| |
| |
| |
Journaal
Maandag
HAIMON - Oh, in Vaals te zwerven als het October is. De heuvelflanken tapijten zo ruig en spontaan gekleurd op een ondergrond van het prachtigste groen dat Lurçat erin zou willen snuiven. De Akener romantici kwamen er, bouwden hier en daar hun grote paleizen van buitens en plakten op een daarvan de veelzeggende naam ‘Paradies’.
Herder ging er onder een eik zitten zoals Tasso dat vóór hem in Rome op de Colle Gianicolo gedaan had. Hij schreef er een gedicht en de bevriende familie Von Clermont, bewaarde het. Spijtig voor hem en Vaals, dat wel iets meer achting mocht hebben voor de vele zich tegen de hoogste top van Nederland opworstelende vaderlandse pelgrims, is deze door de poëzie geheiligde boom niet opgenomen bij de Vaalser toeristische eigenaardigheden. Erger zelfs, hij is geprofaneerd. De dienst der openbare werken, ook in deze meest buitenlandse plaats van Nederland diligent waar het de zorg voor de kiezers betreft, plantte een onmisbare openbare gelegenheid in zijn schaduwen.
SMIT - Vanmiddag, haastig lopend door de Leidsestraat, botste ik bij een der grachthoeken half tegen een klein mannetje aan. Gestoord keek ik op, zag plotseling twee grote, wijdopen ogen en hoorde zijn vriendelijke, opgetogen stem: ‘Ik wil de hele wereld hebben’. Natuurlijk had ik haast, ik liep dus door, maar ik had toch het gevoel nog iets te moeten zeggen. Even draaide ik mij om. ‘Dat willen we allemaal’, zei ik, al een paar passen van hem af. Hij stond nog stil op de hoek en keek me verwonderd na: een boertje met een zwart petje, twee hemelsblauwe ogen, polderlicht en hoge wolken om zich heen, totdat een dikke dame in plastic hem van het beeldvlak duwde.
Dat dreumesje, dacht ik, wil de hele wereld hebben; een mannetje van buiten, door de drukke stad op hol geraakt. Een beetje grappig, een beetje tragisch. Ik liep al weer verder, even gehaast. Maar zijn ogen bleven toch in mij haken, de wijdte, het licht, de ontzaggelijke ruimte van werkelijke onschuld in het enge, overal geboeide jagen van de koortsige straat, ogen met de wonderbaarlijke leegte die onschuld altijd heeft. Een leegte, die verlangt, die overal open is en wacht. Als engelen ooit kijken, doen ze het zo. Misschien wàs hij wel.... Nee, dat is natuurlijk dwaasheid, inbeelding. En wat hij zei? Hij hád de hele wereld. Waarom zei hij het dan? Of zei hij het tegen mij, omdat ik door die straat draafde en botste alsof ik de hele wereld najoeg, die ik zó nooit vinden kon? Het was misschien de bedoeling dat mij gezegd werd: ‘Als je de hele wereld hebben wilt, moet je niet met gespannen ogen draven, maar stil staan, waar dan ook, alles wegdoen, open zijn, leeg zijn, en klein en hulpeloos als een vreemd buitenmannetje in een grote, vreemde stad. Vooral niet als iemand die het weet’.
Ja, hij zei het niet voor zichzelf; hij zei het voor mij. Maar toen ik dat wist, was ik al te ver. Ik begreep trouwens tegelijkertijd dat ik hem nooit meer zou terugzien.
| |
| |
Tenminste niet zo, in de zelfde gestalte. Misschien als een oud vrouwtje, als een kind, over een paar weken, een jaar. Maar het kan ook morgen zijn. Laat ik er voor zorgen, dat ik dan wéér niet zo'n haast heb.
TEGENBOSCH - Vandaag een vergadering meegemaakt waarop de voorzitter weer eens als volgt het woord tot ons richtte: Mijne Dames en Heren, wij, zoals we ons hier bijeen bevinden, zijn eigenlijk één grote familiekring. Er is tussen ons die onderlinge saamhorigheid die veroorzaakt wordt door onze gezamenlijke inspanning voor hetzelfde edele doel en die ons doet gelijken op een gezin. Natuurlijk ben ik uw vader niet, om van de moeder niet te spreken (begrijpend gelach in de zaal, waarop de voorzitter zich ernstig hervat:), maar broers en zusters zijn wij allen. Wij zijn... enzovoorts.
