Roeping. Jaargang 29(1953)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 106] [p. 106] Jo de Wit Onder de grond en op de lucht Onder de grond en op de lucht Daar ben ik. En er tussen in. Een vogel, neem ik mijn hemelvlucht. Als steengruis mijn kristalbegin. In diepe aardschacht ga ik ongestuit Op donker rhythme voort; het groeit En het kan flonkeren; wie graaft het uit Tot het in 't witte licht ontbloeit? Ik ben de vogel, zwerver zonder nest. Hij vreest gevangenschap, is daar, is hier. Aan zingen nog niet toe, hem lest Alleen de aether en het zonnevuur. Op aarde breekbaar als een bloem Waarvan de kelk knakt, in wind In storm, in zon, buigend in doem Van het geworteldzijn. Wie vind Ik, die 't weet dat ik ook vliegen kan? En sterren bouw door donkerheid? Wiens hand, als 't niet van God is zal Mij binden in het vlees tot menselijkheid? jo de wat Vorige Volgende