Roeping. Jaargang 29(1953)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 308] [p. 308] Jan Elemans Staart Men zegt: je went aan alles op den duur, Het vreemdst gezicht wordt ieder langzaam eigen; De stille avonden bij boek en vuur Doen het opstandig hart uiteind'lijk zwijgen. Maar 't stomste ding bedenkt: jij hier, zij daar? De kapstok kraakt: hoe kun je dit toch dragen? De spiegel zoekt haar hoofd en donker haar, De bloemen in 't behang zelfs stellen vragen. Ik leg er mij maar als een hond bij neer En neem de moeite niet mij te bewegen; Toch klopt het hart, toch blijft dit diep verweer, Ik heb geen staart om alles uit te vegen. [pagina 309] [p. 309] Jan Elemans Torenhaan Op deze uitkijkpost vind ik mijn draai. Denkt niet dat ik me naar beneden buk, Belust op Uw zo bij-de-gronds geluk Dat bloeit en dood blijft in een handomdraai. Gebonden aan mijn spil ben ik toch vrij En nimmer eenzaam op dit steile dak; Geen haan vloog ooit op zulk een hoge tak, Haar licht staat in de spiegels van mijn zij. Dit uitzicht op de stad, het veld, de baai Schenkt mij, de starre haan, het diepst geluk; Zij ademt en ik wend mij met een ruk En vul het land met een immens gekraai. Vorige Volgende