Even later heetten we allen elkaars vrienden.
Ik heb eens rondgekeken, zag gezichten die ik nooit eerder zag, andere die me tegenstonden - ik stel me voor onder de druk van onze opgelegde vriendschap.
Ja, laat mij zuur zijn, onfijn van gevoel, nurks, maar het verveelt me, om mir nichts dir nichts, dan bij deze, dan bij gene familie of vriendenkring te worden ingelijfd. Dat is erger dan slavenhandel. Ik ben geen familie van Dinges op grond van toevallige overeenkomst van werk. Ik ben zijn vriend niet. Ik ben vrij, ik heb minstens de vrijheid om grote woorden als familie en vriend niet te laten verkleinen.
Maar het schijnt wel dat onze redevoerders nooit zullen ophouden kwetsend sentimenteel en onintelligent hoogdravend te zijn.
| |
Dinsdag
HAIMON - Dat twintigste-eeuwse litteratuurkenners Goethe beter door hebben dan hij zelf deed, is voorwaar niet eens een gewaagde stelling. Toch zal het in beperkte kring als een nieuwtje klinken wanneer iemand vertelt dat Goethe bij zijn ‘Hermann und Dorothea’ meer aan het merkwaardige grensstadje Vaals gedacht heeft dan aan Alt-Mühl. Hij stond in correspondentie met de rijke, voorname Vaalser familie Von Clermont. Het leed dat zij en de ingezetenen van Vaals hadden doorstaan bij de komst der Franse legers, was hem overgebriefd.
Wie Heidelberg nooit zag, en dit gemis bijvoorbeeld met een bezoek aan Vaals moet vergoeden, hij mòet de dichter van ‘über allen Gipfeln’ naar dit stuk Nederland toehalen. En deden de Heidelberger Wirte wel anders, die bekend maakten dat Goethe bijna in hun herberg had overnacht?
Breidt men de verhouding met Johanna Fahlmer maar even uit, dan zou men in Vaals kunnen schrijven: ‘Hier heeft Goethe bijna gevrijd’. En had men tevens een reden om Herders eik tot een gedenkwaardig en zelfs nuttig monument te verheffen.
VAN DER PLAS - Een van de mooiste stukken van Spenser vind ik Daphnaida en ik begrijp niet waarom dit nooit, zelfs niet fragmentarisch, in bloemlezingen wordt opgenomen. De klacht van Alcyon naar aanleiding van het verlies van Daphne bereikt, tussen fragmenten van ceremonieel arcadisch verdriet, plotseling een zeldzaam felle hoge toon van haat dat ongeëvenaard is in de Engelse poëzie die ik ken. Het is het vijfde deel van Alcyon's klacht: Henceforth I hate what ever Nature made. Zo alles te kunnen haten omdat men haar niet meer mag liefhebben die alles lieftallig maakte....
| |
| |
TEGENBOSCH - M. had het vandaag over wat Dr Terruwe noemt de energie-neurose. Naar aanleiding van een jurist die zelfs geen tijd had voor een meisje en één van die gehaaste mensen werd, waarvan Thomas a Kempis zegt, ‘dat zij zelf niet in rust zijn, en ook anderen niet in rust laten leven’. Iemand die eerst slaagt voor alle examens en vervolgens in al zijn ondernemingen, maar niet in staat is tot vriendschap en liefde, die ook niet in staat is tot religie, omdat daarin, zo goed als in menselijke relaties, het gevoelselement vrijwel onmisbaar is. - Aldus M.
Blaise Pascal mag het klassieke voorbeeld van ‘prestatie-zucht’ heten, (waarom ik nog geen geloof hoef te hechten aan die getourmenteerde, vertwijfelde Pascal van romantische slechte lezers) ongeduldig zich stortend van de ene wetenschap in de andere, met een ongeduld dat eer groter dan kleiner werd sedert hij in zijn jeugd niet het ogenblik had kunnen afwachten waarop men hem de wetten van Euclides uitlegde en ze zelf uitvond. In 1643 schreef hij: ‘Il y a quatre mois que je ne me suis pas couché six fois devant deux heures aprês minuit’. Hij leefde maar 39 jaar.
