| |
| |
| |
Journaal
Maandag
HAIMON - Felix Rutten ie zeventig jaar geworden. Hij is voor die gelegenheid niet naar Nederland gekomen. Italië is lang zijn tweede en welhaast zijn eerste vaderland, sinds men hem hier niet meer kent dan als de man die genoemd wordt bij het curriculum vitae van Marie Koenen. Samen schreven Marie Koenen en Felix Rutten een bundeltje verzen ‘Jong Leven’ maar ook dat wordt louter als litterair curiosum beschouwt.
Men moet het enthousiasme horen waarmee Bertus Aafjes over hem vertelt: de meest volmaakte gids die Rome op dit ogenblik rijk is. Aafjes leidde hij naar de Tuin der Pauwen. Hij brengt zijn bezoekers niet alleen naar de meest bezienswaardige plekken, hij doet dit bovendien bij de juiste lichtval, en geeft daarbij een gebruiksaanwijzing hoe men zijn zintuigen zo volmaakt mogelijk van een facade, een reliëf, een binnenhof kan laten genieten. Het heet dat Felix Rutten als dichter is mislukt. - Victor van Vriesland wist van Felix Johan Joseph Hubert Rutten voor de ‘Spiegel der Nederlandse poëzie door de eeuwen heen’ nog een vers zonder naam te vinden, Gerard Knuvelder herinnerde zich voor zijn werkje ‘Katholieke poëzie na 1880’ nog alleen zijn naam - als zwervende en schrijvende gids is hij het geenszins. Zijn boek over Spanje bijvoorbeeld maakt heel wat reislitteratuur over dit thans zo gezocht toeristenoord volmaakt overbodig. En Sevilla moet men bezoeken in de Semana-Santa. - Zou, nu Helène Swarth haar eerherstel gekregen heeft, niet iets gedaan mogen worden om de katholieke nabloeiers van tachtig ook eens wat objectiever, eerlijker dan in de weeromstuit van de dertiger jaren is geschied, litterair te localiseren. Moge hij dan geen dichter geworden zijn, van huis-uit was Felix Rutten poëet.
TEGENBOSCH - Aldous Huxley heeft geschreven: Why not Stay at Home? Te vinden in Along the Road 1925. Wat ik las omdat ik allang van plàn was deze vacantie thuis te blijven en in plaats van reizen wilde lezen. En ook omdat men zijn plannen, meestal niet zo wel overwogen, al eens gemotiveerd wil zien door iemand zo schrander als Huxley. Welnu, het viel tegen, een ongenuanceerde, weinig geestrijke tirade op toeristen, een stuk beneden het peil-Huxley. Zijn verveelde toeristen van Venetië en Parijs zullen nooit iemand honkvast maken.
Eén zin echter sloeg in: ‘We read and travel, not that we may broaden and enrich our minds, but that we may pleasantly forget they exist.’ Lezen en reizen op één lijn gesteld! Heel goed, vaker vertoond ook. Maar allebei duidelijk voorzien van een minuswaardeteken?!
Met een révérence aan de vereerde Huxley besloten we dan 1. om thuis te blijven (herhaling van vroeger besluit), 2. om niet in het wilde weg lezende ons bestaan te vergeten, 3. om planmatig onze kast op reislectuur af te grazen. In de hoop dat de dubbel geminuste reislectuur een plus oplevert voor ons bestaansbewustzijn.
| |
| |
| |
Dinsdag
HAIM0N - Hoe vele malen hebben wij het bij litteraire bijeenkomsten, waar Nederlandse schrijvers uit Nederland en uit België samen waren, niet gehad over litteraire uitwisseling? Het blijft constant hetzelfde: de boeken van Vlaamse schrijvers worden slechts sporadisch aan Nederlandse bladen en tijdschriften toegezonden, gewoonlijk, als het geschiedt, op persoonlijk verzoek van de auteur. En omgekeerd rekenen te veel Nederlandse uitgevers toch op te weinig rendement van die moeite in het Nederlands taalgebied buiten de betreurde grenspalen. Zullen we op een volgend Nederlands-Belgisch Congres weer herhalen al wat verleden jaar schijnbaar zonder vrucht is gezegd?
