| |
| |
| |
T.S. Eliot
Thomas en de vierde verleider
Fragment uit De moord in de kathedraal
Heel goed, Thomas, uw wil is niel te buigen.
Van mij zult ge als van een vriend getuigen.
Wie bent u? ik verwachtte
Drie bezoekers, geen vierde.
Verbaas u niet dat ge er nog een krijgt te spreken.
Was ik verwacht, ik had hier eerder rondgekeken.
Ik kom steeds voordat men mij verwacht.
Omdat ge mij niet kent hoef ik geen naam te dragen,
En omdat ge mij kent kom ik hier zonder vragen.
Ge kent me, maar niet van gezicht; tot mijn spijt
Was er vroeger voor een gesprek nooit gelegenheid.
Ik zal het dan maar zeggen.
Men hengelt naar u met hapjes van vroeger.
Als u spartelt staat u zwak. Wat de koning betreft,
Zijn toegespitste haat kent geen keerpunt meer.
Ge weet net als ik, de koning vertrouwt
Zijn vroegere vriend nooit een tweede keer.
Sla daar voorzichtig munt uit: verkoop uw diensten
Zolang ge bij hem nog in het krijt staat.
Wacht tot híj aan de haak zit voordat ge hapt.
Dan wint ge, al zijt de gebroken en vertrapt.
Watde baronnen betreft: de nijd van mindere goden
Is hardnekkiger dan de woede van een koning.
Een koning bedrijft politiek in het publiek,
Een baron is een geldpoliep in het geniep:
Een duivel, die jaloers is op de andere duivel.
Een baron is veil als hij een ander kan vellen.
Wie een koning wil vernietigen moet groter vijand zijn.
| |
| |
Alle wegen zijn nu voor u gesloten
Behalve de weg die ge reeds hebt gekozen.
Maar wat is vermaak of koningsmacht
Of macht van mannen onder een koning
[De stille strategen, de handelaars in hoekjes], -
Wat is dat, vergeleken bij geestelijke macht?
De mens bukt onder zonden, sinds Adam viel.
Gij bezit de sleutels van hemel en hel.
Macht tot binden en ontbinden. Bind, Thomas, bind:
Houd koning en bisschop in uw greep,
Koning, keizer, bisschop, baron en koning:
Onzekere macht over muitende armeeën,
Oorlogen, revoluties, epidemieën,
Steeds nieuwe complotten en verbroken verdragen;
Een meester of een slaaf worden binnen een uur,
Dat is het verloop van tijdelijke macht.
Dat weet de Oude Koning die, in stervensnood,
Zonder zonen, zonder rijk zijn tanden stuk maalt.
Gij bezit de streng; wind, Thomas, wind
De draad op van eeuwig leven en dood.
Gij hébt die macht, houd haar.
Dat gaat boven mijn verstand.
Het is niet aan mij om dat uit te leggen.
Ik kom u enkel zeggen wat ge al weet.
Maar denk eens, Thomas, aan de roem na de dood.
Is de koning dood, dan komt er een andere koning,
En een koning meer is een regering meer.
De tijd neemt een koning zijn scepter af,
Maar de heilige heerst nog voort in zijn graf.
Thomas, denk eens hoe uw vijanden zullen boeten,
Als zij, bang voor een schim, op hun knieën moeten,
Denk eens aan de pelgrims in een lange lijn
Voorde schitterende diamanten schrijn,
Geslacht na geslacht met vertrouwende ogen,
Hun knieën in smeekgebeden gebogen.
| |
| |
Denk eens aan uw wonderen, door dekracht van God,
En dan aan uw vijanden, en aan hun lot.
Ge laat u eer door uw gedachten dan door vorsten overreden.
Ge hebt ook wel eens gedacht, verstrooid in uw gebeden,
Of in de bocht van de trap, bij de laatste paar treden.
Of een keer 's ochtends vroeg, tussen dromen en waken, -
Nog meer hoon, hebt ge gedacht, als de haan ging kraaien,
En: dat niets blijft bestaan, maar dat het rad zal draaien,
Dat het nest wordt geplunderd en dat de vogel zal klagen,
Dat de schrijn wordt beroofd en het goud wordt vergooid,
En dat een lichte vrouw zich met de paarlen tooit,
Dat het heiligdom ontwijd wordt en het kostbaarst kleinood
Een klaploper toevalt of een hoerenschoot;
Dat de wonderstroom ophoudt, de pelgrims u verlaten
En dat de mensen hun best zullen doen u te vergeten.