Vincent van Gogh was een fanatieke zwoeger. In 1881 nog schrijvend: ‘ik geloof niet dat ik een man ben met inclinaties tot zelfmoord’ (brief 154) werkte hij zich tot razernij en sloeg de hand aan zich zelf. In de brief van 1881, waarin hij meende geen inclinatie tot zelfmoord bij zich te bespeuren, onderhield hij Theo over K. waarop hij verliefd was, maar die ‘neen, nooit, nimmer’ had gezegd...
En Regine Olsen moge een raadsel zijn in het leven van Soren Kierkegaard, er is iets geweest dat hoger, - zij het minder van savoir-vivre blijk gevend, - was waarom hij haar prijsgaf. Hij stierf op straat.
Voor sommige mensen is het werk meer dan het savoir-vivre. Sommige mensen zijn tot heroïsme in staat, niet echter tot de gewone mannelijke wijsheid. Het savoir-vivre is blijkbaar niet de hoogste plicht. Maar het is opmerkelijk genoeg dat Pascal, Van Gogh, Kierkegaard het savoir-vivre niet verloochenden of het was juist om dat gevoelselement dat in menselijke en mens-goddelijke relaties onmisbaar is. De kunstenaar en de religieuse mens doorbreken de regelen van prudentie en ervaring. Er bestaat geen code voor de heros. Imitatie van heroïsche ondeugden bezorgt een energie-neurose aan de code- en kudde-beesten.
| |
Woensdag
HAIMON - Als de volkslectuur zich zal gedragen zoals men van haar verwacht, dat ze gewoon onverstoord door blijft ontstaan precies als haar zuster de film, dan moet vroeg of laat weer een Nederlands boek verschijnen dat iedereen zal willen lezen omdat het toevallig kunst is geworden. De kans dat zij ergens toch kunst wordt is immers niet geringer dan dat ‘litteratuur’ ook ergens leesbare lectuur wordt.
SMIT - Herman Gorter wordt herdacht. Vijf-en-twintig jaar geleden stierf hij in zijn Brusselse hôtelkamertje. Socialisten en communisten blaken van zijn mythe, anderen marcheren met Mei als met de eerste, lichtende revolutievlag van het wereldrijk der ware poëzie. Zij zullen wel gelijk hebben, allemaal. Ik heb Mei slechts met de grootste moeite kunnen uitlezen en, hoe grandioos het soms ook is, als geheel lijkt het mij mislukt. Maar ik ben Gorter onuitsprekelijk dankbaar, want het was een gedicht van hem - Ik zat eens heel alleen te spelen - dat ik voor het eerst làs als een gedicht. Voordien waren het allemaal plaatjes-op-rijm geweest. Nooit vergeet ik de schok die ik kreeg, de verbijsterende ontdekking: dat je niet alleen las met
| |
| |
je ogen, je verstand, je hart en je verbeelding, maar evenzeer met je longen, je handen, je hele lichaam. Dat er woorden waren als vogels, óók met een lichaam; als bloemen, met een even stille, ingehouden adem. Dat taal kan bloeien en keren als een jaargetijde, kan deinen als het levende rhythme der schepping, zelf schepping, kosmos, bezield heelal.
Misschien had ik dit ook van een andere dichter kunnen leren. In de verzen van Leopold herhaalde zich het wonder korte tijd later, maar toen was het al herkennen geworden. Het kennen heb ik van hem. Daarom vind ik hem, ergens in een hoekje van mijn hart, nog altijd de grootste, onbetwistbaar, wàt hij verder ook geschreven heeft.
| |
Donderdag
HAIMON - De volkslectuur heeft haar speciale beoefenaars, zoals bijvoorbeeld ook de dialect-literatuur. Het is vaak een onschuldig soort huisvlijt, en dus een lovenswaardige bezigheid. Soms wordt de vlijt ook door de Muze beloond, en treft men werkelijke regels poëzie tussen bergen goede bedoelingen. De uitwerking daarvan zou groter zijn, indien een critische maatstaf werd gebruikt bij de publicaties. Met name de dialect-beoefening in Limburg en de volkslectuur-productie in Brabant en Belgisch-Limburg missen niets zozeer als het snoeimes van de critiek. Bijwijlen zou een operatiemes ook nuttig zijn.