Alleen in de sector der volkslectuur, waarvan de vertegenwoordigers niet in Brussel en ook niet in Merendree komen, is iets gedaan: Monda de Munck liet haar ‘Mathie’, dat eerst in grote oplage bij het Davidsfonds ging, nog eens, onder de titel ‘Nooit zal je mij verlaten’ bij het Thijmfonds te Den Haag uitkomen. En Gabriël Gorris deed omgekeerd hetzelfde bij andere uitgevers met ‘Mayoba’. De culturele uitwisseling is minder een zaak van congressen met lange resoluties (voor de pers, die ze in haar rek stopt) dan van persoonlijk initiatief en bij de pinken zijn. Laten we op de congressen verschijnen en fijnproevers zijn, maar zorgen we voor de rest onze zaken te doen alsof ze niet bestaan.
VAN DER PLAS - Na het herlezen van ‘Romeo en Julia’ tot de overtuiging gekomen dat Shakespeare hierin misschien sommige van zijn mooiste, maar toch ook sommige van zijn allerslechtste verzen heeft geschreven. Dezelfde onmacht om een moment van grote ontsteltenis uit te beelden die men bij O'Neill zo vaak aantreft - al die uitroeptekens! -, ligt toch wel ten grondslag aan de verzen in de scene waarin de voedster en de ouders van Julia het meisje (schijn) dood vinden. Hier is er toch wel een afschuwelijk teveel van ‘o woe!’ en ‘o lamentable day’. De voedster b.v.:
O woe! O woeful, woeful, woeful day!
Most lamentable day, most woeful day,
That ever ever, I did yet behold!
O day! O day! O day! O hateful day!
Never was seen so black a day as this:
O woeful day! O woeful day!
SMIT - Vanavond - zwoegend voor de krant - moest ik plotseling denken aan een uitspraak van een Frans journalist-romanciêr, wiens naam ik helaas vergat: ‘Als ik wat heb te zeggen, heb ik voldoende aan honderd regels; als ik niets weet. kom ik aan tweehonderd regels nog te kort’. Ik heb dus mijn pen maar neergelegd en hem alleen weer opgenomen om deze voortreffelijke les aan de journalistieke, Nederlandse vergetelheid te ontrukken.
TEGENBOSCH - Die Harzreise is zo'n boek dat door een voortreffelijke schrijfwijze een vervelende kerel bijna aanvaardbaar maakt. Heine is niet zomaar wat ze noemen een brutale rakker, hij is hier bovendien bruut. Hij heeft, eerste kenmerk van de bruut, een klein hartje: hij is huiverachtig, bang voor het donker, rillerig voor het onbekende. Hij heeft, tweede kenmerk van de bruut, ook weinig hart: waardering voor vriendschap is hem vreemd. Hij wandelt rond om betuigingen van vriendschap te ondervinden, noteert dat en wandelt verder. Zonder ophouden geestig, tenzij om ‘sentimental zu sein’, verontschuldigt hem de schrijfstijl die tegelijkertijd tegen hem is. De
| |
| |
ironie die de lezer soms inpalmt stoot de schrijver weg van mogelijke diepten waarin hij zou kunnen binnendringen. Zoals standwerkers op de markt in één overstroming van woorden de spullen welke ze schijnbaar bekend maken verbergen. Adverteren is afwenden: tegen de etymologie in. Het is brutaal en bruut.
