| |
| |
| |
Journaal
Maandag
HAIMON - In alle stilte, zo wordt het bericht, is vandaag het lichaam dat meer dan tachtig jaren de edelste ziel van Nederland droeg, tot as wedergekeerd. Hadde zij het gewild, de machtigste rouwstoet die dit kleine land ooit voor een schrijver zag, zou Henriëtte Roland Holst uitgeleide hebben gedaan. Zij is de grote stilte binnen gegaan, alleen. Haar laatste woorden de eerste die de mensheid moet aanvaarden om tot een gelukkiger wereld te komen. ‘Hebt elkander lief’, ontroerende epiloog van een leven door bloed en tranen, onbaatzuchtige zelfontginning en vurige liefde geheiligd. Als ooit geloof gefaald heeft, hier aarzelt het niet te geloven dat aan haar vervuld zal zijn wat zij aan het einde van haar rijkste verzenboek ‘Tusschen tijd en eeuwigheid’ vroeg:
laat dan aan d'overzij der diepe wateren
mijn wezen, als een pijl gericht
toevliegen recht op uw Onmeetlijk Licht.
MOLENAAR - De Tijd van deze avond geeft de inhoud weer van een gesprek met Mohini Devi, een Zwitserse van geboorte, die zich aansloot bij de vermaarde, intussen ontbonden Hindoese dansgroep van Indrader Prasad, en nu optreedt als solo-danseres. Het Tijd-artikel geeft, voor zover dit in kort bestek doenbaar was, inzicht in deze Oosterse danskunst, en vervolgt dan: ‘Het is niet alleen een kunst, maar tevens een welhaast religieus gebeuren. Vóór Mohini Devi haar optreden begint, vraagt ze in een kleine ceremonie de kracht om de ziel vrij te maken van het lichaam, om de gunst der Goden.’
In de veronderstelling, dat zij, ofschoon Zwitserse, het christendom niet kende of ten halve en bevooroordeeld kende, is het verklaarbaar, dat zij onder de suggestie van de Hindoese dans ook de Hindoese religie overnam, die met deze dans in zo'n innig verband staat. Het gesprek-citaat, zo even aangehaald, is echter hierom zo merkwaardig: dat zij bidt, en op dat moment bidt, en dat zij bidt als gunst om de ziel vrij te kunnen maken van het lichaam. Want dat zij bidt, brengt de dans in een sfeer, die in het Westen zeldzaam is. En dat zij bidt om die gunst, zou zelfs bijzonder kwalijk passen, want in het Westen wil de ziel niet vrij van het lichaam, maar het lichaam vrij van de ziel. Die Oosterlingen toch!
TEGENBOSCH - Een goed bevriende pater: ‘Word jij eigenlijk toch niet zoetjesaan anti-clericaal?
‘Wat bedoelt U? Ik ben zeer beslist géén anti-clericaal’.
‘Ja maar, ik bedoel: je schrijft nu weer in het laatste Roeping-nummer van die verwijten aan het adres van de clerus.’
‘Van de clerus?’
‘In liefst twee Journaal-notities.’
| |
| |
Mijn verbazing was niet gering. Ik meende in oprechtheid, gehandeld te hebben over twee clerici! Na enige bezinning zie ik echter twee mogelijkheden: ofwel iedere clericus kan met recht zeggen: Le clergé, c'est moi, en - al moet men als taalgebruiker zo'n nodeloze dubbelzinnigheid niet bevorderen - ik leg me neer bij wat gehouden wordt voor de stand van zaken; ik heet dan met recht: incidenteel anti-clericaal;
ofwel de clerici bezitten een onmiskenbare clan-geest en zijn allemaal beledigd als er één, laten we zeggen, wordt beledigd; dan blijft slechts opmerkelijk hoe gemakkelijk zij zich distanciëren als er één eens al te kennelijk naasthamert, zó gemakkelijk dat ik me permitteer die clan-geest een clan-geest-in-losse-dienst te noemen.
