Roeping. Jaargang 29
(1953)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 424]
| |
2e tafereel Isaacs tent
isaac
Deernis en duisternis
en daarin tast ik rond
en het eerste is nog het ergste.
Het is als de plotselinge
aanraking met iets
dat week en lauw is:
ingewanden van een offer
of uitwerpselen van een huisdier.
Wie is daar?
qetura
Het is Qetura.
isaac
Wat is er?
qetura
Ik heb een dienschaal nodig.
isaac
Waarvoor?
qetura
Het werk vraagt erom
isaac
met een stem die ik niet heb gehoord.
qetura
Rebecca's stem heer.
isaac
Waar is zij?
qetura
Buiten. Zij is in de stal.
isaac
Er hoeft in de stal niet te zijn.
Op dit uur.
qetura
Ik weet niet -
isaac
Ik wel.
Maar het bedrijf gaat buiten mij om
zoals Rebecca zelf sinds lang.
Laat mij zitten.
| |
[pagina 425]
| |
Qetura, zusje,
de hand van je broer, onzeker
als het fladderen van een vleermuis
mag je schouder wel raken.
Wees niet bang voor je haar, Qetura,
dochter van Abraham.
Je vader, mijn vader, was
gevaarlijker in zijn ouderdom.
Geen vleermuis, geen lichtschuw dier
als ik die de zon niet meer kan zien.
Een adelaar was hij, een grijze
steenuil die roept in de nacht.
Ik piep met mijn laatste adem.
En jij bent de kleine muis
die mee gesleurd werd in zijn nest.
qetura
Ik heb liever niet dat U spreekt
tot een zuster die niet meer is
dan een schadelijk diertje.
Een veldmuis vroeger, maar nu
een huisparasiet.
isaac
Gejaagd
door de kat, Qetura?
Rebecca
was lenig en soepel, eens,
toen ik nog de spierkracht had
van Ezau, die jachthond nu.
Maar toen leefden zij en ik
nog niet als kat en hond.
qetura
U moet nu gaan zitten, het
spreken vermoeid U.
isaac
Ja,
je hebt hier een oude veeboer,
dat is wel te horen.
Hij praat teveel over dieren.
qetura
En dan moet U hoesten.
isaac
Deernis
en duisternis en daarin
tast ik rond, een oud blind paard
| |
[pagina 426]
| |
dat hier geen kwaad meer doet.
Laat mij hoesten, laat mij
vandaag voor het laatst
spreken, desnoods uit het onweer
als hij die de hemel scheurt.
De donder breekt uit de borst
van Jahve los in de droge
kuch van een oude man.
Qetura, één ding valt
mij in als een flits bij dit onweer.
Luister je? Schuil niet weg!
qetura
Ik luister. Ik ben nog hier.
isaac
Beloof aan een caricatuur
die toch de zoon der belofte is
en de vader van de belofte
en de grootvader - dat jij nooit
de vrouw zult zijn van mijn zoon,
mijn erfdochter.
qetura
Nooit
heb ik hier het gevoel gehad
meer dan een dier van de veeboer te zijn,
een ooilam soms, een werkezel dikwijls,
geen dochter van het huis.
isaac
Het is
niet, dat je geen armbanden dragen mag
en gouden voorhoofdsiersels
en ringen die spreken
van de kringloop van al wat is,
waarin het seizoen van de jeugd
gevat is als een groen juweel.
Nee, dat is het niet, al kreeg
je ringen genoeg om aan handen
en voeten gebonden te zijn,
en zilveren amuletten...
Nee,
amuletten niet! Juist niet.
Hier in huis niet. Geen
| |
[pagina 427]
| |
godenmasker, geen talisman -
dat hebben wij afgeschud.
En de sterren als lichtend stof,
dat noodlotsgraan van de hemel,
hebben wij afgeschud.
Mijn vader
was weggelopen van huis
uit het evenwicht van dood en leven.
Hij heeft zich op reis begeven
tussen tempelruïnes
en tussen torens door,
de woestijn tegemoet en de toekomst.
Ik was de tweede dagreis
en Ezau de derde. Wij moeten
reisvaardig zijn, niet opnieuw
tot de pas op de plaats weerkeren
die het bloed maken wil,
het trappelen in de schoot
der goden tegen de buikwand
van het heelal.
Wij schudden
de sterren als stof van de voeten,
wij zijn ongelovig en ondankbaar.
De heilige godenbeelden
zijn familieportretten die wij verloochenen
en hun souvenirs werpen we weg
als vuilgeworden pleisters
van een genezen wond.