| |
Woensdag
TEGENBOSCH - Ze zeggen dat ook Henry Miller brutaal is. Hij is bijvoorbeeld zo brutaal om lak te hebben aan de officiële schone letteren van Amerika (‘most educated Europeans know more about American literature than I ever will’). Trouwens hij heeft lak aan Amerika in al zijn 48 samenstellende staten. En hij zegt dat allemaal brutaalweg. Maar hij heeft een vertederende aandacht voor mensen. De studentikoze geestigheid van Heine vindt men dan ook nergens bij Miller. Want studentikoze geestigheid is de vijand van aandacht voor mensen. Het verhaal van Millers Griekse reis in 1939, The Colossus of Maroussi, is het verhaal van een ontdekkingsreis, waar tegenover Die Harzreise een camouflage lijkt: ‘that he may pleasantly forget his mind exists’. Miller verrijkt zich. Lees wat hij zegt over de in monologen sprekende mensen als Cendrars en Katsimbalis: ‘I like the monologue even more than the duet, when it is good. It 's like watching a man write a book expressly for you: he writes it, reads it aloud, acts it, revises it, savours it, enjoys it, enjoys your enjoyment of it and then tears it up and throws it to the winds. It 's a sublime performance, because while he's going through with it you are God for him.’ En lees vooral zijn bladzijden over de vriendschap vergelijkenderwijs beschouwd bij Fransen, Engelsen en Grieken. Lees het hele boek, ge komt dan menige passage tegen als deze over de water-drinkende minnaars: ... everywhere I saw the glass of water. It became obessional. I began to think of water as a new thing, a new vital element of life’. Dan weet men meteen wat een reis doen kan: that one begins to think of water enzovoorts als iets geheel nieuws.
HAIMON - Sterven en stemmen doet men alleen. De overeenkomst is alleen tragisch voor de stervers zo ze zijn gaan letten op de vage grootheid waaraan de stemmers zich hebben uitgeleverd. Maar daar lachen ze immers over. Moet men het geweten bij het stemmen dan ook zo beklemmen dat het op een sterven gaat gelijken? Geven we de keizer wat des keizers is!
| |
Donderdag
HAIMON - Ik heb eens een schrijver in het bijzijn van een minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, horen pleiten voor vrijstelling van belasting tot een bepaald bedrag van die gelden, welke de belastingplichtige aan het kopen van hedendaagse kunstwerken zou besteden. Er was veel applaus, een glimlach van de minister geoffreerd aan zijn verdwenen collega van financiën en een resolutie (voor de pers) achteraf!
SMIT - Met T. gepraat over Heine, Die Harzreise vooral. Heine brutaal? Een bruut? Ik geloof er niets van. Om te beginnen is hij daarvoor een veel te voortreffelijk, veel te gevoelig schrijver. Hij heeft een waarlijk onuitputtelijke sensibiliteit, die hem zó weerloos maakt dat hij voortdurend zichzelf verhardt, verharden mòet. Psychologen noemen dat - meen ik - de vlucht naar voren. Ik zeg niet dat ik de resultaten van die verharding altijd graag voor mijn rekening zou nemen of dat ik Heine een
| |
| |
voorbeeldig, christelijk auteur noem. Maar onder al zijn bravour (soms harde, meedogenloze, kwetsende bravour, doch voor mijn gevoel bijna nooit brutaliteit en zeker nooit het werk van een bruut) schuilt een weerloze en weergaloze sensibiliteit. T. vergeet, geloof ik, dat Heine een Jood was, die in Duitsland woonde. Er zijn schrijvers, die groot zijn uitsluitend om wat zij schreven, zonder meer. Er zijn er ook die groot zijn om de verhouding van wat zij schreven tot de nauwelijks hoorbare onderstroom die hun schrifturen begeleidt, tot wat er tùssen of ònder hun woorden staat. Die tweede soort is een tweede klasse, inderdaad. Maar daarin was Heine een der allereersten. En wat bij hem een brutale aanval lijkt, schijnt mij veeleer een verdediging die haar bewuste hopeloosheid met overmoed maskeert.
VAN DER PLAS - Als er ooit iemand nog eens tentoonstelling van handschriften en bibliophiele uitgaven van beroemde literatoren wil inrichten zal hij genoeg materiaal vinden bij één (jonge) man: Johan Polak te Amsterdam (aanbellen bij Geert van Oorschot). Hij was Prof. P.N. van Eyck's assistent bij de heruitgave van de werken van Leopold, van wie hij een werkelijk unieke collectie bezit, naast brieven van Rilke, George, Rimbaud en een schuldbekentenis van Baudelaire. Is het de moeite waard brieven en handschriften van literatoren te bewaren? Ik geloof het zeker, tenminste, als die brieven en handschriften een verhelderend licht werpen op een bepaalde figuur, en dat doen ze vrijwel allen, schuldbekentenissen zeker. Dit doet me denken aan dat prachtige verhaal (van wie toch ook weer?) over die butler die boeken steelt uit de enorme bibliotheek van zijn meester en al spoedig bemerkt dat hij voor de gesigneerde boeken die hij verkoopt veel meer krijgt dan voor die zonder opdracht. Als de voorraad gesigneerde delen is ‘uitverkocht’ komt de butler op het sublieme idee zelf kostbare boeken ‘aan te maken’. En hij schrijft in de verzamelde werken van Shakespeare: ‘Best wishes, Will’ en in die van Walter von der Vogelweide: ‘Wann begegnen wir uns wieder? Walter’. Ik weet helaas niet meer hoe het verhaal eindigt. Waarschijnlijk met een schuldbekentenis.