Zijn echter beide voormelde ofwel's onzinnig, en was er een derde mogelijkheid, dan wellicht deze wonderlijke: dat men als leek zijnde al eens een opmerking mag maken over de huisgenoten des geloofs, zelfs als huisgenoot zònder sleutel over een huisgenoot mèt, terwijl men daarom toch niet anti-huisgenoot, anti-geloof of anti-clericaal hoeft te heten.
Wie het makkelijk vindt, ondervinde hoe moeilijk het is.
| |
Dinsdag
HAIMON - Ook het procédé van de dichter N.N. die deze zomer op de poëtenmarkt aan de zo lyrische Place des Vosges het gedicht ‘De goudvis’ verkocht à raison van 12 francs is zelfs niet geheel nieuw. Het eerste couplet leek er even op. Het begon aldus:
Jan Hanlo wees mij al op de ‘Galgenlieder’ van Christian Morgenstern, waarin reeds deze baarddragende, romantische bard eenzelfde methode toonde te hebben gebruikt. Overigens een dierbare ontdekking voor hem. Opmerkelijk is dat ook het gedicht van Morgenstern de vis tot onderwerp heeft. Vermoedt men achter zijn scanderen nog muziek, die hij straks, of aan het einde van zijn leven, nog eens met woorden en gedachten zou willen aanvullen, het gedicht van de Parijse poëet is duidelijk atonaal.
Aanvulling (door Hanlo): Morgenstern was voor mij een verrassende ontdekking, niet zo dierbaar echter als m'n kennismaking met Edward Lear, de grote Engelse nonsense-poëet, was. Ik heb beide boekjes, de ‘Galgenlieder’ en het Penquin ‘Book of Lear’ nog eens naast elkaar liggen (het ene, Lear, bezit ik; Morgenstern uit de U.B.). Bij Lear, d.w.z. niet zozeer in z'n limericks maar in z'n ‘songs’, hoor ik tamboerijnen, ergens fladderen spreeuwen; woestijnzand, pelikanen en wandelende stoelen zijn niet ver. De kinderkamer is niet ver, het lijkt wel of het geluid van tamboerijnen uit de kinderkamer komt. Maar hoe zouden kinderen zo bekwaam zijn deze te bespelen? 't Is dan ook niet dóór kinderen, maar vóór. En voor volwassenen als ze 't horen willen. Of: voor volwassenen, én voor kinderen als die 't horen willen.
Bij Morgenstern geen tamboerijnen, geen tarantella's, geen jigs; geen rhythme, eigenlijk. Wel maat, behoorlijk zelfs van kwaliteit. Wel geest, wel nonsense, maar niet ‘Around and round, With a hop and a bound’. Wel vondsten, wel herademing van Deutschtum en systeem-filosofie, wel herademing van 's dichters andere kant (Morgenstern maakte n.l. ook poëzie van een griezelig vergevorderde religieusheid - te
| |
| |
hoog voor mij in ieder geval), maar zijn ‘Larpurlar’-helft (‘Larpurlar’ een woord van hemzelf: l'art pour l'art) en zijn speelse intelligentie brengen niet de tamboerijnenklank van Lear, waardoor muziek een gedicht wordt:
Plumpskin, Ploshkin, Pelican jill!
We think so then, and we thought so still!
Arme Morgenstern! doe ik hem tekort? Zijn Fisches Nachtgesang is mooi. Het gaat zo:
... tamboerijnen, toch ook. Die van vissen, 's nachts.
