bent een slimmerd. Je rijdt met de tram van de ene serie café's naar de andere en dan weer terug. Ik heb je wel gezien. Je moet veel ophalen’. De ander keek onthutst. Toen voelde hij een gulden in zijn hand. ‘Mag ik es spelen?’ De banjo werd hem uit de hand genomen. Even zochten de witte vingers op de snaren, een paar tonen huppelden zonder melodie voort, toen kwam een tinkelend wijsje, vreemd maar speels, vrolijker dan het doffe routinewerk van de straatmuzikant, die verbaasd naar zijn eigen instrument staarde. De kellner kwam naast hem staan. In de deuropening verscheen een blonde dame. Enige voorbijgangers stootten elkaar aan en bleven luisteren. ‘Frans!’, zei de dame in de deur. De kellner keek verschrikt, nam toen de banjo vast en dwong haar met zacht geweld los. ‘Komt U mee naar binnen’, zei hij bijna hulpeloos. De ander zag op en zei: ‘Graag, ik heb dorst’. De grijsaard groette met een knikje de dame toen hij haar passeerde. Het was schemerig binnen en koel en veel voller dan het terrasje deed vermoeden.
‘Ha!... k.. komt u binnen’, riep iemand met een zware tong bij de bar. Met een lichte buiging groetend ging de grijsaard op de stem af. Een log gebouwde jongeman die zijn sportjasje los over de schouder droeg, gleed van de kruk af, gaf er met de volle hand een klap op en riep: ‘Gadu zitte, voor u is er altijd plaats. Ik ben een joviale jongen en...’. ‘Hou je mond, Chris’, commandeerde de blonde dame die nu weer achter de bar stond. ‘Wat wil de eerwaarde? Pils of een borrel?’
‘Graag een glas bier, mevrouw. Het is warm, maar de zon is mooi’.
‘In dat zwart is het natuurlijk helemaal om te sterreve’, galmde Chris. ‘Ach, wat,’ vervolgde hij tegen een donker tenger meisje dat nu naast de priester zat. ‘Die kraaien zijn ook mensen’. Achter hem werd gegrinnikt. De jongeman draaide zich om. ‘Nellie is bang van hem. Ik niet. Wat u, eerwaarde? Ik ben wel een loeder, maar toch ben ik blij dat ik u zie’.
‘Ik ook,’ zei de grijsaard. ‘Ik ben in geen zestig jaar in de stad geweest’.
‘Geef hem dan een rumcola van mij. Ik ook een’.
‘Is dat lekker?’
‘Best tegen de hitte’.
Een meisje achter de bar zette de glazen neer. De blonde dame zag wat bezorgd toe.
‘Daar gadu’... De jongeman klonk en dronk snel zijn glas leeg. Hij had een goedig gezicht maar met zwaar vermoeide oogleden. ‘Waar hebt u al die tijd gezeten?’ vroeg hij.
‘Ik sta in Canton’.
‘Dâ ken niet’.
‘Jawel, in Tai-sen Kai...’. De grijsaard aarzelde, keek dromerig voor zich uit, glimlachte toen verontschuldigend en zei: ‘Ik weet het niet meer precies. Ik ben lang ziek geweest. Vanmorgen, toen ik aan het wandelen was, zei een heer tegen me: “Bidt voor me” en hij gaf me geld. Toen dacht ik, nu kan ik wel naar de stad gaan. Ik heb goed voor hem gebeden... de hele dag’.
‘Hoe was het daar in China?’
‘Warm en hard werken. Dank u, cheerio...’
‘U hebt tenminste wat van de wereld gezien’.
‘Ja en dan moet u eens op de oude wallen klimmen, dan zie je de hele stad. Ik zal u wel eens rondleiden. O, er is zoveel: Koeng Yuen, het exa-