TEGENBOSCH - Zekere onaangename eigenschappen deelt Heine met Julien Sorel. In Le Rouge et le Noir XXII laat Stendhal zijn streberisch huichelende held omtrent La Fontaine opmerken: ‘Cet auteur est bien immoral, dit Julien à Mme Valenod; certaine fable sur messire Jean Chouart (Le curé et le mort - T.) ose déverser le ridicule sur ce qu'il y a de plus vénérable. Il est vivement blamé par les meilleurs commentateurs’.
Zoals Stendhal Sorel, zo tekent Heine zichzelf: ‘Ich glaube, wir sprachen auch von Lord Byron; bei welcher Gelegentheit ich nicht ermangelte, wie ich gegen junge Damen zu tun pflege, über Byrons Gottlosigkeit, Lieblosigkeit, Trostlosigkeit, und der Himmel weisz was noch mehr, zu eifern.’
Om de ‘onderstromen’ in het karakter van Heine, de jonge meen ik, de Heine dus ook van de Harzreise, te leren kennen is wellicht deze vergelijking van nut.
| |
Vrijdag
HAIMON - Als dichters pleiten voor een betere economische regeling bij de kunstenaars, dan weten de schilders, beeldhouwers, grafici, illustratoren, toneelspelers, dansers, musici dat zij daarmee bedoeld zijn. Dichters bestaan officieel niet, niet totaal als vakgroep, niet als enkeling bij wijze van beroep. Bij een gastenboek waarbij men behalve naar 'n handtekening ook vroeg om beroep en titelatur - een gratis tentoonstelling van schilderijen mocht toch iets van de bezoekers vragen - vulden enkele dichters dan ook in, dat zij waren zonder beroep. Geheel correct.
| |
| |
TEGENBOSCH - Voor wie belangstelt in barok als kunsthistorisch begrip is een merkwaardige passus in Heine's Harzreise deze, waar hij het heeft over 'eine volkstümlich barocke Mischung van Laune und Wehmut. Er is in later tjjd op gewezen (prof. Brom), dat romantiek iets typisch Duits is; het verwante levensgevoel dat men barok heet wordt door Heine óók voor typisch Duits gehouden’. Nur ein Deutscher kann jenes Lied nachempfinden und sich dabei totlachen und totweinen.’
| |
Zaterdag
HAIMON - In de zomermaanden is Zuid-Limburg behalve een dorado van natuurschoon, tegenwoordig ook een lustoord voor expositie-bezoekers. Men kan geen vijfhonderd meter lopen of men wordt uitgenodigd naar schilderijen te komen kijken. Is het naïeveteit, deze exhibitie van verdienstelijke pogingen alom? Of is de bloei werkelijk niet meer te stuiten? In de natte moesson zijn ze een verkwikkende afwisseling geweest, zegt men. Mocht men, uitgenodigd door dit incidenteel succes, ermee willen doorgaan, dan wordt het zaak minstens enkele vrijgestelden aan te stellen, die vanuit een centraal punt enige noodzakelijke regelingen kunnen treffen opdat de schilders enz. tijdig hun reclame-prenten kunnen gereed hebben, en er nog enige adempauze blijft voor die plichtsgetrouwe, morele steun verlenende, zich graag vertonende er-alles-vanweters. Als ooit het phenomeen gevonden kon worden dat over alle genre's, richtinkjes en procédé'tjes iets kon zeggen, wat een uitkomst zou dat dan bovendien brengen! Een impressariaat voor de beeldende kunst zou zich kunnen bedruipen, doch wie wil zich in dat wespennest begeven zonder angel en wespentaille?