TEGENBOSCH - Vandaag vond Harry P. motief tot juichen bij het meiske Cora dat veel Engels leest. ‘Maar Cora prefereert de verhalen van de Rode Pimpernel ver boven Graham Greene. Zó is het leven gelukkig niet’, zegt hij dat Cora beweert, ‘en zij bedoelt daarmee dat er iets schort aan Greene's waarneming van de ons omringende werkelijkheid. Zij zou wel eens willen weten hoeveel soorten appels Greene uit zijn hoofd zou kunnen opnoemen. Cora zelf brengt het daarin bijna tot vijf endertig, de verschillende varianten van de sterappel nog niet eens meegerekend. Zij vindt het een tekort van Greene dat hij zich over dergelijke vraagstukken nog nooit het hoofd gebroken heeft. - Dit heeft een diepe zin', zegt Harry P.
VAN DER PLAS - Vanmiddag de finale bijgewoond van een declamatiewedstrijd van de Amsterdamse middelbare scholen. Merkwaardig hoe bijna alle finalisten er tijdens het zeggen van het gedicht in slaagden een intiem contact te leggen met de afzonderlijke toehoorders. Geen zweem van die zelfbewustheid en theatraliteit die de voordracht van verzen door beroeps-‘kunstenaars’ meestal zo afschuwelijk maken. De laatsten vergeten vaak dat niet zij tot de toehoorder moeten spreken, maar de dichter. Deze jongens en meisjes dienden, lieten zich niet door het gedicht bedienen. Merkwaardig ook de keuze van de gedichten: van de te kiezen gedichten werden de meest tragische het meest gezegd. Als men jong is wil men tranen schreien: dat ervaart men dan nog als veel groter geluk dan de lach. Eén tekenend incident: temidden der ‘tragici’ plotseling een wat onbehouwen jongeman die eens-even-voor-Marsman ging staan. Het ging hem slecht af. De ‘tragici’ deden het stuk voor stuk beter. Maar toen hij wij gaan terug naar het paradijs met geheven armen (naar welke blonde verrukkelijke vrouw?) letterlijk had uitgebruld kwam er een onverwachte reactie: een donderend applaus, als een bevrijding, alsof werkelijk éen moment de hele zaal scholieren geloofde dat het gebeuren zou: dat de tedere schade als de bloemen vrezen, de verre wolken waarom moeder schreide ontijdig waren opgeroepen, dat zij, als jongeren, een ander geluk (van de lach) voor het grijpen hadden. Maar het duurde maar even. En het meisje van De wolken won.
| |
Woensdag
TEGENBOSCH - Jan G. in trance over de smaak van het grote publiek: ‘Geen
| |
| |
gevoel voor schoonheid?’ zegt hij, ‘geen gevoel voor schoonheid bij het grote publiek? een onfeilbaar gevoel! Luister: je zou zeggen: op een showfilm vliegen ze af als een puber op een bakvis, niet? Goed, An American in Paris is een showfilm. Maar komt Jan Publiek? Nee, want hij ontdekt er schoonheid! En hij laat zich door geen honderd revue-girls bedotten: hij vlucht, hij vlucht de schoonheid als de pest!’
HAIMON - Ook Mauriac heeft naar de film gekeken, maar hij had het geluk dat de film in de jaren dat hij de conceptie voor Thérèse Desqueyroux liet rijpen, nog stom was. De stomme film sprak meer tot de verbeelding dan de film onzer dagen, zo netjes aangevuld met alle mogelijke kitsch-geluiden. De techniek van zijn romans heeft de nieuwe Nobelprijs-drager niet van Bourget of Racine, eer van Chaplin en Dreyer. ‘Dans Thérèse Desqueyroux, la brusque entrée en jeu des personnages, si différente des larges assises de Madame Bovary, les retours en arrière de Thérèse dans le train, avec leur côté flash bock m'ont été suggérés par les films que j'admirais alors. Destins est conçu délibérément comme un film’. Ook Chaplin zou langs een omweg eigenlijk voor een Nobelprijs in aanmerking komen, zou men zeggen.