Dit huis is een tent.
Wat doe je,
Qetura?
qetura
Ik neem stof af
onderwijl. Ook een tent moet schoon zijn.
isaac
Je hebt er niets van gehoord,
je hoort bij je moeder, je hebt
alleen het bloed van Abraham,
niet zijn geest.
Wat stof je af?
prullen uit Babel? Egyptische
zegels? Wat staat hier om mij heen?
| |
[pagina 428]
| |
qetura
De offerschaal stof ik af.
isaac
Dat is goed kind, dat is heel goed.
Wij moeten straks offeren. Help mij eens
en laat mij rechter zitten.
Als Ezau komt is het nodig,
te offeren. Geef mij een hand.
Wat heb je daar om je pols?
qetura
Een kettinkje.
isaac
Wat zijn dat?
qetura
Muntjes.
isaac
Mijn vingertoppen zien niet scherp,
er staat een voorstelling op!
Wat? Lieg me niet voor!
qetura
Ik niet.
Het is een godin.
isaac
Zo, een godin.
En wie betast ik hier
als een hoer?
Wie gaf je dit stukje ontucht;
je moeder.
qetura
Nee, en het is
de liefdesgodin die mijn pols
gevat heeft.
isaac
Dan is het een
van de knechten die je dit gaf.
Ik duld het niet. Het is verraad.
Hoe heet hij? Is het een zoon
van Eliëzer?
qetura
Die ken ik niet.
Ik zie ze nooit. Het veld is groot
en ik blijf meestal hier bij huis.
isaac
Maar wie dan, wie gaf je dit?
qetura
Een zoon van Isaac!
| |
[pagina 429]
| |
isaac
Je liegt,
allemaal liegen jullie mij voor,
je sluit mij op in een zwart
hol met muren van leugen.
Daar breek ik mijn hoofd op.
qetura
Ik lieg niet.
isaac
Er is er maar een
hier in huis die niet liegt, dat is Ezau.
qetura
Hij loog niet toen hij het me gaf.
isaac
Hij was het niet. Het was Jacob
die altijd aan rokken hangt,
een kleine zoon van zijn grote moeder.
Die heeft je betaald met
gelijke munt als jezelf.
qetura
Het was Ezau, heer.
isaac
Hij gaf
het je voor de grap, hij veracht het,
hij smeed het weg als een vod.
qetura
Dan smeet hij zichzelf weg.
isaac
Dat zal Ezau nooit doen, Ezau niet.
qetura
Nee, hij smeet zich vroeger niet weg.
Niet toen hij dat tegen me zei.
isaac
Wat heeft hij gezegd?
qetura
Hij zou
me opheffen tot zijn stand.
Maar ik denk nu, dat het een droom
van mijn vader was in mijn slaap.
Ik weet niet of deze Ezau
nog wel bestaat. Ik denk dat hij doodging
toen ik ontwaakte.
isaac
Die Ezau,
dat zeg ik je, leeft niet meer.
Ik zeg het je, ik bezweer
bij mijn waardigheid, bij mijn naam,
hij heeft nooit echt bestaan.
| |
[pagina 430]
| |
Mijn zoon, mijn erfgenaam,
werd gekozen door Hem die roept,
niet door jou.
[de stem van Rebecca] Qetura!
qetura
Men roept
mij ook, naar een andere weg.
isaac
Voordat je weggaat, Qetura, zeg
bij God of bij jouw godin -
word niet de vrouw van mijn zoon.
qetura
Nee, heer, ik word geen jodin.
isaac
Zweer!
qetura
Bij de heilige, ik weet niet wie,
bezweer ik U
dat ik nooit met Uw zoon, Uw enige
die ik liefheb, mijn leven lang,
mij zal kunnen verenigen.
rebecca
[op]
Qetura! Ik was al bang,
dat je de tijd verpraten zou,
de oude heer is zo babbelziek.
qetura
Ik heb antwoord gegeven
op wat mij gevraagd werd.
rebecca
En wat is je dan gevraagd,
mijn kind?
qetura
Ik ben geen kind van U.
isaac
Nog eerder van mij, Rebecca.
qetura
Ook dat niet. Ik zal altijd
de dochter van Abraham blijven,
maar nooit de zoon van zijn zoon
opnieuw aan zijn oorsprong binden.
Ik leef op een zijspoor. Ik loop dood.
