Mathias Kemp
Onze Duin en Maastricht
WANNEER onze Duin binnen mijn gezichtsveld kwam, kan ik niet meer met zekerheid zeggen. Daar hij behoorde tot de groep van jongeren rondom ‘Roeping’ en vooral ‘Gemeenschap’ moet dit rond omstreeks 1930 zijn geweest. Verschillende van deze literatoren, als Albert Helman, Albert Kuyle, C. Vos (Maastrichtenaar van origine) kwamen immers geregeld in ‘Hotel Suisse’, waar ze contact namen met wijlen Charles Nypels, Henri Jonas en Fons Boosten, die alle drie reeds naar betere gewesten zijn gestegen. Kunst- en cultuurhistorisch was ‘de Suisse’, dat dienen we nu toch te erkennen, gedurende jaren een centrum van meer dan regionale betekenis. Vooral van Ch. Nypels ging een stimulerende invloed uit.
We rekenen onze Duin dus tot dit milieu, waarin hij verschillende schrijvers en schilders leerde kennen, ook jongeren. Hier zetelde de Limburgse Kunstkring in zijn toenmalige samenstelling. Ik meen dat Van Duinkerken voor deze L.K. ook al een voordracht heeft gehouden en wel in de Momus, die toen, nabij zijn 100-jarig (9 × 11 + 1) bestaan in zijn nadagen dook, doch als sociëteit de gelegenheid bood gezellig verkeer en gedachtenwisseling na sluitingsuur voort te zetten. Gedurende zulke gelegenheid tot nakaarten hebben we onze Duin eens kunnen bewonderen niet alleen als brilliant improvisator, doch tevens als fenomenaal imitator van andere dichters. Hij schudde toen parodiën o.a. van Bruncklaus en ondergetekende zo maar uit zijn mouw. Ik herinner me meteen zijn ontmoeting met wijlen Rich. Vrijens, een wonderlijk jurist en veelweter, die o.m. begonnen was aan een groot seriewerk over Staatsbegrip en waarvan een deel inderdaad van de persen kwam doch dat geen aftrek vond. Reden waarom ‘Rich’ ze aan iedereen ten geschenke gaf; ook Duin werd met dit stukje ‘dooreengevallen boekenkast’ opgescheept. Hij weigerde, hoffelijk man als hij is, niet doch probeerde het zodra mogelijk zoek te maken, om het niet naar Amsterdam te moeten vervoeren. Het was heel vroeg in de morgen geworden, op een zomerdag. Een lilakleurige schemer hing over het mooie stadsbeeld met zijn machtige monumenten. Alles leek van onaardse schoonheid, zo verrukkelijk dat we besloten nog even rond te wandelen. Duin offerde zijn nachtrust op, want hij wilde, in verband met verplichtingen elders, de eerste trein naar het Noorden nemen. Maar dat boek hinderde.... en het werd opgeborgen achter een blinkende reclameplaat die ruimte bood. Zo verging het volume I der meesterwerken van onze ‘Rich’.