Roeping. Jaargang 28(1951-1952)– [tijdschrift] Roeping– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 316] [p. 316] Theo Govaart Patenier ZO samen slenterend door museumzalen meten we ons langzaam een omgeving aan: de schilderijen die we elk naar voren halen komen aan eigen wanden om ons staan. Wekken we een grijns als Breughels kale apen, of eist mijn vrouw een cijns voortaan als Hendrikje - en zal dit met verhalen of - arme rijmer - met gedichten gaan? Och, ieder wil vijf andere van de honderd. Maar eens... hoe eigenwijs en elk in blinde voorkeur - van Eijck, van Dijck - staande nu hier dan daar, blijken we - evenzéer verwonderd - gelijke vreugd op een klein doek te vinden: ‘Vlucht naar Egypte’ van de Patenier. [pagina 317] [p. 317] Verslag DIT is niets als een zakelijk verslag van drie uur lang ons avondlijk gedrag. Aan het bureau heeft zíj weer aangevat 't mystieke kaartsysteem en 'n deel Pourrat. En ík voer ook ascese in mijn vlag lezend bij haard en einde van de dag ‘Een winter aan zee’. Tot na het koffienat en kort gesprek over het werk wij wat plaats wisselen. - Zij neemt de kruikezak ter hand, terwijl ik witte bladen pak en langzaam, langzaam schrijf. De rijmen slaan bij lamplicht. Overbodig is de maan. En, als de klok te ver is, dooft het licht... zeldzaam prozaïsch eind van een gedicht. Vorige Volgende