Ik zal nooit gezegend worden.
rebecca
Nu is het genoeg. Wat zijn dat voor onderwerpen
waarover het meisje praat!
| |
[pagina 431]
| |
isaac
Een nachtmerrie, Rebecca,
hinnikt in haar keel. Zij leeft net als ik
in de nacht.
rebecca
En jij praat in je slaap,
droomtaal.
isaac
Waar een wakkere huisvrouw
als jij, Rebecca, geen weet van heeft.
Jij woont hier.
rebecca
Jij bent allang op reis
hiervandaan.
isaac
Van wereld tot wereld,
Rebecca, ik ben geen dagjesmens
en ik weet wel dat ik weldra
uit het gezicht zal zijn.
Ik ben nu al de zon vooruit.
rebecca
Je had mij lang voor je blind werd
uit het gezicht verloren.
Toch is er een avond geweest
dat je blikken mij tegemoet
vlogen als haviken. Ik
schoof mijn sluier dicht, een duif
in een kooi werd ik.
isaac
En ik
heb je gebeten met de snavel
der liefde; koerduif
heb ik gezegd.
rebecca
Qetura,
je moet zwijgen als een vis
en heengaan, je tranen drogen.
isaac
En weer aan de haak van het snoer
dat je meesteres in handen houdt
spartelen, tot je stijf wordt
en oud zoals ik.
qetura
Ja heer.
[Qetura af]
isaac
En toch zijn vissen en vogels
Rebecca, gemaakt op éen dag.
| |
[pagina 432]
| |
rebecca
[zich vewijderend]
Niet op een dag als vandaag, Isaac.
Er is onderscheid. Het licht
gaat op over duiven. Vissen
scholen samen in duisternis.
[Rebecca af]
isaac
En de mens, niet voor de hemel
bestemd en niet voor de zee,
gaat eenzaam op aarde. Niet kwelend
en ook niet stom. Hij spreekt
en zijn woord maakt het onderscheid.
Rebecca, - ik had haar nog
één ding moeten zeggen, duif
van vroeger.
Nu al zo lang, zo lang als de jongens leven
een koekoek in 't haviksnest.
- - - - - - - - - - - -
Ik verwar mij in de natuur.
- - - - - - - - - - - -
Zij had moeten weten, wat
het woord is dat onderscheid maakt,
wat ik ga doen omdat mijn vleugels
lam werden.
Ik ga verbranden tot as
in het vuur van de profetie,
waar het jong als een Phoenix uit rijst,
een opgaande zon, een dag
van Jahve. De nacht, asgrauw
wordt een met de grond,
maar achter de grens van de wereld
roept Hij de ochtend vandaan.
- - - - - - - - - - - -
Nu goed, laat haar onkundig.
Het is haar jong ook, maar het is mijn zoon.
Wanneer hij komt, wanneer
het woord zal roepen in het duister,
de haan zal driemaal kraaien voor het licht!
| |
[pagina 433]
| |
Het zal avond geweest zijn, en morgen -
de tweede dag. God zag dat het goed was.
Op de derde dag zal de aarde bloeien.
[Jacob komt aarzelend op, zijn rug naar de gemeente]
isaac
Is daar iemand?
jacob
Mijn Vader!
isaac
Zie,
hier ben ik, wie zijt gij, mijn zoon?
jacob
Ik ben Ezau, Uw eerstgeborene.
En ik heb gedaan, gelijk
als gij tot mij hebt gesproken.
Wildbraad is hier en brood
en het zout der gastvrijheid.
Eet nu, versterk U, zodat
Uw ziel, Uw inwendige mens,
mij zegene.
isaac
Is dit Ezau?
Nu reeds! Voor de eerste maal
is Jahve mijn wensen voor.
Hoe hoog is de zon gerezen?
jacob
Zij is reeds het zenith door,
vader, een schotsafstand.
isaac
Zij staat dus weer even hoog
als toen je weg ging, het veld in.
Je bent heen en weer gevlogen
met de snelheid van de tijd,
in het zenith heb je geschoten, -
het is een echt noenmaal, Ezau!
Hoe ging dat zo snel?
jacob
Uw God
heeft de buit op mijn weg gebracht.
Een offerdier kwam mij tegen.
isaac
Zoals met mij eenmaal -
een dag, een eeuw geleden,
toen kreeg ik het leven, Ezau,
ik geef het jou terug.
| |
[pagina 434]
| |
En ik ben blij, God, ik ben blij
het meest nog om wat je zegt
dat Jahve, de God van dit leven
waarin ik je delen laat,
je tegenkwam. Hoe laat
was het?
