Roeping. Jaargang 29(1953)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 473] [p. 473] [Nummer 8] H. Roland Holst Onbestendigheid Wij verslijten te samen: alle dingen Die ik gebruikte, vele jaren lang, En ik: het aanzwellende doodsgezang Komt heden dit en morgen dat doordringen. De klank van mijn vleugel was schril geworden Eer ik hem wegschonk: 't lijkt al lang geleen. Nu is mijn oude klok niet meer in orde, Hij loopt, maar slaat niet meer: het uur vlucht heen, Valt en verdwijnt in de eeuwigheden Eer hij het brengt een laatste avondgroet, Wiens slag vertrouwd klonk door mijn eenzaamheden Met de vertroosting van een makkergroet. Uit 't niet zijn taal tot ons komt gestegen: Bloemen, zonnen, sterren; godgewijd Stijgt de melodie langs vele wegen: Lichte vreugde en grootsche majesteit. Maar kortstondig zijn der menschen dagen, En de bloeiende jeugd snel vervalt. Eer wij 't weten nadert de gestalt Die weet 't antwoord op de laatste vragen. - Hecht daarom aan d' aardsche dingen u niet Want hun klank vergaat even gezwinde Als het suizlen van de avondwinden Die doen wiegelen het avondriet. 30 Augustus 47 De dichteres had het gedicht Onbestendigheid in handschrift geschonken aan de heer F. Roks. Het is tot nu toe ongepubliceerd gebleven. Vorige Volgende