Tekening: Harry Prenen
| |
| |
VAN DER PLAS - Kalff haalt (ik kan na een avond zoeken met geen mogelijkheid meer achterhalen waar) ergens een Dominee aan die zijn leerlingen placht voor te houden: ‘Bidt God en eet geen peper’. Dit woord wordt overlapt door Auden in zijn gedicht Under which lyre: a reactionary tract for the Times (in Nones), overigens het vers waarin men zijn fabelachtige techniek het fabelachtigst geïllustreerd ziet, waarin het aan het slot - hij spreekt de Harvard-studenten toe - heet: Read the New Yorker, trust in God / And take short views.
| |
Vrijdag
HAIMON - Zie de schilders glazenieren, de beedhouwers mozaieken, de glazeniers opalines branden, de illustrators boetseren, de etsers schilderen op kerkwanden. En dan die grote hoop duivelskunstenaars die alles kan! Met één hand modelleren, met de andere grissailleren, met de linkervoet op de steiger staan, met de rechter koorddansend aan een tapijt weven. Terwijl de wetenschap zich in specialiteiten splitst, komt langs de achterdeur der kunst de homo universalis weer de wereld binnen.
SMIT - Ik moet weer over poëzie schrijven, een schouderklopje uitdelen, een vermanende vinger in de hoogte steken, een rood potlood langs de regels laten gaan, laten merken dat ik het dóór heb, vooral niet vergeten een paar psychologische opmerkingen te lozen. Dat is zo mijn broodwinning. Maar voor vanavond vertik ik het. Het is compleet zinneloos. Ik heb die gedichten doorgenomen met in mijn achterhoofd voortdurend het ‘stukkie voor de krant’. Dat is een soort moord. Zo kijkt een dokter van de keuring naar het lichaam van een meisje. Nuttig voor de levensverzekering, maar moordend voor het leven. Niet moordend door agressiviteit, maar door onverschilligheid. Gelukkig overigens, want ik moet er niet aan denken wat er gebeuren zou als het (voor die dokter èn voor het meisje) anders was, maar ergens blijft het een belediging. Zo keur je een auto, luister je of de motor goed loopt. Loopt het gedicht goed? Hoe is het met de cylinders van het rhythme, de stangen van het metrum, de bougies van het rijm? Deskundig kijken, en dan het stukkie schrijven, het rapport, en laten drukken als een soort advertentie. Enfin, misschien komen er kopers op en dan heeft het zijn culturele plicht gedaan. Ik ook. Maar vanavond niet, vanavond wil ik wèrkelijk een paar gedichten lezen. Het ergste is dat dit dan - voor straf wegens mijn plichtsverzuim - weer een ànder stukkie wordt....
TEGENBOSCH - Pater K. bekloeg zich vanavond over de coquetterie, het wufte en erger!, van dames-lingerie magazijnen; over de nonchalance waarmee zèlis katholieke kranten adverteren voor dat slag winkels. Die dingen verwarden immers de mensen, knaagden het zedelijkheidsbesef der natie aan, bedierven in het bijzonder de jeugd, en de vrouwen werden ijdeltuiten.
Enige leken aanhoorden de redevoering. Ze bekeken een wijle elkanders toch niet zó onbeschaamde neuzen. Ze keken werkelijk op hun neus. Tot iemand de vrij voor de hand liggende vraag stelde of het de pater wel wenselijk voorkwam dat zulk soort secundaire moraal door celibatairen wordt gecodificeerd? Of niet van zelf een moraal van celibatairen een moraal zou worden uitsluitend geschikt voor celibatairen? Dus weinig geschikt voor leken.
| |
| |
| |
Zaterdag
HAIMON - Men moet George Trakl niet vergeten als het herfst is. Schokkend doorleeft men de poëzie van de vroeg gestorven begenadigde. Met minder tijd dan Van Ostayen was zijn betekenis voor de poëzie, de nieuwe, de oude, - de eeuwige - verder strekkend.
... Und es umfängt ihn gewaltig die kühle Bläue und die leuchtende Neige des Herbstes,
Das stille Haus und die Sagen des Waldes,
Masz und Gesetz und die mondenen Pfade der Abgeschiedenen.