De zon stond in het zenith...
Het moet geweest zijn, toen
ik even aan je twijfelde.
God was niet met mij, hij had
zich toen al tot jou gewend.
Ik volg hem. Geef me je hand.
Ik moet nu met vier zintuigen
mij van je komst overtuigen.
Laat mij voelen de huid van Ezau,
een eerlijke hand, een hoef haast,
een bokspoot en toch geen duivel,
geen bosgeest. Je stem is van hier.
Je stem lijkt op Jacobs stem,
veel meer dan ik dacht. Is er toch
zoveel verwantschap bij jullie?
De tastzin is beter, mijn zoon!
Het oor is oud, maar nog is de tong
goed voor spreken en proeven,
de hand voor eten en zegenen,
het hart om zich te verheugen.
- - - - - - - - - - - -
Schenk wijn, eet en drink met mij.
jacob
Vader, wat denkt U te doen
met uw zoon Jacob?
isaac
Jouw mindere!
Hij zal mijn zegen moeten eerbiedigen.
Zoon van mijn bloed en geest,
zoon van mijn hart en ziel,
zoon van mijn hand en mijn lenden,
voor jou zal Jacob wijken.
Waarom zwijg je?
jacob
Om U
te doen spreken. Om Jahve
te laten handelen.
| |
[pagina 435]
| |
isaac
Is er geofferd?
jacob
Ja,
er is een offer gebracht.
isaac
Kom dichterbij en kus mij.
Daar is
de reuk van je kleren, de reuk
van Ezau, het veld van Jahve.
- - - - - - - - - - - -
Zo geve U God van de dauw
des hemels, de weelde der aarde,
most en tarwe in overvloed!
Volken zullen U dienen,
gij stelt aan broeders de wet.
De kinderen van Uw moeder,
de stammen van onze wortel,
buigen de kruin in het stof.
Vervloekt zij alwie U vloekt
en alwie U zegent gezegend.
- - - - - - - - - - - -
Huil je, mijn zoon, - je huilt!
koor
Een boogschutter heeft in het zenith gestaan
en de roos van het ronde zijn
doorboord. Nu lopen de tweelingen om,
lopen om langs de steenbokskeerkring.
Waar is de waterman?
De waterman is dood.
Waar is de zon? Die neigt
hoofs en onbegrepen
naar het einde van de woestijn -
maar de maan moet zich voortslepen
maand na maand
ondergaand.
Duurzaam licht slaat uit woorden
die vuurstenen zijn
en de brandlucht van gevoelens
dringt in de neus van God
als onverhoorde gebeden.
De Heilige deelt zich mede
hard tegen hard.
| |
[pagina 436]
| |
Derde bedrijf
Men leze nu Genesis 27 vs. 30
| |
1e tafereel Bij de tent van de aartsvader
ezau
[vergenoegd]
Dit is nu de tweede keer vandaag
dat ik van de jacht kom
en ditmaal beter voorzien.
Ik ben een eerstgeboorterecht lichter
en een behoorlijke reebout zwaarder dan vanmorgen.
Wat weegt het zwaarste? Ik voel me
net eender als vanmorgen toen het andersom was,
niets lichtzinniger of zwaartillender.
Ik denk dat een reebout tegen dat recht wel opweegt
en wat geen recht is wordt genade.
Mijn jachtbuit is althans tastbaarder dan
de handelsbuit van mijn broer.
En het komt bij mijn vader op tasten aan.
[zingt]
‘Bos en veld zijn mijn thuis
en de tent van mijn vader;
vader, ik kom naderbij,
over mijn schouder de buit’.
[spreekt]
Ik zal het bedrijf op dezelfde voet voortzetten.
Eerlijk en stormachtig leven
is beter dan dat onderaardse broeden van mijn broer.
Ik ben hem te ruw en hij is mij te glad.
In elk geval, ik ben
nu nog een zoon, een lievelingszoon.
Men leze nu Genesis 27 vs. 31a
ezau
[hij gaat de tent van Isaac binnen]
Wie zit in het duister alleen?
Vader, hier komt gezelschap voor U,
malser dan Uw vlees en toch al dood.
| |
[pagina 437]
| |
Volgens afspraak is hier het wildbraad
en hebt U die zegen klaar?
isaac
Wie spreekt daar?
ezau
Ik ben Uw zoon,
Uw eerstgeborene, Ezau.
Nog niet luidruchtig genoeg?
Er schallen altijd waldhoorns
in mijn schedel, dat weet U toch?
isaac
Ja, Ezau, mijn dolle dwaas,
het is alsof ik gedroomd heb
en wakker word van je stem.