| |
Donderdag
HAIMON - In de respectabele verdediging van Jacobus van Looy's Zebedeus, uitgesproken als ‘Rede’ bij de opening van het 38e studiejaar der school voor taal- en letterkunde te 's Gravenhage, heeft dr L.M. van Dis, gekomen aan de merkwaardige ‘klankassociaties die geen traditionele betekenis hebben of aan begripsassociaties die voor de lezer nauwelijks te verstaan zijn,’ nagelaten te wijzen op de bewuste of onbewuste volgelingen die Van Looy de laatste tijd hierbij gekregen heeft. Het koffertje met de dromen, die eruit willen, is opnieuw opengegaan. Zebedeus werd voltooid in 1895. Voor zijn klankassociaties was Van Looy niet door surrealistische schilderkunst of nieuwe verworvenheden op het gebied der muziek beïnvloed. Alleen de hoofdstelregel der Tachtigers, die ook de taal van de schrijver aan de individualiteit van de schrijver zochten te binden, had hij, als stok achter de deur voor zijn belagers. Nadat deze allerindividueelste expressie jammerlijk verzandde in Kloos' binnengedachten, kwam de jongste generatie toch weer tot hetzelfde uiterste dat bij Van Looy zijn hoogtepunt - dr van Dis zou liever hebben dieptepunt - vond in de nochtans zeer vermakelijke woordassociaties: ‘ogde vromde, oepi oepi, oerle, oerle, oerleroe... hi-o, io, hi... balk maar mijn jongen... o naaldenbed!... o-o... io... idioot... o, io, o doe mij in luiers, waar is zij mijne jurk van lamentatiën... o, o, o, o, mè, ja, laat de klokken maar luien. Bom-bam, bom-bam, bom-bam...’
Op dezelfde wijze als de schrijver Hanlo zijn Oote verdedigde en dit op kostelijke wijze bij voordrachtavonden der ‘Windroos-dichters’ nog doet, heeft Mevrouw Van Looy die wijze van schrijven door haar man verantwoord: ‘een indruk ver-beeldt zich en het eene beeld roept het andere op; aan onze geest is het hen te verbinden, maar zinneloos zijn de associaties niet.’ Jan Hanlo zei reeds dat hij zelf sceptisch staat tegenover de gedachte dat er op kunstgebied iets nieuws onder de zon kan zijn. Ook de literatuur heeft haar curiosity-shop!
TEGENBOSCH - Over de macht van de publieke smaak: in het Brabantse stadje H. gaat de bioscoopdirecteur zijn films kiezen in gezelschap van zijn operateur. ‘Die knaap weet tenminste wat ze lusten’. Aldus de directeur.
| |
| |
| |
Vrijdag
VAN DER PLAS - De nieuwe bundel van Lucebert, de amsterdamse school draagt als motto Rafel maï amech zabi almi. Dit woord is uit de 31e zang van Dante's Inferno. Het woord wordt gesproken door de reus Nimrod en Dante voegt er aan toe: Dat was de zoetste en enige psalm die hij zingen kon. Een prachtig motto voor de reus Lucebert (ik geloof nog steeds dat je het moet uitspreken als Louche Bert), deze rimram van Nimrod. Weinig zoeter psalm zingt hij zelf in het vers Lu we wie waarin het heet
Nodo waar de woord wierd waar de nada waard werd
In de huisha nabij euvelaapstraat stroo
Aan de ulevellenstroepstoom uwe
Bruisdroom uwe lohengrijns primeurprix
en meer zo.
Dit is Lucebert's derde verzenbundel. Iedere keer een glimp van hoop dat de wartaal ophoudt. Iedere keer Nimrod revisited. Vergilius' commentaar: ‘we zullen er geen woorden aan verspillen en hem maar laten staan, want al wat hij spreken kan is dit jargon, dat geen mens begrijpt.’
Hu we wie. Wie weet! U?
TEGENBOSCH - En als je nu een aantal jaren Nederlands doceert aan een middelbare school en je ‘doet aan poëzie’ en je bent niet àl te sloom, dan weet je van lieverlee wel wat van vroeger tot later tijden ook al weer geschikte verzen en prozafragmenten waren om voor te dragen.
