood sterven, doch niet van de katholieke romanschrijver. Wanneer de romankunst op de eerste plaats een verdieping betekent in het complex van de menselijke levensdrift, in het vaak onontwarbare op elkaar ingrijpen van dwalingen en zuiverheden, dan kan de katholieke schrijver aan het aspect van de zonde niet ontkomen, ook niet aan de meest verwarrende duisternis daarvan, ook zonder dat hij op de eerste plaats daarin de morele les zoekt. *
Voor de katholieke schrijver blijft deze verdieping in het kwaad een contradictie inhouden, welke, zoals Du Bos schrijft ‘aan de bron moet gezuiverd worden’.
*
Ook de katholieke schrijver kan zonder die moed geen proza scheppen. Al weet hij bij voorbaat dat zijn kritici steeds weer de vergissing zullen begaan: ‘de chercher l'essence et de nier l'existence’. [Alain]
*
In het feitencomplex van een levenstragiek de essentie zoeken van de toegepaste theorie is even zinloos als het bestaan van die feiten domweg te willen ontkennen.
*
‘Une oeuvre sincère ne saurait être plus condamnable qu'un cri. Tout drame inventé reflête un drame qui ne s'invente pas.’ [Mauriac]
*
Dit begrijpen is tevens inzien dat het niet de taak is van de katholieke schrijver om de deugd te doen zegevieren. Maar wel zou men kunnen vaststellen dat b.v. de dramatische kracht van Racine's Phèdre besloten ligt in de diepte van zijn christelijk zondebegrip. In die zin heeft de Katholieke romancier wat Jaques Rivière noemde: ‘une avance en profondeur’.
Mauriac onderscheidt zich in de ontleding van de menselijke schuld dan ook op existentiële wijze van Bernanos' clair-obscur, dat in wezen veel minder humanistisch is. Bernanos immers ziet het kwaad zelden als een verdwaalde liefde, doch ‘Comme une force positive, et dans le Coeur même de l'homme, un instinct mauvais, une tendance peccamieuse qui va vers la destruction de soi, vers la haine, vers le désespoir et que peut seule équilibrer la puissance surnaturelle d'un secours Divin.’ Mauriac's conceptie is minder pessimistisch, alhoewel het natuurlijk gevaarlijk is beiden als romanschrijvers te vergelijken, omdat bij Bernanos het temperament en bij Mauriac de intelligentie bepalend is.
Hij onderscheidt zich als modern denkend mens in nog sterkere mate van | |
[pagina 528]
| |
Claudel's kinderlijk-hoogmoedig optimisme. Hij heeft nooit diens ‘overwinningsroes’ van het christendom bezeten. Hij heeft nooit als de veel minder gecultiveerde Claudel de hemelse stemmen doen zingen, dáár waar de wereld hem de complexiteit van het kwaad opdringt. Hij geloofde nooit als Claudel in het werelds imperium van het katholicisme. Zijn grote deemoed belette hem dat. Hij zal wel nooit het troetelkind van de roomse club worden. Zijn oprechtheid voorkwam dat euvel. robert franquinet | |
EindelijkPATER Dr Keulemans, die het ondernomen heeft om de geschriften van de heilige Theresia van Lisieux in het Nederlands te vertalen,Ga naar voetnoot* merkt op in zijn nauwkeurige inleiding, dat noch hij noch welke hagiograaf ook, heeft kunnen beschikken over de volledige en ongewijzigde tekst van de alom verspreide Histoire d'une Ame. ‘Niemand van deze schrijvers, ook wij niet, zo zegt hij, weten precies wat van de heilige zelf is en in hoeverre aan haar eigen handschrift “gedokterd” is.’ Dat dit ‘gedokter’ niet bestond uit enkele weglatingen van bijkomstigheden, of uit de verbetering van taal- en stijlfouten, bewees onlangs Marcel Moré in het Franse tijdschrift Dieu vivant No. 24. Hij vermocht dit bewijs te leveren, omdat hij beschikken kon over enkele authentieke teksten.Ga naar voetnoot** Niet alleen, zo bewees hij, is in Histoire d'une Ame, zoals dit geschrift tot nu toe verschenen is, Theresia's geestelijk groei-proces misvormd, maar tevens is de verheven zin verloren gegaan van achttien maanden lange Godverlatenheid, die onmiddellijk aan haar sterven voorafging en haar oorspronkelijkheid als haar heldhaftigheid zo duidelijk aantoont. In deze uiterst pijnlijke eenzaamheid, die veel erger was dan haar lichamelijk lijden, heeft zij verbleven, niet omdat zij zich had aangeboden, als de vrome Carmelites van haar omgeving, om God verzoening en eerherstel te brengen, afgezonderd van de zondaars. Zij heeft in die ‘trou noir’ verbleven, omdat zij wilde ‘mee aanzitten aan de tafel-vol-bitterheid’ van de zondaars, en hun schuldige Godverlatenheid onschuldig beleven. Zij wilde delen in hun lot, niet door de zonde, maar door de liefde, die aan Christus allen trachtte terug te geven, die van Hem waren afgeweken. De Theresia van Moré is waarlijk geen zacht en ‘onschuldig’ zieltje, een lieftallig nonnetje, dat met een bloempje in de hand door het leven ging, maar een heldhaftige jonge vrouw, die het heeft aangedurfd zondeloos de wanhoop | |
[pagina 529]
| |
der zondige Godverlatenheid te ondergaan om aldus de slachtoffers der zonde op te heffen tot de barmhartige Liefde.
* * *
Kon Marcel Moré beschikken slechts over enkele authentieke teksten, binnenkort zal de toekomstige hagiograaf van Theresia zijn aandacht kunnen geven aan de volledige authentieke tekst van Histoire d'une Ame, en nog wel in de vorm van een fotografische weergave van het oorspronkelijke handschrift.Ga naar voetnoot* De belangrijke uitgave, goedgekeurd door de H. Stoel in September 1952, werd voorbereid door Pater Gabriel de Sainte-Marie-Madeleine en na diens dood voltooid door Pater François de Sainte-Marie. Niet alleen zal deze nieuwe editie de leer en de persoon van de veel omstreden Theresia verduidelijken, maar bovendien zal ook een afdoend antwoord kunnen gegeven worden op de vraag, door zovelen gesteld, waarom zo lange tijd de inhoud van haar beroemde zielsgeschiedenis in verminkte vorm over de wereld verspreid werd en het kostbaar origineel van haar cahiers met angstvallige bezorgdheid bewaard en bewaakt werd achter de muren van de Carmel in Lisieux. m. molenaar m.s.c. |
|