Onmiskenbaar! Heb ik gedroomd
en is niet gebeurd wat gebeurd is?
ezau
Wat gebeurd is, kunt U hier proeven.
isaac
Geen uur wordt overgedaan,
het levendste niet, elk uur
voert een leven op zichzelf.
Maar wie, bij God, wie was
jouw plaatsvervanger, óók
een jager? Ik heb al gegeten, mijn zoon.
- - - - - - - - - - - - -
[hij komt tot zichzelf]
Mijn zoon? - dat hèb ik gezegd.
Mijn zoon? - die hèb ik gezegend
en rijk, onherroepelijk rijk!
ezau
Vader, dit kan niet, U droomt.
Ontwaak, hier is Ezau. Hier
is het recht. Het daglicht
klopt aan de deur van Uw slaap.
Uw bloed moet antwoorden, Vader.
isaac
Ezau - het recht - het licht -
Ik leef in het duister. Ik ben
de dag van gisteren.
Ik ben de tijd voorbij.
ezau
Maar ik niet! Ik eis.
isaac
Wat wil je dwingen mijn zoon?
| |
[pagina 438]
| |
ezau
Dat U de feiten als feiten erkent.
Dat U mij daarom zegent.
isaac
Het kan niet, mijn zoon, een mens
is een uur. Hij heeft èèn leven.
Eén zegen kan zegen zijn,
een tweede is vrome wens.
Je broer wist zeker van jouw
en mijn overeenkomst, ons diep geheim.
Hij heeft zich van alles met list
meester gemaakt.
ezau
Mijn broer!
Het gladde reptiel, de stalrat,
die huishagedis, als je denkt
dat je hem bij de staart hebt
laat hij los en je trekt aan het kortste end.
Hij is altijd zo geweest,
altijd, als jongen, als kind,
als embryo! Hij zat
mij steeds in de weg. Jacob!,
de wijsheid bedriegt de eenvoud. Ik heb
zulke gladde hersenwindingen niet.
Alles aan mij is ruw,
als de sterren op de berghellingen.
Maar als die vallen, sleuren ze alles mee.
- - - - - - - - - - - - -
[tot zichzelf in toon van beklag]
Ruwe jongen, rode duivel,
rood linzenmoes kon je krijgen,
als je je ziel aan die engel verkocht.
Je ziel, dat witte daar.
- - - - - - - - - - - - -
[vervloekend]
Laat het hem groen en geel voor de ogen worden
van zijn vervloekte gras en graan.
En rood en zwart van mijn ziel
die hij in brand gestoken heeft.
- - - - - - - - - - - - -
Mijn ziel en mijn bezit,
mijn hemel en aarde mijn recht
en mijn zegen - de dief!
| |
[pagina 439]
| |
Hebt U voor mij geen zegen meer. Vader?
helemaal niet meer, een klein beetje zegen,
wat afval van wat hij heeft gekregen?
isaac
Ik gaf hem de heerschappij,
het brood en de wijn,
de wet en de heilige naam!
Een koning is minder dan hij.
ezau
Geef mij desnoods alleen
de vrijheid, geef mij de vrijheid
alleen, maar geef mij wat!
isaac
Ik geef je dit te verwachten:
je zult altijd wonen in barre
streken onder een barre hemel
van vonkend metaal gesmeed.
En naar je aard zul je leven,
je zult jezelf moeten wezen,
niets anders, niets meer dan jezelf:
een handvat van strijd, het zwaard
is je handwerk, je lijf is geen schelf
geel koren maar een pijlkoker.
Je ziel zal een boog zijn die steeds
gespannen staat en de pees
ligt vast in de hand van je broer
tot je zozeer vibreert van kracht
dat je losschiet en trilt in de lucht.
Eén toon zul je laten horen,
dezelfde toon die de jachthoorn
tot dusver gegeven heeft.
Ezau die zijn herfstleven leeft.
ezau
Ik ben moe.
isaac
Dat begrijp ik, je bent
met een jeugdige moeheid moe, zó anders
dan ik na dit hele leven,
dat het overmoed lijkt daarbij.
ezau
Maar ik heb in mij het bezinksel,
de droesem, 't onvruchtbare slib
van twee levens op eén dag.
| |
[pagina 440]
| |
isaac
Je bent heen en weer gerend, van hier
naar het bos en terug en terug...
ezau
en weer terug. Ik ben vandaag
alleen maar teruggekeerd.
