Roeping. Jaargang 28(1951-1952)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 505] [p. 505] Robert Franquinet De zuil-anachoreet I Soms in de stilte der gestorven steden gaan de soldaten aan mijn zuil voorbij, met verontruste ogen denken zij aan beelden die zij in hun jeugd hebben aanbeden. -Waarom, roep ik, dit opwaarts trekken naar de nederlagen? Voor welke nekkenbukkers wordt het onberekenbare van die wellust als een kruis gedragen? - Ik voel mijn stem leeg op de stenen staan. Dan dreunt het ratelen der robots door de raten van een verworpen tijd. Boven de tafels, waaraan de kinderen zaten hoor ik het scheuren van de vlaggen door elkander slaan. II Soms zit mijn boom vol sneeuw maar de turbines zingen zwartere kantieken en bloedlozer verlangen naar de aanplakborden vermomt een eeuw achter de slogans en de encyclieken. Tussen stad en land, op het morsige ciment der woonbarakken heeft het geen zin meer de droom van paradijzen aan-te-plakken. Dit is de pijn waarom ik schrijf, want elke ochtend staat er als een oud, vernield en nauwelijks gefardeerd, publiek wijf. III Ellendiger, na het kort behoud van idealen, voortwoekeren in de woestijn. Ademen op een zuil, met het verstand de uren tot zand vermalen. In de zinkende zon bloedrood te stralen en telkens in de dauw opnieuw geschapen staan. Terwijl beneden het braken is begonnen der automatische kanonnen, waarin de Hoogmoed moet ten onder gaan. Vorige Volgende