En dan zet je ze bij mekaar.
En dan heb je een boek: een bloemlezing zullen we zeggen.
En of je nu A. Sivirsky heet en het boek De stem van de dichter, dat hindert niet. Er verschijnt er iedere maand één volgens bovenstaand recept. Dat van Sivirsky is toevallig het jongste - tenminste nog nu ik dit schrijf. Maar eer iemand dit leest kan weer een andere ‘ervaren leraar’ nood hebben.
| |
Zaterdag
HAIMON - In ‘Het vuur brandde voort’ van Henriëtte Roland Holst staat een stuk krantentaal afgedrukt, dat de katholieken heden wel even de ogen doet uitwrijven, zo beschamend van kortzichtigheid komt hun dit stukje platte journalistiek voor. Blijkbaar is de schrijfster er nog jaren door gehinderd. Men krijgt uit haar levensverhaal soms wel de indruk, dat zij de katholieken verdacht van bekrompenheid en achterlijkheid op het gebied der sociale voorzieningen. Van de andere kant had zij vele vrienden onder hen en werkte zij zelfs mee aan katholieke tijdschriften als de ‘Dietsche Warande en Belfort’. Hadden juist katholieke dichters haar niet van begin af geleid naar de brede weg der mensenliefde en der overtuigende getuigende poëzie!
Door haar gaafste gedichten, waarin zij komt tot een oprechte confrontatie tussen haar persoonlijkheid en God, glanst dan ook een geestelijke vreugde die geheel van ons eigen wezen is. Over de grenzen van de letter en de wet golfde haar liefde in brede, gedragen rhythme-golven naar ons toe en daar onthulde zij onze eigen wezenskernen als Dante het deed en Gezelle.
| |
| |
TEGENBOSCH - Waarom niet nòg eens vastgesteld, dat er een grens is tussen België en Nederland? Waarom niet opgemerkt dat ook de Hoge Pieten er niet over heen kunnen kijken?
Lees vandaag in de krant dat een Vlaams-Waalse studiecommissie de mogelijkheid van een federaal België heeft bestudeerd. Serieuze mannen als Max Lamberty hebben daar meer dan eens over geschreven, ook in een rustig tijdschrift als Dietsche Warande en Belfort dat, zulks in tegenstelling tot het Nieuw Vlaams Tijdschrift, in Brabantse leeszalen te krijgen is.
Maar toen Pastoor Aug. Commissaris dit jaar op de Groot-Kempische Cultuurdagen te Hilvarenbeek sprak over een federaal België, was de Commissaris van de Koningin in Noord-Brabant er met kattenrapte bij om zo'n gedachte uit het hoofd van de Oosterhoutse herder te speechen. Hij sprak van inmenging in buitenlandse aangelegenheden. (Feit is dat de Pastoor een en ander voorstelde als een denkbeeld van eigen makelij. Maar een Commissaris van de Koningin had beter kunnen weten.)
Als de federale staat België een feit is zullen we het wel vernemen via Agence France Presse.
Of misschien zelfs op een van de volgende Groot-Kempische Cultuurdagen. Waar ze dan het Brabantse Orkest eindelijk niet meer de Brabançonne laten spelen - tot affront van Vlaming en Nederlander.
| |
Zondag
MOLENAAR - Het liturgisch Apostolaat van de Norbertijner-abdij van Berne te Heeswijk, heeft een Missaal-gids uitgegeven voor het jaar 1953: een liturgische kalender, typografisch keurig verzorgd en met duidelijke aanwijzingen voor elke dag van het nieuwe kerkelijke jaar, dat op 30 November inzet met de eerste Adventszondag. Een eenvoudige techniek maakt het mogelijk het kalendertje zó te gebruiken, dat telkens een overzicht van tweemaal zeven dagen op de onderste helft van de bladzijde gegeven wordt, terwijl de bovenste wordt ingenomen door een foto, betrekking hebbende op de Mis-liturgie.