Dat is het hele geheim.
Terug op mezelf, wat Jacob
gewild heeft, terug op mijzelf.
Terug in mijn moeder, vader,
terug in het bloed, in de schoot,
in de rode beslotenheid. Ik ben
toch rood en ik vroeg om het rode.
En de hemel zal roodgloeiend ijzer
boven mij zijn en de aarde
oker als schemerend vlees. En mijn pijlen
die heb ik genoeg in mijn koker,
ik zal ze trappelend richten op
het jachtvlees.
isaac
Mijn zoon! Je droomt,
je bent al in slaap gevallen
van moeheid, je wil verslapt.
ezau
Integendeel, hard ben ik
als de bomen waarop ik als jongen
mijn boogschutterskunst heb geoefend.
En zachter word ik pas
wanneer ik vermolmd ben van weer en wind.
Gij en Uw God hebben mij
verhard.
isaac
Je bent nog jong,
Ezau, je bent nog jong.
De buigzaamheid van de jeugd
helpt je hier overheen.
ezau
Ik ben
zo oud als Abel, ik ken
mijn broer langer dan vandaag.
isaac
En ik dan, Ezau, je vader?
Adam ben ik die twee
zonen verloor met één slag.
| |
[pagina 441]
| |
ezau
Maar zwerven moet ik als Kaïn.
Wraakgierig zal ik zijn.
isaac
Ezau, waar ga je heen?
Wat ga je doen?
ezau
Het domein
van mijn zegening zoeken, de streken
zo taai als het vlees van een oude bok.
Ik bedoel niets onvriendelijks, vader,
ik laat U achter.
[Gaat weg. Buiten ontmoet hij Qetura]
qetura
Ezau!
Wat is er gebeurd?
ezau
Qetura.
Wat er gebeurd is? Niets.
Een vergissing in het heelal.
De zon dacht ik te zijn,
maar ik ben niets dan de maan,
nakomeling van mijn moeder,
een meeloper en een nachtspook.
qetura
Is Jacob -
ezau
Wat wist jij ervan?
qetura
Ik heb geen deel aan het leven
in Isaacs tent. Niet meer.
ezau
Bereid je niet zijn maaltijd
en vul je zijn beker niet?
Schenk mij dan klare wijn,
het maal is voorbij.
qetura
Wat weet
een schenkkan van de wijn
die zij zelf bevat?
ezau
Een kan heeft twee oren!
qetura
Maar geen eigen wil
ezau
- en een hals
die blauw kan worden versierd
met vingerafdrukken van volkskunst.
| |
[pagina 442]
| |
qetura
Jawel -
ezau
en een ronde buik.
Je hield van mij, zwarte nachtegaal,
maar het mooiste aan je is je stem niet.
Je zwijgt tenminste.
qetura
Het is nu dag
en dan is een nachtegaal niet meer
dan een straatmus, een grauw handjevol
leven.
Dat ben ik voortaan.
ezau
Het is geen dag! Isaac
heeft een floers langs de hemel getrokken,
die is nu blind als hij.
qetura
Daarom wil jij dat ik zing
het lied van de nacht -
ezau
Ik wil
dae je spreekt. Ik wou
dat je gesproken had.
Ik weet, je bent nooit meer geweest
hier in het huis van Rebecca
dan een gebruiksvoorwerp
of een schuw vogeltje.
Vandaag had je meer kunnen zijn.
Bij God, bij de god van hem
en zijn onderdanige dienaar mijn broer,
waarom is het niet verhinderd?
qetura
Je was er niet, Ezau, je was
weg sinds vanmorgen. Je was er niet!
ezau
Ben ik er nu, voor jou?
qetura
Hoe kun je er zijn? Ik leef
overdag en jij aan de nachtzij.
Wij komen elkaar niet meer tegen.
ezau
Nee, wij komen elkaar niet meer tegen,
ik kom te laat voor jou.
