Kroniek
Anton van Duinkerken naar Nijmegen
DE redactie van ‘Roeping’ zou ongetwijfeld van ernstige nalatigheid kunnen worden beschuldigd, wanneer zij deze Kroniek niet opende met een woord van hartelijke gelukwens tot haar medewerker Anton van Duinkerken, die als prof. dr. W. Asselbergs aan de Nijmeegse universiteit de zetel gaat innemen welke prof. Dr. Gerard Brom zo lang en op zo markante wijze heeft bezet. In de eerste plaats ziet zij in deze benoeming een erkenning van de voortreffelijke verdiensten, die prof. Asselbergs zich als beoefenaar der letterkundige wetenschap heeft verworven. Het is echter niet vooral deze wetenschap, die hem aan ‘Roeping’ verbindt, hoe belangrijk de plaats ook is die zij in het beeld zijner rijke, veelzijdige persoonlijkheid inneemt. Hem als geleerde naar waarde te huldigen, laat de redactie van ‘Roeping’ dan ook gaarne en vol vertrouwen aan anderen over.
De universiteit - en zeker niet de katholieke - is echter geen uitsluitend wetenschappelijk instituut. Ziet zij haar wetenschappelijke taak in louter technische zin, beschouwt zij zich als een instituut tot kwantitatieve vermeerdering van parate, technische kennis, dan schiet zij op een beslissend punt in haar laak tekort. In Nijmegen beseft men dit gelukkig duidelijk; Newman heeft er niet voor dovemansoren gepreekt. Men erkent er het primaat der universele, menselijke vorming en het is vooral ook in dit verband dat de redactie van ‘Roeping’ Anton van Duinkerken's benoeming toejuicht, haar gelukwensen gelijkelijk verdelend over de Nijmeegse universiteit en haar nieuwe hoogleraar. In Van Duinkerken's geroepen zijn ziet zij een erkenning van die phase in het emancipatieproces der Nederlandse katholieken, welke door hem op bijzondere wijze wordt vertegenwoordigd, welke voor duizenden - gelukkig ook buiten de eigen kring - in hem is verpersoonlijkt. In dit opzicht is hij de meest karakteristieke opvolger, die prof. Brom zich denken kon. Prof. Brom's taak is klaarblijkelijk - juist ook door de zeldzame uitgebreidheid zijner kennis - een van begrenzing geweest, van afbakening van het eigene, van het scheppen ener strikt katholieke beschouwingswijze, een proces dat op dit niveau onbestreden noodzakelijk was. Zonder aan dit alles te kort te doen en zonder bij zijn voorganger achter te blijven in dit katholiek eigene, is Van Duinkerken op grond van zijn persoon en positie bij uitstek de figuur om dit alles uitdrukkelijk te voegen en te ordenen binnen het Nederlandse geheel, te streven naar overbrugging en uitwisseling en naar een nieuwe vrijheid zonder welke het emancipatieproces der Nederlandse katholieken door niemand als wezenlijk voltooid kan worden beschouwd.
Het is dit streven naar vernieuwing in de katholiek-culturele bezinning dat, hopen wij, hem aan ‘Roeping’ bond en ook verder binden zal. Met de