De Norbertijnse onderneming is in zich prijzenswaard: zij geeft gelegenheid om dag na dag te leven met de hoogste momenten van de kerkelijke eredienst, verspreidt liturgische kennis, wekt op tot meeleven met de katholieke cultus en bevordert aldus de christelijke geest. Zij is liturgische beweging, niet in de voor velen ongenaakbare vorm van tijdschrift en congres, maar in de praktische vorm van een onderrichtend kalendertje aan de wand van huiskamer, club- en schoollocaal.
Toch kan ik mij indenken en ik kan het niet weerleggen, dat iemand van ontwikkelde geestelijke smaak bezwaar heeft tegen bepaalde foto's, ter illustratie in dit kalendertje opgenomen: gelovigen en face bij het ontvangen van de H. Communie of close-ups van een celebrerenden priester: handen met de Hostie zelfs op het moment der Consecratie, handen uitgestrekt over de offergaven, enz. Het zijn zulke innige ogenblikken, waaraan ook de liturgie zelf geen publiciteit geeft, althans niet met zoveel nadrukkelijkheid. Bovendien komt in deze nadrukkelijke weergave van delen, afgezonderd uit het geheel, het persoonlijke van een bepaalden celebrant teveel op de voorgrond, in de gelaatsuitdrukking, zelfs in de verzorging van zijn hoofdhaar, terwijl de liturgische voorschriften omtrent zang, gebaar, houding en gebedstoon juist het subjectieve zo heerlijk beperkt, omdat liturgie gemeenschapsdienst is. Zulk foto-materiaal ontluistert het geheim van het heilige en beschadigt de ‘geest der liturgie’.
TEGENBOSCH - Heel wat gedichten van Paul van Ostaijen zijn puur narrerij. Hij
| |
| |
zegt dat zelf en wie met Elsschot accoord is, dat narrerij een heer siert, kan er geen been in zien. Maar dat narrige versje dat Zelfmoord des zeemans heet is een serieuze verdediging van het onserieuze. Het gaat zo:
Zelfmoord des zeemans
hij hoort de stem der loreley
Theatraal zijn titel en eerste twee regels; laconiek contrasteren daarmee de slotverzen.
Theatraal zijn Heine's Loreley, Goethe's Erlkönig en Der Fischer; laconiek contrasteert daarmee het Alpejagerslied.
Tussen mens en kosmos zijn vele mysterieën. Ontelbaar vele zijn de mysteriën tussen de kosmos en de retirade van de oer-kosmos. Men wordt er stil van en lost de mysteriën niet op; de wetenschap die atomen splitst verklaart ze onvoldoende; de sprookjes van Bomans tot Perrault verstrekken ons de sleutel niet; de primitieve religies zijn slechts gissingen en de ware religie is zelf het hoogste en diepste mysterie; in de epen van Homerus worden ze niet verklaard en in de oude balladen belijdt men ze slechts.
Wat voor reden is er om daar theatraal bij te doen? Waarom niet laconiek ballonnen de kosmos inzenden? Als het overigens in iemands aard ligt theatraal te gebaren, hij gebare theatraal. Wil men met ballonnen spelen, doe het. Ballonnen vliegen op een keer verloren, dat is van die dingen het onafwendbaar einde. In het opgeblazen theater prikt altijd wel iemand een speld.
Waarom niet geloven dat de Loreley ons verlokt? en tegelijk dat het onze blindheid is, die het horloge raadpleegt er zegt dat het verdrinken is aan de tijd. - Het zou serieus nòg een mysterie mysterie gelaten zijn als we dat niet verstonden als mysterieuze moraal uit Zelfmoord des zeemans.
Maar ook dát, ook Van Ostayen lost de mysteriën niet op. Gaudeamus en blijf hopen. Schiet niet op de dichter, hij doet zijn best.
|
|