VAN DER PLAS - Een anonieme recensent die in het V.A.R.A.-programma ‘Artistieke Staalkaart’ een voorstelling van Shaw's ‘Major Barbara’ bespreekt zegt naar aanleiding van de daarin voorkomende uitspraak ‘Armoede is de ergste zonde’: ‘We weten allemaal dat Shaw zich gehaast heeft om van deze zonde af te komen’. Een misleidende uitspraak. De geachte recensent vergat wellicht dat Shaw pas op zijn zestigste jaar een man in bonus genoemd kon worden. Shaw kon zijn uitspraak over de armoede doen, omdat hij zelf de bitterste armoede en miskenning ervaren heeft. En Shaw kon, zelfs toen hij een rijk man was, nooit worden uitgemaakt voor een man die er op uit was de genoemde zonde verder te verbreiden.
SMIT - Zag vanmiddag bij het station te R. hoe een zeeman ‘in kennelijke staat’, die moeilijkheden had bij de kaartjescontrôle, een politie-agent volgens alle regelen der kunst vloerde. De diepe voldoening, die het tafereel mij verschafte, moet toch niet alléén te verklaren zijn uit mijn jeugd. Ik herinnerde mij welk een overstelpend geluk het mij schonk toen de politie-agent, die ons wegens voetballen op straat op de bon had gezet, struikelde over een kunstig gespannen touwtje, door onze ‘club’ vanuit een paar portieken met opperste, muisstille spanning gevolgd. Natuurlijk heeft een rudiment van dit zelfde gevoel vanmiddag een rol gespeeld. Ik hoop en vertrouw ook, dat het dit altijd zal blijven doen. In zekere zin hebben de burgerlijke wet en de gewapende macht voor iedereen altijd ongelijk. Maar er was vanmiddag toch ook wat anders. Voorzover uit het opgewonden betoog viel op te maken, mocht de zeeman de contrôle niet door omdat zijn maat - er waarschijnlijk iets minder ‘kennelijk’ aan toe - ook met zijn kaartje het perron op was. Hij had, rennend, op het nippertje de trein gehaald. Met twee kaartjes bij zich. De controleur had natuurlijk gelijk: de man mocht er niet door. Maar wat kon hij zonder kaartje en vooral zonder geld beginnen? En hij moest naar zijn schip te H. Hij begon een
| |
| |
galmende toespraak, wijdbeens, zwaaiend, steeds heviger en machtelozer doorspekt met termen die in vrij scherpe tegenstelling stonden tot de taal die op de Mariacongregatie wordt gebruikt. Hij betoonde in het toepassen daarvan een op zichzelf bewonderenswaardige afwisseling en vindingrijkheid, maar de controleur scheen mijn bewondering niet te delen. Hij bleef koel, onbewogen, de maatschappij zelf, het gelijk zelf, het wantrouwen en de minachting zelf, terwijl een kind kan zien dat ook die zeeman gelijk had, tegen alle keurige en klaarblijkelijk noodzakelijke regels in. De frequentie van zijn vloeken nam toe met de zielige machteloosheid ervan, hij besteedde ook minder zorg aan de afwisseling. Hij wist zich door zijn maat bedrogen en de harde, zielloze maatschappij, verpersoonlijkt in de ijskoude, roerloze beambte in het glazen huisje, gaf die maat gelijk. Het ellendige was dàt hij gelijk had, hoewel verschrikkelijk ongelijk. Een onbewijsbaar gelijk tegen een bewijsbaar, door onwrikbare reglementen tot gelijk verworden ongelijk. Enkeling tegen gemeenschap, individu tegen massa... De uitslag van de strijd stond tevoren vast; dat begreep de zeeman ook wel; daarvoor had hij genoeg dronken vechtpartijen meegemaakt. Maar toen de politie-agent verscheen, een jong, bleek ventje, zag hij plotseling tòch een kans. Het mannetje met de uniform hield bevend een wat grauwe waardigheid op en probeerde op de zeeman toe te schrijden... Het was binnen een seconde gebeurd. De duik van de zeeman was een staaltje van verrukkelijk vakwerk. Even kreeg het gelijk een stralende kans. Het heeft, Goddank, nog mogelijkheden in deze uitgefantaseerde, volgereglementeerde maatschappij. Maar het duurde niet langer dan een paar seconden. Een stuk of wat goedwillende burgers schoten toe en bedolven de vloekende, donkerblauwe trui. (Met permissie: verraders. Alsof je ooit een politieagent zou helpen. Je goorste vijand onder de jongens uit de straat was je boezemvriend als
het er op aankwam samen een ‘tuut’ te nekken.) De burger verraadt zichzelf... Toen was het gauw gebeurd. De donkerblauwe auto met de matglazen tralievensters stond al klaar. De achterdeur sloeg dicht met een meedogenloze, dode klap.