TEGENBOSCH - In Moeilijke Tijden (Hard Times) wordt bespeurbaar hoe weinig psycholoog, hoe van aard caricaturist Dickens is. De fijne psychologische waarneming van Stendhal en Constant zoekt men tevergeefs bij Dickens. Als men ze al zoekt. Want reeds de zinsbouw verraadt dat Dickens géén psychologisch verfijnde waarneming wil boeken. De wezenlijke Dickens-zin is de plechtstatige volzin die misplaatst wordt gebruikt. Maar deze misplaatstheid is tekenend. Zoals de misplaatste lijnen van de caricaturist tekenend zijn.
Dickens is ook episch van allure. Mevrouw Sparsits naam wordt niet vermeld of hij prijkt met de toevoeging van Mevrouw Sparsits ‘klassieke neus en Coriolaanse wenkbrauwen’; Bounderby neemt niet hel woord of hij verklaart voorop dat hij Josiah Bounderby van Coketown is etc.; Sissy is altijd het arme circuskind en Tom altijd de welp. Eenzelfde verkleefdheid aan de eens gegeven epitheten is bij Stendhal ondenkbaar. Het is episch, en tegelijk caricaturaal.
Moeilijke Tijden is ook minder een roman van psyches waardoor mensen worden geïndividualiseerd, als wel de tekening van een transcendente psyche, die vaardig kan worden over velen en velen gelijk maakt. Het is de psyche van ‘het feit is het enige dat belangrijk is’.
| |
Zondag
VAN DER PLAS - In Triangel, dat zouteloze Zondagochtend-kleinkunstprogramma van Wim Ibo, weer eens een nieuw liedje op Amsterdam gehoord. Liedjes op Amsterdam van kleinkunstenaars zijn vrijwel zonder uitzondering van een grenzeloos goedkope inhoud - om van de stereotiepe melodietjes maar te zwijgen. Wim Ibo's laatste kunstwerk in dit genre was het kleinst gemene veelvoud van alle leugenachtige hymnen die de laatste jaren al op Amsterdam gespuid zijn. Het is niet moeilijk zulk een tekst te schrijven. Men begint met driemaal achtereen ‘Amsterdam’ te zingzeggen. Daarna somt men met enig rhythme op:
Je Leidseplein, je Herengracht, je Kalverstraat,
Je Rembrandtplein, je Keizersgracht, je Dam
en men vervolgt:
Waar nog de echte onvervalste romantiek bestaat
en men eindigt:
Jij bent mijn eigen Amsterdam, mijn Amsterdam.
Het eerste couplet houdt in dat men in Parijs geweest is
Met zijn Place de l'Opéra en met zijn Seine,
Met zijn Eiffeltoren en zijn Madeleine,
| |
| |
maar onmiddellijk wordt verzekerd dat al deze op zich bekoorlijke bezienswaardigheden niet halen bij
Amsterdam, Amsterdam, Amsterdam.
Nog twee coupletten worden snel besteed aan het opsommen van enkele bekende straten te Londen en dito bergen in Zwitserland, en het lied is aan zijn triomfantelijk eind toe. In het Utrechts Studentencabaret wordt met deze platte Amsterdamcultus aardig de draak gestoken. Terwijl een zanger zijn plichtmatig Amsterdam-nummertje brengt loopt een gevaarlijk uitziend sujet met een revolver door de zaal om elk te bedreigen die op het ‘Allemaal!’ niet luide meezingt.
TEGENBOSCH - Vandaag las men in onze nieuwe parochiekerk, bestierd door een diligente bouwpastoor,
(1) | de mis van Kruisverheffing, |
(2) | het Nederlands epistel en evangelie van de XVe Zondag na Pinksteren, |
(3) | kondigde voor het avondlof de stichting van de Kruisweg aan en |
(4) | preekte over de onschatbare verhevenheid van het sacrament van de Doop. |
Allemaal, hoe verheven ook, teveel een ratjetoe om verklaard te kunnen worden als een veelheid die gevolg is van christelijke vitaliteit. Wel is het precies geschikt om een gevolg van onchristelijke indolentie na zich te slepen. Het is verstrooiïng, geen devotie.
|
|