Maar Jacob zal ongetwijfeld op tijd zijn.
| |
[pagina 443]
| |
qetura
Hij tilt het heden in zijn beide handen
naar de middaghoogte van God.
ezau
En weet die vrome wijzerplaat,
dat middernacht zijn tweelingbroer
en zijn zwartste vijand is?
qetura
Hij liep langs mij heen vanavond,
met een blik zo verduisterd,
dat hij zelf niet wist wie hij was
ezau
en wie jij was?
qetura
Dat evenmin.
ezau
Geef mij je handen Qetura,
in plaats van mijn vaders zegen,
je lippen voor zijn gebroken woord,
je schouders in plaats van zijn schapen,
je borsten en laat hem zijn koren
en schenk mij de most van je schoot!
qetura
Ezau, je wilt mij begraven
in aarde met aarde over mij heen,
maar al wat je kunt is heet
zand op mij strooien,
zodat ik verschrompel.
ezau
Maar nu ik mijn stamboom kwijt ben,
bind mij vast aan de boom van je lijf
en verlos mij van eenzaamheid.
qetura
Wat baat het of ik de mijne
toevoeg aan die van jou? Wat geeft
een dubbele eenzaamheid,
tenzij dan dubbel verdriet?
Wij zouden twee blinde kinderen zijn,
gescheiden door glas in een donkere kamer.
Wat jij zoekt is een droom,
een meeslepende vorm van je doem,
omdat je niet argeloos meer bent.
ezau
Ik heb genoeg van je mond,
maar niet van de meeslepende vorm ervan,
ik heb genoeg van je vissenbloed
| |
[pagina 444]
| |
- wat rood is en koel
veracht ik voortaan -
maar ik begeer de ronde vis
van je heupen die zwemt
in de beek van je jeugd.
qetura
Ezau, nu je het recht
dat je had verkwanseld hebt,
bestaat er geen eerbied meer
voor niets, voor het leven niet,
voor mij niet, ik zie
de flitsende messen van
je drift, het lemmet blinkt
in je ogen, je wondt mij
alsof ik een dier was,
ezau
dier
of ondier, jouw hals
behelst het geheim dat ik zoek. -
Ik laat het niet bij begeerte,
ik voeg de daad erbij,
die nu al onder je oogleden klopt
als de galop van een paard
over de ochtendbodem.
qetura
Nachtduivel!
ezau
Ik rijd als een ruiter
door de schemering van je bloed
de dag van je leven binnen.
qetura
Ontaarde zoon van Abraham!
ezau
Wees vader en moeder voor mij,
zuster, godin en heelal!
qetura
Dat alles, maar niet je vrouw -
ezau
dus je wilt -
qetura
nee! Hengst van een man,
je laat mij verloren gaan,
je doodt mijn vader in mij,
alleen mijn moeder blijft over.
ezau
Alleen de slavin van haar meester.
[Rebecca op]
| |
[pagina 445]
| |
rebecca
Qetura, ga aan je werk.
Ezau, kom tot bezinning.
Wat wil je?
ezau
Ik breng de godsspreuk
op mijn manier in practijk.
U hebt het gedaan op de Uwe.
rebecca
Maar dit is toch wel een vrije uitleg ervan.
Ezau, je vader wil niet
en heeft nooit gewild
dat je bij zijn tent op jacht gaat.
ezau
Mijn vader? Die stuurt mij de wildernis in.
Maar wijlen mijn moeder en
mijn broer-nog-niet-zaliger hebben ontdekt
dat veel dichterbij de wildstand beter is.
Ik ben een oplettende zoon.
isaac
[stem van Isaac uit de verte]
Ezau!
ezau
Ja, vader, ik ga.
Luister goed, schoondochter van Abraham,
en dochter van zijn ouderdomszwakte,
gij zusters van Jacobs vader,
luister naar mij, ik wil
vrouwen als de flanken van paarden
waarin ik mijn sporen drukken kan.
- - - - - - - - - - - -
[tot Qetura, die hij wegstoot]
Ik zal de kameel van je borst
niet langer tot knielen dwingen,
lastdier van Jacob!
[stem van Isaac]
Ezau!
ezau
Die stem vergist zich in 't donker.
Jacob heeft weer de wacht betrokken
en telt sterren om in slaap te vallen
of hij zoekt naar het zwaard van de geest,
een speld in de hooiberg,
| |
[pagina 446]
| |
of hij luistert met de oorschelp van het heelal
naar die stem van zijn vaders god.
stem van isaac
Ach Ezau, mijn zoon, mijn zoon!
ezau
Nu, moeder van die strijder voor God,
huishoudster van de hemel,
mijn uur is nog niet gekomen -
maar als het zover zal zijn
valt de dood van een zoon met de dood van een vader samen.
rebecca
Twee zoons en een man verloor ik.
ezau
Adieu, vrouw, wat heb ik met U te doen?
Ga terug naar die zegenbron,
die nog nasijpelt in het bassin van de tijd,
maar mijn dorst niet kon lessen -
een heilsfontein met een lek in de leiding
en waardoor! waardoor!