TEGENBOSCH. - Ik ben uitgever G.W. Breughel te Amsterdam vandaag zeer dankbaar. Heb namelijk gelezen zijn uitgave van een paar jaar terug: Een sentimenteele reis door Frankrijk en Italië, te weten de voortreffelijke vertaling die Jacob Geel van Sternes boek heeft gemaakt.
De stofomslag vertelt iets over de ingrijpende vernieuwing van de romantraditie veroorzaakt door A Sentimental Journey. Het boek heeft zelf nochtans weinig van een roman. Zo weinig als de vele producten van, op het voetspoor van Sterne, van hun reis verslag uitbrengende schrijvers. Wat voor nieuws heeft Heine gebracht en waarop de latere romankunst heeft voortgebouwd? Heine is minder voorbeeldig als schrijver van een roman dan van proza. Hij was in de moderne tijd één van de eersten om te bewijzen dat proza geen preek, dat proza poëzie kan zijn.
| |
Zondag
TEGENBOSCH - Harry P. wijst me op Lodewijk van Deyssel die over Sterne schreef (De Nieuwe Gids, 1927 II, 572): ‘Laurence Sterne's Sentimental Journey through France and Italy leest men met genoegen in de vertaling van Professor Jacob Geel, hoewel enkele plaatsen onduidelijk zijn gebleven. (O.a.: hoe het eigenlijk is, dat de Graaf de B. dézen Yorick voor Yorick uit Hamlet houdt.) Dit werk te vergelijken met Jerôme K. Jerôme, Die Müszigen Gedanken eines Müszigen’.
Inderdaad zijn enkele plaatsen onduidelijk gebleven. Dat deze mens voor een toneelfiguur wordt gehouden mag symptomatisch heten. Yorick is theater in de kwade zin
| |
| |
van het woord. Hij mist morele betekenis. Het is daarom dat hij menselijkheid mist.
Verwonderlijk is de vergelijking met Jerôme K. Jerôme - in Duitse vertaling nogal liefst. Zulke vergelijkingen worden waarschijnlijk bepaald door recente lectuur. Ik dacht, Sterne lezend, aan Constant. Het verschil tussen Adolphe en Sentimental Journey is, dat Constant het avontuur van één vrouw beschrijft. Sterne de avonturier, de Don Juan, de ontmoetingen met veel vrouwen, allen even oppervlakkig doch zéér charmant. Eén vrouw maakt een man niet charmant. Eén vrouw maakt van een man een gevangene of slachtoffer, soms een ‘bezitter’ die geluk, vrouw en fatsoen tegelijk het zijne mag noemen, als het goed is wordt de man van één vrouw, een ontdekkingsreiziger die thuis blijft. De omgang met veel vrouwen maakt een man tot wereldwijze causeur en charmeur. De Don Juan, hoeveel hij ook op reis gaat en hoe ver ook van huis, ontdekt echter weinig of niets: de oppervlakkige genoegens zijn tenslotte niet anders als repeterende prikkels.
Men moet eerst Adolphe lezen om zekere kwaliteiten van Adolphe in Sentimental Journey terug te vinden. Omgekeerde volgorde zou de vergelijking minder opdringen.
VAN DER PLAS - Van Duinkerken (tussen after diner - sigaar en benoeming): ‘Een heel leven, besteed aan de uitroeiing der misbruiken die je bij je bewustwording vond, is juist genoeg om een opvolger te krijgen die een leven moet vullen met de uitroeiing der misbruiken die je naliet’.
|
|