Enhet laatste is het ergste: men zal u niet haten,
En ge wordt niet vervloekt of voor gek uitgekreten.
Maar door al uw gebreken te achterhalen
Zal men enkel de historische feiten bepalen
En beweren: ‘Er behoeft niets meer te worden onthuld;
Hij heeft een zekere rol in de geschiedenis vervuld’.
Maar wat moet ik doen? wat blijft er nog over?
Is er dan geen eeuwige kroon te veroovren?
Ja, Thomas, ja; ook daar hebt ge aan gedacht.
Wat is er groter dan de roem van de heiligen
Die eeuwig in Gods tegenwoordigheid vertoeven?
Welke aardse roem, van koning of keizer,
Welke aardse trots is niet klein en armoedig
Vergeleken bij de rijkdom der hemelse grootheid?
Zoek de weg van de martelaar, maak u op aarde
De laagste, om hoog in de hemel te komen.
En zie dán ver beneden, waar de afgrond ligt.
Uw vervolgers in eindeloze foltering,
Verschroeide hartstocht, verzoening te laat.
Wie zijt gij die mij met mijn eigen verlangens verleidt?
| |
| |
Er zijn anderen gekomen, tijdelijke verleiders,
Met pracht en vertoon voor een tastbare prijs.
Maar wat biedt gij aan? En wat vraagt gij?
Ik bied wat ge zelf verlangt. Ik vraag
Wat gij hebt te geven. Is dat teveel
Voor zo'n visioen van eeuwige grootheid?
De anderen boden een werkelijk goed,
Waardeloos maar werkelijk.
Ge hebt ze dikwijls gedroomd.
Is er voor mijn zieke ziel dan geen weg
Die mij niet tot verdoemenis in hoogmoed voert?
Ik ken die verleidingen al te wel:
IJdelheid voor vandaag en foltering van later.
Kan men zondige hoogmoed alleen uitdrijven
Door nog zondiger hoogmoed?
Kan ik dan niet doen of ondergaan
Ge weet en weet niet wat doen of ondergaan is.
Ge weet en weet niet dat doen ondergaan is
En ondergaan doen. Hij die doet ondergaat niet,
Zomin een eeuwig doen, een eeuwig geduld
Waarom allen moeten toestemmen dat het gewild wordt
En waarom allen moeten dulden dat zij het mogen willen,
Dat het patroon blijft bestaan, dat het rad moge draaien
En toch eeuwig stil moge staan.
Er is geen rust in huis. Er is geen rust op straat. Ik
hoor rusteloos voetengeschuivel. En de lucht is
Dik en zwaar is de hemel. En de aarde dringt zich op aan
Wat is die walgelijke stank en die damp? Het donkergroene
licht uit een volk op een dorre boom? De aarde zwoegt zuch-
Wat is dat kleverige vocht op de rug van mijn hand?
| |
| |
Het leven is bedrog en teleurstelling;
Alle dingen zijn onwerkelijk,
Onwerkelijk of teleurstellend:
Het slotstuk van 't vuurwerk, de Gelaarsde Kat,
De prijzen uitgeloofd voor blindemannetje,
De prijs toegekend voor het Boek van het Jaar,
De graad van de student, het lintje van de staatsman,
Alle dingen worden minder werkelijk, men valt
Van de ene onwerkelijkheid in de andere.
Deze man hier is koppig, blind, gebrand
Op zelfvernietiging, hij valt
Van de ene teleurstelling in de andere,
Van de top der dromen in de put van ontgoocheling,
Verzonken in bewondering voor eigen grootheid,
De vijand van de maatschappij, de vijand van zichzelf.
O Thomas, mijn Heer, verzet u niet tegen het ontembaar getij,
Vaar niet op tegen de onweerstaanbare wind. Als het stormt,
Moeten wij dan niet wachten tot de zee weer gaat liggen?
Als de nacht ons omgeeft,
Moeten wij dan niet wachten tot het daglicht weer doorbreekt?
Want dan kan de reiziger zijn weg weer vinden,
De zeeman de zon weer volgen.
Vertaling: Michel van der Plas
|
|