Men leze nu: Genesis 27 vs. 41-45, 28 vs. 10-11a
| |
2e tafereel [intermezzo][Jacob zwerft rond in de woestijn. Het is nacht]
jacob
Zandkorrels onder en zandkorrels boven -
beneden gedoofd en boven smeulend,
zo talrijk zijn de beloften
en zo oneindig de eenzaamheden.
Eén bewegende zandkorrel tussen hen in
die verglijdt in het glas van de nacht,
de laatste, het etmaal is om.
In het midden is de nacht smal geweest,
een wespentaille, een onzichtbaar dunne overgang,
maar nu loopt de nacht breed uit
naar onderen toe en rust op de aarde.
Een dwaas ben ik geweest
om te geloven in de dag -
de middaghoogte is niets dan het dunne middel
van de duisternis die ons gevangen houdt
| |
[pagina 447]
| |
en die soms doorzichtig schijnt
maar het licht gaat altijd buiten ons om,
wij vervallen van nacht door nacht tot nacht.
En daar is de maan, schaamteloos,
de keerzijde van de medaille,
de zelfkant van de zon.
Ik dacht dat de zon zou rijzen,
maar de maan staat hoog boven mij
als een witte bladzij nadat alles
beschreven is.
Het verhaal is uit
en ik heb geen andere stem gehoord
dan de stemmen van zes personen, mijzelf inbegrepen -
het schuren van zandkorrels tegen elkaar
zoals er zoveel zijn, telkens zes andere,
oneindig maal zes, steeds opnieuw
en dan een kleine echo van stilte.
Maandag, Dinsdag, Woensdag, Donderdag, Vrijdag, Zaterdag.
Maar de zevende -,
de laatste die ook de eerste is:
het suizen van een vacature.
Men keert in zichzelf terug.
Jacob!!... Jacob!!...
Ik dacht dat een jakhals medeleven toonde,
maar het was de wind,
een leegte die zich verplaatst.
Hoe ver is het nog naar het Oosten?
Tweehonderdduizend voetstappen,
of twee: net buiten het glas -
Ergens spreken wij af dat het Oosten is.
Wij?
Mijn moeder dáár met mij hier omdat zij ginds
geboren is en waar men geboren wordt
neemt men aan dat de zon opgaat.
Maar het einde is de moedermaan,
hoog aan mijn leven en vol
als kort voor mijn geboortedag
| |
[pagina 448]
| |
- en toch een schijngestalte
in het teken der tweelingen,
niet meer dan een judaspenning waard.
Een steen in de sterrenwoestijn -
Als de olie van de schemering wordt uitgegoten,
het plengoffer van de zon,
dan smelt zij, maar zij verhardt zich weer
en staat als een steen des aanstoots.
Een berg die de muis van zijn vlucht heeft gebaard.
Boven mijn hoofd -
de cirkel van mijn mislukking,
de discus van mijn hoogste worp,
de tonsuur van mijn heremitage.
Mijn voorouders
die uit Ur der Chaldaeën kwamen
wisten het beter:
Wat boven mij staat geschreven
ligt onder mijn voeten gespreid.
Ik loop tussen twee spiegels
en ik word eindeloos weerkaatst.
Ook hier het gruis van het zijn, de korrels
waar dood uit ontkiemt,
pitten van zure druiven die God heeft gegeten
liggen hier uitgespuwd.
En hier ook een steen, een gebalde vuist
van bestaan, een verkalkte baarmoeder.
Mijn voorouders vonden rust en geluk,
vergetelheid, roes en droom
in de dubbele wenteling
van de hemel die draait om de maan
en de aarde die zwenkt om de steen der wijzen
en de nacht was hun warm als een schoot.
Zij hadden het wiel uitgevonden
en dat is de grootste ontdekking -
het ronde voortsnellende zijn.
Maar ik,
nee, ik ben voorgoed geboren,
ik ben wakker geworden,
| |
[pagina 449]
| |
ik ben als een woord gesproken
uit de mondholte van het leven
en de lippen sloten zich achter mij.
Ik ben Jacob, voor altijd Jacob.
Alleen Jacob, - een woord zonder weerklank,
een vraag, voorgoed op weg,
of ik dood ben of levend. O God,
die mij uitgelokt hebt, ik word gek -
mijn gedachten splitsen mij
van eén vraag tot duizend vragen.
Hier is een steen en hier, ik maak
een bed van stenen en ik leg mij
neer bij de harde mislukking.
Laat mij zelf als een steen
zinken in het water van de slaap.
|
|